Posts

378 AI is op de mars

Afbeelding
   AI is op de mars, wijst een rondvraag ondernomen door de Engelse krant De Voogd uit, en de vertalers voelen de hitte. Als ze niet snel hun bedrijf samenbrengen, vrezen ze, kunnen ze hun tassen inpakken. Dan is de grap op hen. Voor jaren en jaren malen ze weg, knokken zich buiten westen voor een liedje, en nu worden ze afgelegd – met het fruit van hun eigen weeën, wil je geloven. Daar ga je!    Dit bleke zicht wordt niet door iedereen genomen. Idiomatisch, knoperig en complex schrijven zal waarschijnlijk in handen van mensen blijven, commentarieert een vertaalster uit het Zweeds en Noors hoopvol. Echter vertalers van misdaad en romantiek krijgen tegenwoordig minder werk te doen ‘en gaan dan allemaal het complexe spul in en dan vechten we allemaal om ruimte in die niche,’ voegt ze toe.    Tja. Geef een dief genoeg touw en hij verhangt zichzelf. Ik voor één verwelkom onze nieuwe generatieve bovenbazen. Vertalen is een ingewikkelde zaak die veel creativiteit betrekt. En zolang die c

377 Verkeerde benen

Afbeelding
   Op het literaire juice-kanaal Tzum lees ik een recensie – een mooie lange onbekrompen – over een boek dat Meridiaan liet samenstellen met de best of Hilary Mantels interviews, essays en passages over haar schrijfbedrijf. De recensie is ruimschoots van citaten voorzien om jezelf ook een oordeel te vormen, en aan de inhoud ligt het niet dat Mantel overkomt als iemand die zeer behartenswaardige dingen zegt. Maar wat een rare zinnen kom ik in de citaten een paar keer tegen. Zinnen die me steevast op het verkeerde been zetten. Nou kan dat in scheppend proza best mogen en hoeven en moeten, maar een essay wil toch, net als journalistiek, begrepen worden, ook al is dat begrijpen altijd maar vluchtig als de wind. Maar dit zijn zinnen die ik een paar keer moet overlezen voor ik ze begrijp, en voor ik erachter kom wat er in het Nederlands mis mee is. Eerst dacht ik dat het Vertaliaans was, maar de vertalers, Niek Miedema en Harm Damsma hebben een te grote staat van dienst om daar in te trapp

376 Delina Delaney, hoofdstuk II

Afbeelding
   Hoofdstuk II van Delina Delaney begint waar hoofdstuk I ophoudt. De kostwinner, visserman Joe Delaney rust in vrede, waarna de armoede in het naar Ierse begrippen zeer kleine gezin hard toeslaat. Delina en haar moeder wenen vele zakdoeken vol, als een klop op de deur redding brengt: Lady Gifford (echtgenote van wijlen Lord Gifford) komt Delina naaiwerk aanbieden op het kasteel. (O! Men ziet de bui reeds hangen!) En als Delina zich maandagochtend, beschenen door Sol, in zijn blikkerende majesteit, ten kastele vervoegt, loopt zij bij de ingang Lady Giffords zoon Lord (een andere naam krijgt hij het hele boek niet) tegen het lijf, die een coup de foudre krijgt, een scheut van een schicht van liefde op het eerste gezicht door zijn bast. ‘Hemelse goedheid,’ mompelt hij, ‘een juweel, een juweel van onschatbare waarde.’ Na afloop van haar eerste werkdag wacht hij haar op en begeleidt haar naar het nederige stulpje dat zij haar huis noemt, waar hij kennismaakt met haar moeder, die hij ver

375 Nacht, trottoir – als Herman Gorter

Afbeelding
   Er zijn vele Herman Gorters, en een Nacht, trottoir zo lang en breed uitwaaierend als de Mei behoort zeker tot mijn wensen, maar dat zal voor later zijn. Deze Gorter is die van de sensitieve verzen, van de Zie je, ik hou van je -gedichten, van Mijn grijze tintelreine , van Het gouden zongezwier , van De heide is maar stil en Ik wilde ik kon u iets geven . Heel prachtig allemaal.    Het gedicht van Blok is ook mooi, maar door het door de OuLiPoliaanse molen te halen komen er elke keer weer meer kaleidoscopische kanten bij. Je ziet het tafereel op vele manieren voor je en het wordt steeds mooier, absoluter en raadselachtiger. En we zitten pas op drie. Ik stond op het gestoepte in de nacht en ik roepte, roepte, maar geen die mij wacht. Slechts het lantarenlicht was mijn kleed, Slechts de bliksemschicht die vrieskou heet. Hoe wriemelend meanderde hier de stad, hoe nooiteens-ooit veranderde dit webomspannen rad. In de gracht keek ik mijn ik in de ziel, hoe beveder

374 Nacht, trottoir – als sonnet

Afbeelding
   Een sonnet om erin te komen. Ik hou niet bijzonder van sonnetten. Op mij maken ze altijd de indruk iets te zijn om... om erin te komen. Ik probeer mijn pen, of eerder nog Ik probeer mijn piemel en zal ze eens laten zien wat ik allemaal in mijn mars heb. Uitsloverij. De sonnetten van Vestdijk bijvoorbeeld – net zo’n berg om met een grote boog omheen te lopen als zijn romans.    De sonnetten van Shakespeare vind ik voornamelijk heel erg moeilijk. Het sonnet lijkt wel een versvorm om alles zo spits en ingewikkeld mogelijk te zeggen, om de taalspieren te warmen en het vocabulaire ochtendgymnastiek te laten doen, en de gedachten – if any – op een rijtje te krijgen. Vooruit, luiwammesen, je nest uit en in het gelid! De A bij de A en de B bij de B, en de rijmwoorden netjes op jaapbakker!    Gerard Reve schreef brieven om in zijn dagritme te komen, Willem Wilmink vertaalde een potje, en op mijn en Eriks studentenplet heel lang geleden hadden we iemand op de gang die elke ochtend voor het

373 Nacht, trottoir – als a-tal

Afbeelding
   Het a-tal , ook wel bekend als a-tautogram , a-saga of a-spraak is een OuLiPoliaanse exercitie avant la lettre , hoewel niet vaak beoefend als poëzie. In Opperlandse taal- en letterkunde uit 1981 (het roze, behapbare boek) wordt het ook wel een eiouij-lipogram genoemd. Het oudst bekende voorbeeld, Paaschmaandag ( een a-saga ), dateert uit 1841 en is van J. Bosscha. Battus neemt verder ook nog op (blz. 27-31) de verhalen Van Agt stapt af , A-spraak en Zaans drama . In Opperlans! uit 2002 (het groene, onhandelbare boek) blijven daarvan alleen Paaschmaandag en de A-spraak over (onder ma-mc).    Het is platgetreden terrein, de lipogrammatica, zegt Battus, en dat is het ook, maar intussen ben ik nog nooit een gedicht tegengekomen met maar één klinker. Nacht. Zwart. Waar? Stad. Straat. Tabakszaak. Laf straalt lantaarn, slap als prak van patat. Rap gaan acht maal acht jaar zwartgatwaarts, Maar ach, af-aan, af-aan, zal rad maar gaan. Barst, graaf graf alvast, kwak last af,

372 Nacht, straat, straatlantaarn, apotheek

Afbeelding
_____ Ночь, улица, фонарь, аптека, Бессмысленный и тусклый свет. Живи еще хоть четверть века – Все будет так. Исхода нет. Умрешь – начнешь опять сначала, И повторится все, как встарь: Ночь, ледяная рябь канала, Аптека, улица, фонарь.    Van het wereldberoemde gedicht van Blok dat begint met Notsj, oelitsa, fonar, apteka bestaan in het Nederlands (bij mijn weten) vijf vertalingen. Alle vijf klampen ze zich krampachtig vast aan het oorspronkelijke rijm en het oorspronkelijke ritme – en bijna nog krampachtiger aan de feitelijke gegevenheden in het gedicht, de woorden, het verhaal, ‘wat er staat’.    Met als gevolg dat geen van de vijf gedichten meer een gedicht zijn, maar hoogstens een ongelukkige parafrase.    Ja, zo kan ik het ook!    Letterlijk, woordenboekgewijs, machinaal vertaald staat er dit: Nacht, straat, straatlantaarn, apotheek, Zinledig-onnozel en dof-mat licht. Leef al was het nog een kwart eeuw – Alles zal zo zijn. Er is geen uitweg. Je sterft – je be

371 Pak aan, nageslacht! — Interview met Anatoli Mariëngof

Afbeelding
Pak aan, nageslacht! is het laatste deel van de memoires van de Russische dichter-imaginist-provocateur Anatoli Mariëngof (1897-1962). Zelf wilde hij de drie delen uitgeven met als overkoepelende titel Onsterfelijke trilogie .    Achterin Pak aan, nageslacht! is een (posthuum) vraaggesprek van de vertaler met de schrijver opgenomen. Mariëngof was een scherp observator van de Russische zeden en gewoonten, en veel van wat hij in zijn tijd opmerkte – de Revolutie, de Burgeroorlog, de Stalinistische terreur – werpt licht op wat er vandaag de dag in Rusland voorvalt en plaats de gebeurtenissen in een historische en morele context. Anatoli Borisovitsj, ik ben blij dat we bij het verschijnen van dit slotdeel van uw Onsterfelijke trilogie in het Nederlands een vraaggesprek kunnen hebben met uw even onsterfelijke ik. Natuurlijk! U bent geboren in 1897 en overleden in 1962. U hebt roerige tijden meegemaakt, de Eerste Wereldoorlog, de Revolutie, de Hongersnood, de Burgeroorlog, de stal

370 Koning Bub

Afbeelding
   Hier begon ik met de woorden in de paleiselijke woning . Wat rijmt op koning , zodat ik – eindelijk, eindelijk – een van de intrigerendste, afschuwelijkste, grappigste, indringendste, gekoesterdste, visionairste toneelwerken aller tijden een kindermakeover kon proberen te gaan geven. Een droom kwam uit, of een nachtmerrie, het is maar hoe je ertegenaan kijkt.    Van Ubu Roi in Koning Bub .    Eigenlijk vroeg het stuk erom. Jarry concipieerde het als poppenspel – of een kruising tussen Polichinelle en Macbeth . Toen het opgevoerd zou worden wilde hij dat de (menselijke) acteurs middels touwen aan de trekkenwand boven vastzaten, alsof het marionetten waren. ‘Dat was realistischer,’ volgens Jarry.    Vooral leuk is dat ik koning Bub met zijn eega Bab een waar schrikbewind kon laten ontketenen waarbij ik allerlei gruwelijkheden kon beschrijven. (Ook het woord schrikbewind wilde ik absoluut gebruiken.)    Het pseudo- mot de Cambronne waarmee het stuk opent werd door Dolf Verspo

369 Dierenmoeder houdt van dierenkind

Afbeelding
   Wat ik ook graag lees is poëzie van de zogeheten natuurvolken. Noodzakelijkerwijs in vertaling, want zo fris is mijn kennis niet meer van de talen van dwergvolkeren in Equatoriaal Afrika, de West-Afrikaanse Fang en Ewe, de Maleisische Besisi, de Siberische Teleoeten, de Kwakioetl uit Noordwest-Amerika en de Polynesische Mangaia.    Vroeger heetten de volken primitief, maar dat zijn ze natuurlijk allerminst, en hun epen en liederen zijn dat evenmin. Eenvoud en primitiviteit zijn in maatschappelijk en taalkundig opzicht pas heel late uitvindingen.    Vooral de slaapliedjes van over de hele wereld intrigeren me, omdat ze allemaal anders zijn en ook op elkaar lijken. Ze hebben tenslotte allemaal hetzelfde doel, de wederspannige kroost in slaap te soezen.    In Dichtungen der Naturvölker uit 1935 stond ook een kleine sectie Kinderschlaflieder (een viertal), maar in de volgende sectie, Tierlieder , vond ik een ganzengezang, Gesang der Gans van de Teleoeten uit Siberië, dat ik niet

368 De kikker

Afbeelding
    The Raven hadden Erik Bindervoet en ik al vertaald voor De Canon van de Europese Poëzie , waar voor het gemak Noord-, Midden- en Zuid-Amerika dan ook maar toe gerekend werden, voorzover daar in ‘Europese’ talen gedicht werd (Frans, Engels, Spaans, Portugees, en Nederlands had natuurlijk ook gekund). Honderdenacht strak rijmende en ritmische regels over de voormalige geliefde Lenoor en de Raaf met zijn onontkoombare Nimmermeer -refrein, bloedstollend. ‘Onheilsbode! Boze machten zijn het waarlijk die jou brachten! Bij het firmament en God die jij moet dienen en ik eer, Zeg mijn ziel met zoveel woorden of hij in hiernamaals’ oorden Haar omhelzen mag, Lenoor, de wonderschone, lief en teer, Zijn pijn mag helen met Lenoor, de engelachtige zo teer!’       Sprak de Raaf toen: ‘Nimmermeer.’ ‘Laat dit woord ons afscheid wezen!’ gilde ik, vol schrik verrezen. ‘Keer dan naar de stormwind en de zwarte kust van Pluto weer! Laat voor mij geen veer als teken van de leugen die u spree

367 Delina Delaney, hoofdstuk I

Afbeelding
   De Britse romancière-essayiste Angela Carter (1940-1992) staat bekend om haar gezwollen, van de bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden wemelende proza. Ze erkende dat ook zelf en pareerde de kritiek op haar stijl in een interview met de volgende behartenswaardige woorden: ‘Okay, I write overblown, purple, self-indulgent prose – so fucking what ?’    Hetzelfde so fucking what zou het antwoord moeten zijn op dezelfde soort kritiek op de unieke stijl van Amanda Ros.    Of moet ik zeggen: unieke stijlen? Want Delina Delaney is weer op een heel andere manier buitenissig dan Irene Iddesleigh . Waar haar debuut uit 1897 een vuurwerkshow van veelkleurige alliteraties was, en de schrijfster alles uit de kast haalde om het maar zo perifrastisch mogelijk te zeggen, zich verliezend in immer zijpaden inslaande syntaxen, gekwadrateerde preciositeit en een omslachtigheid waar zelfs de beste verstaander zich de haren bij uit het hoofd trok, klinkt zij in haar tweede roman van een jaar late