Posts

Posts uit november, 2023 tonen

336 Jan Klaassen, de Nederlandse Petroesjka (8)

Afbeelding
XV.    Niet altijd had Jan Klaassen iets met Jan Klaassen te maken. Uit 1946 dateert de roman De geboorte van Jan Klaassen van J.J. Klant. Hierin is Jan Klaassen ontsnapt uit de poppenkast op de Dam en zwerft als mens – of liever gezegd dichter – door de stad. Zijn karakter heeft weinig of niets van de pop, en het boek weinig of niets van het spel, behalve wat figuren die aan de traditie ontleend zijn, Katrijn, mijnheer de Duivel (groot-industrieel), Henk Harlekaan (sergeant) en Dr. M. Dood van Pierlala (bedrijfseconoom). Jan Klaassen is er dichterlijk, dromerig en volgzaam, van het belachelijk maken van het gezag is weinig te merken en de schrijver lijkt zijn hoofdfiguur alleen een poppenafkomst te hebben gegeven om hem verder achtergrondloos door het leven te kunnen laten gaan. Wel ademt het verhaal een curieuze, willoos-afstandelijke, hermansiaanse sfeer. Toevallig komt ook de straat erin voor waar Hermans van zijn achtste tot zijn vierentwintigste woonde, de Eerste Helmersstraa

335 Eén soepheiniade

Afbeelding
   Ik vond maar één bewerking van dit verstervingsverhaal, deze politiek geëngageerde hongerstaking, deze kreet om gehoord te worden, deze eerste beschrijving in de literatuur van de eetstoornis boulimie. In De Struwelpetertjes van Daan Hoeksema uit 1927, heet de hoofdpersoon ook Soep-Hein. Heintje zei, ik eet niet meer En gooit stout z’n lepel neer, Maar zijn Pappie zegt, het moet Eten is voor kinders goed.    Het woord stout , de mededeling dat eten voor kinders goed is – ziedaar alle opvoedkunde in een notedop die bij Hoffmann afwezig is. En dan loopt het ook nog eens goed af. Door zwakte zakt de jongen in elkaar en Pappie moet de dokter halen. Die komt alras en praat met Hein Zegt dat hij voortaan braaf moet zijn. Dat kuurtjes dom zijn, flink eten verstandig En flauwvallen eigenlijk geweldig onhandig.    Je ziet hier de tekstdichter wringen in zijn keurslijf. Eigenlijk wil hij eens flink uitpakken, maar de uitgever heeft hem gewaarschuwd: pas op, het is voor kinder

334 Zeven duimzuigeriaden

Afbeelding
   Duimen worden er in de Nederlandse struwwelpetriades niet meer afgeknipt, voorzover ik heb kunnen nagaan. Te wreed bevonden? Dat kan het nauwelijks zijn: we vinden wel verminkingen als afgeknipte vingers, neuzen en oren en zelfs een afgebeten neus. Gebracht op een toon die veel hardvochtiger is dan die van Hoffmann, want minder grappig.    1. In Het luistervinkje van J.J.A. Goeverneur, in De ondeugende kinderen uit 1852 krijgt de afluisterende en doorroddelende Lotje niet alleen een slotje op haar mond en oren maar de Reusman dreigt ook nog haar neus af te bijten. Daar kwam Reusman binnenstappen; Lotje wou hem graag ontsnappen; Maar hij wist haar te betrappen, En hing – wat een straf voor Lot! Haar voor oor en mondje een slot. Nu kan Lotje niet meer hooren, Niet meer babblen als te voren. Moeder, kom, of ze is verloren, En de Reusman bijt, tot straf, De arme meid den neus nog af.    Hoe oneerlijk! Maar wel lekker gruwelijk. Ik moest een paar keer lezen voor ik be

333 Eén wildejageriade

Afbeelding
   Dit verhaal kent ook slechts één imitatie, maar hier is de reden vermoedelijk dat het hoffmannse verhaal een vreemde eend in de bijt is: het gaat immers niet over kinderen die iets misdoen maar over een volwassene die lik op stuk krijgt van zijn beoogde prooi. Waardoor het verhaal zich minder goed laat inpassen in de opvoedkundige bundels die de nabootsers en bewerkers samenstelden.     De dappere jager Theodoor – in De Struwelpetertjes van Daan Hoeksema uit 1927 – gaat op everzwijn jagen, maar toch pakt het haasje zijn geweer, wat vreemd is, want de goddelijke vergelding wil dat het bejaagde dier hem moet afknallen. Het eindigt (na 24 regels) met de jager die in de waterput duikt – hier een put vol nat – waar een vrouw hem met de puthaak weer uittrekt. ’n Brave vrouw komt aangesneld Zij grijpt een puthaak en ontsteld Van ’t jammeren door den jagersman, Redt zij den held zoo gauw zij kan.    Het haasje ‘heeft zijn zin’ volgens de bewerker en verdwijnt. Een gelukkige, ja s

332 Jan Klaassen, de Nederlandse Petroesjka (7)

Afbeelding
XIII.    In 1929 schreef Leonard Roggeveen de tekst van de krantenstrip De wonderlijke reis van Jan Klaassen , getekend door Felix Hess – de man van Eliza Hess-Binger, die in 1930 samen met Ljoeba Dworson IJscokar en Bagage van Samoeïl Marsjak zou vertalen voor de Haagse uitgeverij Servire (als IJsco en De reis door Rusland ) in de nasleep van een razend populaire tenstoonstelling van Russische kinderboeken in het Amsterdamse Stedelijk Museum, zoals ter sprake gekomen in blog 304, De IJsco van Dworson en Hess-Binger .    De strip begint als een klassiek poppenkastspel: de figuren zijn getekende poppen, links en rechts hangen gordijntjes en alles is zo tweedimensionaal als maar kan. Het repertoire is klassiek en: het hele avontuur is in rijmvorm geschreven. ‘Geef óp de huur!’ zoo roept hij kwaad, ‘Of anders zet ik jou op straat!’ Katrijntje vlucht, zoo gauw ze kan. De Huisbaas schreeuwt: ‘M’n centen, Jan!’ Jan Klaassen holt zijn huisje in. Dat is den Baas niets naar den z

331 Een eenzame enkele morianiade, of: De straf van de schande

Afbeelding
   Dit is misschien wel het stichtelijkste verhalen uit de bundel van Hoffmann, en met de minste ironie gebracht. Gij zult anderen niet uitlachen als gij iets vreemds aan ze ziet. Een moraal die nog steeds hout snijdt. Ik heb maar één bewerking ervan gevonden. In De gestrafte bakkersjongen, in het anonieme Hoe het met stoute kinderen gaat uit 1893, zegt het jochie spottend: O, foei, wat vuile schoorsteenvegers. Ze lijken waarlijk wel op negers.    Dat vinden de schoorsteenvegers niet leuk: Hoor! die maakt het toch wat erg, Wat zeg je van zoo’n witten dwerg?    Ze grijpen hem en raggen hem door de schoorsteen: Hij was wit, thans is hij zwart En nu laat men hem tot zijn smart, Zoo vuil en morsig henen gaan. Zijn schelden kwam hem duur te staan.    Ik vroeg me af waarom Nederlandse bewerkers de zonde van het uitlachen grotendeels links lieten liggen, want spotten en uitlachen was toen niet leuk en is het nog steeds niet. Maar opeens begreep ik het. Voor de opvoeders is

330 Vier zwavelstokkiaden

Afbeelding
   1. Het brandgevaarlijke verhaal kent niet veel navolgers. De anonieme centsprent uit Het leven van den kleine deugeniet , gedateerd 1866-1897 is waarschijnlijk niet geënt op Hoffmann. Een van de twaalf taferelen toont Hendrik die onoplettend speelt met vuur in de kachel, met het onderschrift: Brand, brand! ’k ben enkel vuer! o leer! Blusch, blusch my slechts voor dezen keer!    Wat o leer is zou ik niet weten. Een imperatief tot zichzelf gericht? Kort voor een trapleer? Een eufemisme dan wel zetfeil voor het opperwezen? In het Frans staat er iets zomogelijk onbegrijpelijkers, en ik typ getrouw over: Je brule, portez moi secours De grace conservezmesur.jos.    Iets is er misgegaan met de plaatsing van de letters in de zethaak, maar wat? Ik vermoed dat er De grace conservez mes jours moest staan, maar zeker weet ik het niet.    2. Geen brandverhaal maar het eindigt ook met de tragische dood van het ongehoorzame kind en het is minstens even heerlijk griezelgruwelijk als

329 Vijf wredefrederikiaden

Afbeelding
    De wrede Frederik heeft minder bewerkers/vervolgers/imitatoren dan Piet de smeerpoets , vijf stuks.    1. Een anonieme centsprent , waarschijnlijk niet door Hoffmann geïnspireerd en ik denk ook van oudere oorsprong dan de gedateerde van 1866 tot 1897, toont twaalf taferelen uit Het leven van den kleinen deugeniet ( La vie du petit polisson ), waarop twee tweeregelige episoden lijken op episoden bij Hoffmann. Linksonder verbrandt een onvoorzichtig jongetje, wat doet denken aan Het meisje met de zwavelstokjes , en daar vlak boven steelt Hendrik een puppy van mama hond, wat die laatste hem niet in dank afneemt maar wel met een stevige beet in het been. Het is denk ik te weinig om in verband met Hoffmann te worden gebracht. Ik pak er van uw jongen één, Help, Fidel verscheurt my ’t been.       Je prend un jeune, tort ou raison!       Fidel me mord, ah! Polisson.    2. In De wreede Jakob in Prenten en rijmen van H. Ilpsema-Vinckers uit 1859 bindt wrederik Jakob poes Griet e

328 Jan Klaassen, de Nederlandse Petroesjka (6)

Afbeelding
XI.    Rond 1921 verscheen een Vlaamse Jan Klaassen, Jantje-Klaas , van Emiel Fleerackers S.J., het slotverhaal van zijn verhalenbundel Kijkkast , waarin de eerwaarde jezuïet de hoofdpersoon zo introduceert: Nu trippelt Jan Klaas uit de schermen, staat in 't midden, buigt, of liever knikt stijfhouterig in twee op zijn lenden, knikt zoo driemaal uit beleefdheid, driemaal uit plezier, danst een rondeke, staat nu fiks op ’t voorplan. Hij laat zich een stondeke bewonderen. Zijn kleed is een schaakbord, een karnaval van kleuren die tegen malkaar opschreeuwen en ketteren; ’t lijf zelf, – wel, heel ’t ding is krulstijl: een roode, groote neus krult omneer; een blauwe lange kin krult omhoog; een roode muts met een vinnig belleken op de spits krult neer over zijn linkeroor; een blauwe bult krult omhoog tot na ’t kroontje van zijn hoofd; en een brutale lach krult zijn gelaat in twee, van bij ’t een oorlelleke tot het ander... Kortom, een menschduiveltje in krulgotiek. Onder zijn linker