388 Nacht, trottoir – als Hadewijch
Het blokse gedicht heeft van zichzelf al iets mystieks – of hebben alle gedichten dat? Een zeker ik-weet-niet-wat-het-is, een vingerwijzing naar buiten de realiteit gelegen gegevenheden binnen jezelf, een bordje ‘niet hier’, een bordje ‘kijk niet’, een uitvraagroepteken waarvan je door de punt een andere eerdere eendere ondere wereld wordt ingetrokken, eerst dankzij en dan ondanks de woorden en hunne betekenis? Het ligt altijd net buiten je bereik en als je denkt dat je het hebt, ben je het kwijt. Uitleg niet alleen overbodig maar zelfs schadelijk: het spreekt alleen tot je als je niet luistert, net zoals je alleen leert van wat mensen (ouders) tegen elkaar en zeggen en niet van wat ze tegen jou zeggen. Ontfocust. Je bewust van het onbewuste, onvoorbereid bereid om verrast te worden. Een vat. Een dwaaltocht, een verkeerde afslag, een donker woud, een toevallende oogleden, een teveel van het tevele, een kun je het nog krommer en onduidelijker zeggen. Als Hadewijch en de pseudo-H