Posts

Posts uit maart, 2024 tonen

371 Pak aan, nageslacht! — Interview met Anatoli Mariëngof

Afbeelding
Pak aan, nageslacht! is het laatste deel van de memoires van de Russische dichter-imaginist-provocateur Anatoli Mariëngof (1897-1962). Zelf wilde hij de drie delen uitgeven met als overkoepelende titel Onsterfelijke trilogie .    Achterin Pak aan, nageslacht! is een (posthuum) vraaggesprek van de vertaler met de schrijver opgenomen. Mariëngof was een scherp observator van de Russische zeden en gewoonten, en veel van wat hij in zijn tijd opmerkte – de Revolutie, de Burgeroorlog, de Stalinistische terreur – werpt licht op wat er vandaag de dag in Rusland voorvalt en plaats de gebeurtenissen in een historische en morele context. Anatoli Borisovitsj, ik ben blij dat we bij het verschijnen van dit slotdeel van uw Onsterfelijke trilogie in het Nederlands een vraaggesprek kunnen hebben met uw even onsterfelijke ik. Natuurlijk! U bent geboren in 1897 en overleden in 1962. U hebt roerige tijden meegemaakt, de Eerste Wereldoorlog, de Revolutie, de Hongersnood, de Burgeroorlog, de stal

370 Koning Bub

Afbeelding
   Hier begon ik met de woorden in de paleiselijke woning . Wat rijmt op koning , zodat ik – eindelijk, eindelijk – een van de intrigerendste, afschuwelijkste, grappigste, indringendste, gekoesterdste, visionairste toneelwerken aller tijden een kindermakeover kon proberen te gaan geven. Een droom kwam uit, of een nachtmerrie, het is maar hoe je ertegenaan kijkt.    Van Ubu Roi in Koning Bub .    Eigenlijk vroeg het stuk erom. Jarry concipieerde het als poppenspel – of een kruising tussen Polichinelle en Macbeth . Toen het opgevoerd zou worden wilde hij dat de (menselijke) acteurs middels touwen aan de trekkenwand boven vastzaten, alsof het marionetten waren. ‘Dat was realistischer,’ volgens Jarry.    Vooral leuk is dat ik koning Bub met zijn eega Bab een waar schrikbewind kon laten ontketenen waarbij ik allerlei gruwelijkheden kon beschrijven. (Ook het woord schrikbewind wilde ik absoluut gebruiken.)    Het pseudo- mot de Cambronne waarmee het stuk opent werd door Dolf Verspo

369 Dierenmoeder houdt van dierenkind

Afbeelding
   Wat ik ook graag lees is poëzie van de zogeheten natuurvolken. Noodzakelijkerwijs in vertaling, want zo fris is mijn kennis niet meer van de talen van dwergvolkeren in Equatoriaal Afrika, de West-Afrikaanse Fang en Ewe, de Maleisische Besisi, de Siberische Teleoeten, de Kwakioetl uit Noordwest-Amerika en de Polynesische Mangaia.    Vroeger heetten de volken primitief, maar dat zijn ze natuurlijk allerminst, en hun epen en liederen zijn dat evenmin. Eenvoud en primitiviteit zijn in maatschappelijk en taalkundig opzicht pas heel late uitvindingen.    Vooral de slaapliedjes van over de hele wereld intrigeren me, omdat ze allemaal anders zijn en ook op elkaar lijken. Ze hebben tenslotte allemaal hetzelfde doel, de wederspannige kroost in slaap te soezen.    In Dichtungen der Naturvölker uit 1935 stond ook een kleine sectie Kinderschlaflieder (een viertal), maar in de volgende sectie, Tierlieder , vond ik een ganzengezang, Gesang der Gans van de Teleoeten uit Siberië, dat ik niet

368 De kikker

Afbeelding
    The Raven hadden Erik Bindervoet en ik al vertaald voor De Canon van de Europese Poëzie , waar voor het gemak Noord-, Midden- en Zuid-Amerika dan ook maar toe gerekend werden, voorzover daar in ‘Europese’ talen gedicht werd (Frans, Engels, Spaans, Portugees, en Nederlands had natuurlijk ook gekund). Honderdenacht strak rijmende en ritmische regels over de voormalige geliefde Lenoor en de Raaf met zijn onontkoombare Nimmermeer -refrein, bloedstollend. ‘Onheilsbode! Boze machten zijn het waarlijk die jou brachten! Bij het firmament en God die jij moet dienen en ik eer, Zeg mijn ziel met zoveel woorden of hij in hiernamaals’ oorden Haar omhelzen mag, Lenoor, de wonderschone, lief en teer, Zijn pijn mag helen met Lenoor, de engelachtige zo teer!’       Sprak de Raaf toen: ‘Nimmermeer.’ ‘Laat dit woord ons afscheid wezen!’ gilde ik, vol schrik verrezen. ‘Keer dan naar de stormwind en de zwarte kust van Pluto weer! Laat voor mij geen veer als teken van de leugen die u spree

367 Delina Delaney, hoofdstuk I

Afbeelding
   De Britse romancière-essayiste Angela Carter (1940-1992) staat bekend om haar gezwollen, van de bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden wemelende proza. Ze erkende dat ook zelf en pareerde de kritiek op haar stijl in een interview met de volgende behartenswaardige woorden: ‘Okay, I write overblown, purple, self-indulgent prose – so fucking what ?’    Hetzelfde so fucking what zou het antwoord moeten zijn op dezelfde soort kritiek op de unieke stijl van Amanda Ros.    Of moet ik zeggen: unieke stijlen? Want Delina Delaney is weer op een heel andere manier buitenissig dan Irene Iddesleigh . Waar haar debuut uit 1897 een vuurwerkshow van veelkleurige alliteraties was, en de schrijfster alles uit de kast haalde om het maar zo perifrastisch mogelijk te zeggen, zich verliezend in immer zijpaden inslaande syntaxen, gekwadrateerde preciositeit en een omslachtigheid waar zelfs de beste verstaander zich de haren bij uit het hoofd trok, klinkt zij in haar tweede roman van een jaar late

366 Hoe schrijf je geen gedicht

Afbeelding
   Iedere dichter verzint op een gegeven moment, als de inspiratie even op is, het inhoudsloze gedicht, het totaal zelfreferentiële gedicht, een spiegel die een spiegel spiegelt en verder niets. Misschien is dat zelfs wel het ideaal: het gedicht dat nergens over gaat, en alleen maar is. Een nog hoger ideaal zou zijn een gedicht dat niet alleen nergens over gaat maar ook niet is. Maar dat is alleen de heel groten gegeven. Die er begrijpelijkerwijs niet mee te koop lopen.    De niet-dichtende dichter, de dichter die geen letter schrijf – er staat me bij dat Apollinaire ooit over zo’n fenomeen een gedicht heeft geschreven, maar ik zal me vergissen. Ik zal het verwarren met het verhaal van Charms over een tovenaar die in heel zijn leven geen enkele keer tovert, maar niettemin een tovenaar is. Heel aansprekend, mij dan.    Met Hoe schrijf je geen gedicht wilde ik een kleine cursus niet-dichten geven, waarin het gedicht zich al schrijvende weer uitwist, zich al uitrollende weer opeet.

365 Er liep een man op straat

Afbeelding
   Wat is Het Uur U toch een onsterfelijk gedicht. Bloedstollend ook. En dat begint meteen al. Het was zomerdag. De doodstille straat lag te blakeren in de zon. En dan komt er een man de hoek om. Ik vind dit al uitermate spannend en die spanning wordt het hele gedicht volgehouden. De man, hij loopt en dat is alles. De man, hij is voorbijganger, zoals wij allen voorbijganger zijn. Wat gebeurt er? Wat zien we? De een zag dit, de ander dat, en zo zag iedereen wel wat. De man intussen loopt door de uitgestorven straat – op een groepje spelende kinderen na (toenmalige realiteit: nu toekomstmuziek) – betrekkelijk vlug loopt hij, staat er. Het is alsof hij de hele straat in een hypnotische trance houdt. Het groepje kinderen, als hij voorbij is, loopt een eindje op zijn schaduw trappend mee. Dan: de man staat stil – en dit zal de peripateia, het omslagmoment zijn – en kijkt de kinderen ernstig aan, het hoofd ten halve gekeerd. En, en, en... loopt verder met zijn vreemde, getrekte gang, en sp

364 Wereldkampioen alles

Afbeelding
I saw a peacock with a fiery tail I saw a blazing Comet drop down hail I saw a cloud, with Ivy circled round I saw a sturdy oak creep on the ground I saw an ant swallow up a whale I saw a raging sea brim full of ale, I saw a Venice glass sixteen foot deep, I saw a well full of men’s tears that weep I saw their eyes all in a flame of fire I saw a house as big as the moon and higher I saw the sun at twelve o’clock at night I saw the man who saw this wondrous sight.    De Opies, die dit raadselrijmpje als The Wonder of Wonders hebben opgenomen in hun Oxford Book of Nursery Rhymes , melden dat het voor het eerst in 1665 is opgetekend en tot twee eeuwen later nog populair was in schoolboeken, maar tegenwoordig veelal voorkomt in bloemlezingen voor volwassenen. Zo zie je maar weer: de wereld, inzonderheid de mensheid, wordt in een razend tempo dommer. Als kinderen het al niet meer snappen!    Ik vertaalde het gedichtje voor En weg was haar neus , een verzameling van zo’n 250

363 De wezel en de ezel

Afbeelding
   Maar niet altijd zijn mijn kindergedichten te lang. In Christian Morgensterns Galgenlieder – dat verder nog veel meer moois bevat – staat een kleine hersenkraker die me na aan het hart ligt. Het gaat over een wezel op een kei in een kabbelend beekje. Fraai beeld. Je ziet het voor je. Waarom zit die wezel daar, ja waarom? Die wezel, wordt meteen na het stellen van de vraag verklapt door het maankalf (een wezen dat niet nader wordt toegelicht ) zit daar omdat hij het zo mooi vond rijmen. Het is namelijk een esthetische wezel.    Misschien wordt het in het oorspronkelijke Duits duidelijker. Het heet Der ästhetische Wiesel . Ein Wiesel saß auf einem Kiesel inmitten Bachgeriesel. Wißt ihr weshalb? Das Mondkalb verriet es mir im Stillen: Das raffinier- te Tier tat’s um des Reimes willen.    Het is een gedicht dat ik altijd al wilde vertalen. De punchline is enerzijds heel verwacht – want je hebt net die drie uitgangen op - iesel gehad – en anderzijds heel onverwacht