365 Er liep een man op straat
Wat is Het Uur U toch een onsterfelijk gedicht. Bloedstollend ook. En dat begint meteen al. Het was zomerdag. De doodstille straat lag te blakeren in de zon. En dan komt er een man de hoek om. Ik vind dit al uitermate spannend en die spanning wordt het hele gedicht volgehouden. De man, hij loopt en dat is alles. De man, hij is voorbijganger, zoals wij allen voorbijganger zijn. Wat gebeurt er? Wat zien we? De een zag dit, de ander dat, en zo zag iedereen wel wat. De man intussen loopt door de uitgestorven straat – op een groepje spelende kinderen na (toenmalige realiteit: nu toekomstmuziek) – betrekkelijk vlug loopt hij, staat er. Het is alsof hij de hele straat in een hypnotische trance houdt. Het groepje kinderen, als hij voorbij is, loopt een eindje op zijn schaduw trappend mee. Dan: de man staat stil – en dit zal de peripateia, het omslagmoment zijn – en kijkt de kinderen ernstig aan, het hoofd ten halve gekeerd. En, en, en... loopt verder met zijn vreemde, getrekte gang, en spoedig daarop ziet men hem de hoek om slaan. De wereld haalt opgelucht adem.
Het Uur U doet me sterk denken aan Daniil Charms. Aan zijn proza en zijn poëzie. Een van Charms’ Voorvallen (korte verhalen) gaat bijvoorbeeld over een zeker Petrakov die niet kan slapen, in welke houding hij het ook probeert, en het voorval eindigt met de mededeling ‘En dat is eigenlijk alles.’
Nijhoffs Het Uur U is uit 1936. Een jaar later, in de diepste trechters van de stalinistische terreur, toen er aanhoudend mensen verdwenen en nooit meer terugkwamen, schreef Daniil Charms het gedicht Er ging een man van huis, ondertiteld Een liedje, dat verscheen in het kindertijdschrift Tsjizj, nummer 3 van 1937, met tekeningen van I. Sjabanov.
Er ging een keer een man van huis,
Met een knuppel en een zak.
De weg was lang,
De weg was recht,
Zijn ogen stonden strak.
Hij liep rechtdoor, hij liep rechtuit,
Liep zonder om te zien.
Hij sliep noch dronk,
En dronk noch sliep,
En at niet bovendien.
Toen kwam hij ’s ochtends bij een bos,
Een diepdonkere wildernis,
En sinds die dag,
En sinds die dag,
Weet niemand waar hij is.
Als een van jullie hem soms ziet,
Met anderen of alleen,
Vertel het ons,
Vertel het ons,
Vertel het ons meteen. Alle goede literatuur eindigt als kinderliteratuur en daarom wilde ik mijn twee obsessies, Het Uur U en Er liep een man van huis, combineren tot een kersvers kindergedicht. Feitelijk is het een navertelling van Het Uur U dat als vervolg gelezen kan worden op Charms’ Er ging een keer een man van huis en een charmsiaans Voorval-einde heeft. Weer schaamteloos jatwerk, dus goed.
Er liep een man op straat
Er liep,
er liep
een man op straat.
’t Was stil, en ergens tussen vroeg en laat.
Hij liep, de man.
Hij liep.
Je kon niet zeggen dat hij sliep,
niet dat hij rende, hinkelde of schreed,
niet dat hij op een scooter reed,
niet dat hij aan een glider hing;
noch zwalkte hij, of zwalpte hij,
hield halt of keerde om.
Neen, generlei.
Hij liep, de man.
Of eigenlijk: hij ging.
’t Was stil, want – en dat was nog een ding –
hij was de enige die daar ging.
De straat was verder uitgestorven, leeg.
De man,
de man,
hij liep en zweeg.
En het was stil, doodstil.
De straat hield zogezegd, in zekere zin,
de adem in.
Geen verre kinderstemmen, geen gegil,
geen binnenshuis geruzie, hetzij gedempt of schril,
geen motoren, geen mechanische muziek
of andere verworvenheden der huidige techniek,
geen tram, geen bus,
geen brommer
en geen segway,
geen auto en geen fiets,
nee-nee-nee,
er was letterlijk helemaal,
maar dan ook helemaal
niets.
Geen kauw die kraste, geen zangvogel die zong.
Nergens zelfs maar de geringste piep of tsjiep.
Er was geen mens, noch oud noch jong,
Alleen die man,
die liep –
– en liep.
Hij liep – en hij liep goed:
de ene voor de andere voet,
gevolgd door ’t benenpaar:
net als de voeten,
niet voor,
maar na elkaar.
De een, de ander, en opnieuw de een.
Zo hoorde dat.
Zo liep de man.
Hij liep alleen,
en het was stil,
doodstil,
en warm, zelfs heet.
(’t Was zomerdag, voor ik het vergeet.)
Hij liep en liep met strakke blik,
keek op noch om, geen ogenblik,
liep ongehaast,
beheerst
maar doelgericht,
met afgemeten tred,
beslist
maar toch ook licht
(zoals je dat alleen maar ziet
bij iemand die zich ongezien waant, onbespied
door mensen- of mechanisch oog),
liep recht
– niet in een boog –
liep langs de stille huizenrij
en geen geluid ook maakte hij,
want het was stil, doodstil.
De decibellenmeter zei: nihil.
De straat hield, zoals reeds gezegd, de adem in.
Niets maakte er geluid.
Hij evenmin.
Zo liep de man.
Hij liep
en liep,
door de mensenlege straat,
de weg niet kwijt,
en op de voorgeschreven tijd,
niet te vroeg en niet te laat.
Hij liep verder.
Hij liep door,
liep langs woonhuis, winkel en kantoor,
op zijn beide benen,
een voor een:
eerst links, dan rechts.
Zo hoorde dat,
en daaraan was niets slechts.
En zo liep hij alleen,
tot hij aan het einde van de straat
de hoek om slaat,
waarna je hem dan niet meer ziet.
Meer was er eigenlijk niet.
_____
De banier is van Viktor Sjljoendin uit 1999 bij een verhaal van Charms, Ommetje, gehaald uit Begegnungen mit Daniil Charms, tentoonstellingscatalogus, 2017. Het gedicht van Charms werd in de Tsjizj geïllustreerd door I. Sjabanov, van het internet geplukt, hier. Er liep een man op straat verscheen in een iets afwijkende vorm eerder in blog 300, hier, waarbij deze blog enige verdere achtergrondinformatie geeft. Een cumulatief en permanent bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalPoblemen staat in blog 345, hier. Dit stuk verscheen eerder op ooteoote, hier, in de rubriek Simpel Is.
Het Uur U doet me sterk denken aan Daniil Charms. Aan zijn proza en zijn poëzie. Een van Charms’ Voorvallen (korte verhalen) gaat bijvoorbeeld over een zeker Petrakov die niet kan slapen, in welke houding hij het ook probeert, en het voorval eindigt met de mededeling ‘En dat is eigenlijk alles.’
Nijhoffs Het Uur U is uit 1936. Een jaar later, in de diepste trechters van de stalinistische terreur, toen er aanhoudend mensen verdwenen en nooit meer terugkwamen, schreef Daniil Charms het gedicht Er ging een man van huis, ondertiteld Een liedje, dat verscheen in het kindertijdschrift Tsjizj, nummer 3 van 1937, met tekeningen van I. Sjabanov.
Er ging een keer een man van huis,
Met een knuppel en een zak.
De weg was lang,
De weg was recht,
Zijn ogen stonden strak.
Hij liep rechtdoor, hij liep rechtuit,
Liep zonder om te zien.
Hij sliep noch dronk,
En dronk noch sliep,
En at niet bovendien.
Toen kwam hij ’s ochtends bij een bos,
Een diepdonkere wildernis,
En sinds die dag,
En sinds die dag,
Weet niemand waar hij is.
Als een van jullie hem soms ziet,
Met anderen of alleen,
Vertel het ons,
Vertel het ons,
Vertel het ons meteen. Alle goede literatuur eindigt als kinderliteratuur en daarom wilde ik mijn twee obsessies, Het Uur U en Er liep een man van huis, combineren tot een kersvers kindergedicht. Feitelijk is het een navertelling van Het Uur U dat als vervolg gelezen kan worden op Charms’ Er ging een keer een man van huis en een charmsiaans Voorval-einde heeft. Weer schaamteloos jatwerk, dus goed.
Er liep een man op straat
Er liep,
er liep
een man op straat.
’t Was stil, en ergens tussen vroeg en laat.
Hij liep, de man.
Hij liep.
Je kon niet zeggen dat hij sliep,
niet dat hij rende, hinkelde of schreed,
niet dat hij op een scooter reed,
niet dat hij aan een glider hing;
noch zwalkte hij, of zwalpte hij,
hield halt of keerde om.
Neen, generlei.
Hij liep, de man.
Of eigenlijk: hij ging.
’t Was stil, want – en dat was nog een ding –
hij was de enige die daar ging.
De straat was verder uitgestorven, leeg.
De man,
de man,
hij liep en zweeg.
En het was stil, doodstil.
De straat hield zogezegd, in zekere zin,
de adem in.
Geen verre kinderstemmen, geen gegil,
geen binnenshuis geruzie, hetzij gedempt of schril,
geen motoren, geen mechanische muziek
of andere verworvenheden der huidige techniek,
geen tram, geen bus,
geen brommer
en geen segway,
geen auto en geen fiets,
nee-nee-nee,
er was letterlijk helemaal,
maar dan ook helemaal
niets.
Geen kauw die kraste, geen zangvogel die zong.
Nergens zelfs maar de geringste piep of tsjiep.
Er was geen mens, noch oud noch jong,
Alleen die man,
die liep –
– en liep.
Hij liep – en hij liep goed:
de ene voor de andere voet,
gevolgd door ’t benenpaar:
net als de voeten,
niet voor,
maar na elkaar.
De een, de ander, en opnieuw de een.
Zo hoorde dat.
Zo liep de man.
Hij liep alleen,
en het was stil,
doodstil,
en warm, zelfs heet.
(’t Was zomerdag, voor ik het vergeet.)
Hij liep en liep met strakke blik,
keek op noch om, geen ogenblik,
liep ongehaast,
beheerst
maar doelgericht,
met afgemeten tred,
beslist
maar toch ook licht
(zoals je dat alleen maar ziet
bij iemand die zich ongezien waant, onbespied
door mensen- of mechanisch oog),
liep recht
– niet in een boog –
liep langs de stille huizenrij
en geen geluid ook maakte hij,
want het was stil, doodstil.
De decibellenmeter zei: nihil.
De straat hield, zoals reeds gezegd, de adem in.
Niets maakte er geluid.
Hij evenmin.
Zo liep de man.
Hij liep
en liep,
door de mensenlege straat,
de weg niet kwijt,
en op de voorgeschreven tijd,
niet te vroeg en niet te laat.
Hij liep verder.
Hij liep door,
liep langs woonhuis, winkel en kantoor,
op zijn beide benen,
een voor een:
eerst links, dan rechts.
Zo hoorde dat,
en daaraan was niets slechts.
En zo liep hij alleen,
tot hij aan het einde van de straat
de hoek om slaat,
waarna je hem dan niet meer ziet.
Meer was er eigenlijk niet.
De banier is van Viktor Sjljoendin uit 1999 bij een verhaal van Charms, Ommetje, gehaald uit Begegnungen mit Daniil Charms, tentoonstellingscatalogus, 2017. Het gedicht van Charms werd in de Tsjizj geïllustreerd door I. Sjabanov, van het internet geplukt, hier. Er liep een man op straat verscheen in een iets afwijkende vorm eerder in blog 300, hier, waarbij deze blog enige verdere achtergrondinformatie geeft. Een cumulatief en permanent bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalPoblemen staat in blog 345, hier. Dit stuk verscheen eerder op ooteoote, hier, in de rubriek Simpel Is.
Reacties
Een reactie posten