154 Wat is goed en wat is slecht

De geschiedenis van het Sovjet-kinderboek in één zevenmijlspas

   De wereld van het Sovjet-kinderboek is een heel grote mantel om in te verdwalen, en om daar in het grofgeneraliserende iets over te vertellen is eigenlijk per definitie de plank misslaan, de bal overschieten en onzin uitkramen. Want hoe je het ook wendt of keert, je zult de hele sodemieterse bonte bende over één hele grove kam, met niet meer dan twee tanden, moeten scheren.
   ‘Moesten de kinderboekenschrijvers onder Stalin nou altijd schrijven wat de ideologie voorschreef?’ werd aan UVA-prof. Ellen Rutten gevraagd door de historisch onderlegde interviewers van het VPRO-radioprogramma OVT, daarmee bewijzend dat een gek meer kan vragen dan tien proffen kunnen beantwoorden.
   ‘Moesten Nederlandse kinderboekenschrijvers halverwege de twintigste eeuw allemaal schrijven wat de uitgever van ze vroeg?’ zou je willen antwoorden met een even onzinnige wedervraag. ‘Ja hè, want anders werden ze niet uitgegeven. Dat was toch ook eigenlijk een soort censuur. Eigenlijk moesten ze zich ook voegen naar een ideologie en waren ze helemaal niet zo vrij als ze zelf wel dachten.’
   Natuurlijk waren er verschillen tussen daar en hier en tussen toen en nu. Maar het voornaamste is dat er grote verschillen waren tussen de boeken zelf die werden uitgegeven in die wonderlijke periode van pakweg 1920 tot pakweg 1940.
   Je kan de boeken onderverdelen in talloze categorieën, in genres, onderwerpen, beoogd lezerspubliek en beoogde lezersleeftijd, boeken met en zonder tractoren, sprookjesboeken en boeken die zich in de werkelijke werkelijkheid afspelen enzovoort, maar ikzelf vind een van de nuttigste onderscheiden die je kan maken het kwalitatieve onderscheid: Wat is goed en wat is slecht.

   ‘Wat is goed en wat is slecht?’ is na ‘Wat te doen?’ de vraag die een Rus historisch het meest in de mond bestorven ligt. ‘Wat te doen?’ vroeg de Russische intelligentsia zich onophoudelijk af in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, totdat de bolsjewieken aan het probleem (en later aan de intelligentsia zelf) een einde maakten. Na de Revolutie van oktober 1917 werd de vraag verdrongen door die naar het morele of kwalitatieve gehalte van de weg die gevolgd diende te worden in de heilstaat-in-oprichting en van dingen in het algemeen: Wat is goed en wat is slecht. En Majakovski, die de tijdgeest niet alleen uitstekend wist te peilen, maar zelfs wist te bepalen, had dat in 1925 heel goed door.
   Dezelfde vraag wil ik stellen over de Sovjet-kinderliteratuur, en dan met name de Sovjet-kinderpoëzie. Er is namelijk heel erg veel goeds en zelfs geweldigs gemaakt. In het boek Bij mij op de maan bedraagt het in Sovjet-tijd gemaakte aandeel 350 dichtbedrukte dundrukbladzijden – en dat hadden er best twee keer zoveel kunnen zijn geworden zonder dat iemand er slapper of slechter werk in had kunnen aantreffen.
   Onder ‘goed’ versta ik dan – en ik probeer altijd de meest objectieve smaakcriteria aan te leggen: grappig, leuk, mooi, goed geschreven, bijzonder van rijm en ritme, aansprekend (mij dan), van ideologie vrij (of het moet ook niet helemaal serieus opgevat kunnen worden). Kortom, als ik erom moest lachen of ervan moest opkijken of beide. En slecht is alles wat dat niet is.
   Het kan ook objectiever, voor wie dat te persoonlijk vindt, want de grote Sovjet-kinderdichter Kornej Tsjoekovski, met zijn langere sprookjes die nog steeds door miljoenen grote Russen voorgelezen worden aan kleine Russen, had er een proefondervindelijke postfactum-studie van gemaakt en hij had eind jaren ’20 dertien geboden opgesteld waaraan een kindergedicht moest voldoen om goed te zijn en niet slecht, waarbij hij uit goede voorbeelden citeerde van niet alleen zichzelf (noblesse oblige) maar ook van zijn mede-kinderdichter-geweldenaar Samoeïl Marsjak en van de toen door de autoriteiten alleen en heel even maar als kinderdichter getolereerde Daniil Charms.
   Het gaat te ver om die criteria hier uitgebreid te bewandelen en behandelen. Tsjoekovski heeft het over beeldenrijkdom, zuinigheid met bijvoeglijke naamwoorden, genadeloze rijmen en afwisselende ritmes, geen enjambementen, het rijmwoord moet het belangrijkste woord in de regel zijn, kinderen moeten er spontaan bij gaan klappen en zingen en ze moeten direct uit het hoofd kunnen leren, en nog een aantal. Heel interessant, en niet alleen heel nuttig voor schrijvers, maar ook voor vertalers. Maar wat en hoe die criteria ook mogen zijn, in feite zie je in één oogopslag aan een boekje met kindergedichten, of het wat voorstelt of niet, of het goed is of slecht.
   Niet alleen zijn mensen geneigd alle kinderboeken maar op één hoop te gooien om te vragen hoe die in de tijd geschreven en uitgegeven konden worden, maar de hele post-revolutionaire tijd wordt vaak gezien als één diepgevroren combi zombie-nazicommie-juk waar de mensen onder zuchtten met af en toe een sprankje verlichting als er ergens een korte dooi was ingetreden. Maar dan wordt vergeten dat het in Sovjet-Rusland in het begin juist een ontzettend hoopvolle en enthousiaste tijd was, met een revolutie waaraan een mooie boodschap ten grondslag lag die heden ten dage zelfs fungeert als volkslied voor de Europese Unie, het idee dat alle mensen broeders konden worden (en zusters niet te vergeten), als de goddelijke vonk der vrijheid eenmaal was ontstoken en aangeslagen. In 1917 werden er ineens vele kilotonnen creatieve energie vrijgemaakt, hele blikken talent werden opengetrokken, hele smeltende ijskappen aan onvermoede mogelijkheden tot zelfuiting en zelfontplooiing (soms door anderen) maakten zich los.
   Het was een tijd dat de kunst op straat lag, daarop gesmeten werd en aangeplakt. De volksverheffing ging via plakkaten, en als je dat wil beschouwen als propaganda, moet je niet vergeten dat de makers van de plakkaten (met als grootste creatievelingen Majakovski en Lebedev) ze juist als anti- of contrapropaganda opvatten, gericht tegen de commerciële, private, brutale reclame-uitingen van winkels die de openbare ruimte ontsierden. En dat is toch eigenlijk – nog steeds – helemaal geen gek gezichtspunt, als je erbij stilstaat en om je heen kijkt.

   Oorlog, jongens en meisjes, is altijd stom en nooit leuk, in tegenstelling tot revolutie. Revolutie is altijd leuk, tot de bureaucraten zich ermee gaan bemoeien. En dat is wat in Rusland ook onherroepelijk gebeurde. De Werdegang van die mooie tijd die het wel was of had kunnen zijn, wil ik illustreren aan de hand van dit ene kinderboek, dat nu exemplarisch model moet staan voor die hele dynamische tijd van 1917 tot plusminus 1940: Wat is goed en wat is slecht van Vladimir Vladimirovitsj Majakovski – uit 1925, als er al teruggekeken kan worden op zeven jaar chaos en anarchie, burgeroorlog en hongersnood, en een ijzeren wil om de wereld te verbeteren en bij zichzelf en elkaar te beginnen. De klassieke illustraties zijn van Nikolaj Denisovski. We beginnen met close-readen.

Een kruimel vraagt of pa hem zegt:
– Vader! Wat is goed en wat is slecht?

Kinders, dat vertel ik graag!
Ik heb geen geheimen:
Papa’s antwoord op die vraag
Heb ik altijd bij me.

   Je ziet hier eerst de alomtegenwoordige vraag gesteld worden. De tijden zijn verwarrend met die hele nieuw-ontsproten ideologie, en de nieuwe Sovjet-mens vraagt zich af: Wat is goed en wat is slecht? Wat mag ik? Wat moet ik? Hoe doe ik het goed? En vader, waarschijnlijk nu al door schade en schande wijs geworden, vertelt het zijn zoon niet fris van de lever, nee, hij zoekt het op in een boekje – dat hier in een Droste-effect het boekje zelf is geworden, om aan te geven dat het een goddelijke cirkelredenering gaat worden: ik zeg dat het goed is want wat ik zeg is goed. Kijk maar, het staat er!
   Maar ook is het duidelijk dat vader angst heeft om zich persoonlijk uit te spreken. ‘Ik kan dit nou wel zeggen, maar ik zal het eerst eens opzoeken in de werken van V.V. Majakovski.’ En anders de werken van Lenin wel of van het onfeilbare partij-orgaan de Pravda, die niet voor niets ‘De waarheid’ heet.
   De toon is gezet. De vraag gesteld. Het antwoord ligt klaar. Snel de bladzij omgeslagen om te zien wat dat dan dan wel is. Spannend!
Als het hagelt en de wind
Met daken in gevecht is,
Dan begrijpt het kleinste kind
Dat dat voor wandelen slecht is.

Nu is de stormwind uitgewoed,
De zon is weer gaan schijnen.
Dat is vanzelfsprekend goed
Voor groten en voor kleinen.

   Tja. Het is niet moeilijk het daarmee eens te zijn. Intrinsiek of moreel goed of slecht kunnen regen en hagel nauwelijks genoemd worden – en dat is ook het grappige aan het antwoord natuurlijk – maar we moeten hier kijken naar de metaforische betekenis van de metereologische woelingen. Na de revolutie muß Ordnung wieder sein, lijkt er gezegd te worden. Dat is een boodschap die best in het bolsjewiekenstraatje zou kunnen passen, maar Majakovski zou Majakovski niet zijn als hij geen ironische adder onder het gras had verstopt.
Als zoonlief zwarter is dan roet
En vuil ligt op zijn snuitje,
Is dat slecht want ’t is niet goed
Voor het kinderhuidje.

Houdt het kereltje van zeep,
Van shampoo, tandenpasta,
Dan is hij – en ik onderstreep –
Goed en daarmee basta.

   En die adder komt hier onder het gras uitkijken. Want het is natuurlijk veel leuker om vies en vuil te zijn dan schoon en geschrobd, dat weet een kind, ieder kind, te beginnen met Majakovski zelf.
   Alle kunst begint immers met kliederen en knoeien en klooien.
   En hoe kan vies zijn nu slecht zijn, als je je daarna toch lekker schoon kunt wassen om daarna opnieuw vies te kunnen worden?
   Hier stuiten we op een van de paradoxen van elke Revolutie, die Majakovski heel duidelijk zag: de wereld kan veranderd worden, maar de mensen blijven hetzelfde – en daarmee feitelijk ook de wereld.
Groteren die kleintjes slaan,
En sterkeren wie slapper is,
Daar wijd ik zelfs geen woorden aan,
Aan wie zo weinig dapper is.

Wie daar roept: – Blijf af van wie
Kleiner dan jezelf is!
Die knaap is goed, ja die
Is gewoon geweldig!

   Na de eerste twee gezellige en leuke flauwekul-antwoorden krijgen we hier eindelijk een morele kwestie die hout snijdt. Ook deze is niet speciaal Sovjet-gekleurd, maar je zou het kunnen opvatten als een oproep tegen de uitbuiting van de zwakkeren in de samenleving, of ze nu klein zijn of arm en niet in het bezit van de macht of de productiemiddelen.
   Alleen zou het volgens de nieuwe ideologische aanscherpingen niet een individu moeten zijn dat de kleintjes beschermt – die tijd lag achter ons – maar moest het collectief opstaan en het individu terechtwijzen. De massa moest de grote jongen tot de orde roepen.
   Majakovski zelf was trouwens meer dan bovengemiddeld groot, en hij was vrijwel altijd alleen, ‘eenzaam als een vinger’ zei Mariëngof over hem. Zijn biografie is er een van voortdurend aangevallen worden en je krijgt niet de indruk dat iemand hem ooit in bescherming genomen heeft.
Maar ruk je soms als een rabauw
Een boek kapot of bloemen,
Dan zullen oktobristen jou
Een slechterikje noemen.

Wanneer je in de boeken zit,
En je houdt van werken,
Dan ben je goed en zul je dit
Aan de mensen merken.

   Kijk eens wat dat linker-rabauwtje zich onverholen verkneukelt na zijn destructieve escapades! En hoe de brave braverikken zich stom staan te vergapen! Al wordt het slecht genoemd, het is duidelijk dat het ook heerlijk is om iets te vernielen.
   En hoe kun je iets maken zonder eerst kapot te maken? Dat hadden de afgelopen jaren wel geleerd.
   Onder het mom van opvoedkundig is Majakovski hier feitelijk heel gezagsondermijnend bezig. Dat voelden de autoriteiten trouwens ook aan, want het boekje is na een eerste oplage in 1925 van een luttele tienduizend exemplaren daarna vijf jaar niet meer verschenen, en werd pas weer in roulatie gebracht na de zelfmoord van Majakovksi in 1930 en zijn langzame revolutionaire heiligverklaring. Toen was de communistische heilsideologie al zo ver gestold, dat deze aanbevelingen, die niet geheel conform de leer waren, niet langer als gevaarlijk werden beschouwd.
Een peutertje vlucht voor een roek,
Huilend om zijn mama.
Zo’n jochie is een bangebroek
En dat is slecht en jammer.

Met grote griezelvogels twist
De dreumes en hij schatert
Onverschrokken! Als je ’s wist
Hoe dat van pas komt later!

   In deze twee heel enge plaatjes van monstervogels kan ik niets anders zien dan de Revolutie die haar eigen dreumesjes van kinderen dreigt op te eten, hoe dapper die ook zijn.
   Nog duidelijker zie je dat in een doodeng kinderboekje dat twee jaar eerder was verschenen, in een buitenplaats (Ivanovo-Vosnesensk) in een nog kleinere oplage (vijfduizend), en was geschreven door Lev Zilov uit 1923, dat zo begint: ‘Er waren eens een heel oude man en een heel oude vrouw en die konden geen kinderen krijgen.’ Wat ze wel krijgen is een lemen pop, die groeit en groeit en groeit en alles en iedereen opvreet. De metaforische betekenis ligt er daar helemaal dik bovenop.
Deze wentelt in de drek:
Altijd vieze hemdjes.
Over hem zeggen ze krek:
– Die is slecht, niet netjes.

Wie z’n eigen laarzen poetst
En z’n eigen schoenen
Is het allerbraafst en -zoetst,
’n Zoontje om te zoenen!

   We zien hier Majakovski’s inspiratie over het onderwerp een beetje uitgeput raken. Weer probeert hij te beweren dat schoon en netjes beter is, maar de tekst en tekeningen vertellen een ander verhaal: het linkerjongetje is blij dat hij vies is – en waarom zou hij tegelijkertijd ook niet het jongetje rechts kunnen zijn op het moment dat hij uitgespeeld is?
   En dan nog: als het rechterjongetje zo netjes is, hoe komt hij dan aan vieze overschoenen en viltlaarzen?
   Majakovski worstelt zienderogen met de erfenis van de Revolutie: na alle omwenteling en enthousiasme van de afgelopen jaren werden de spelende kinderen weer binnengeroepen door buroma en buropa Craat om braaf te zijn. Majakovski voelde dat heel goed aan.
   We naderen in rasse schreden de conclusie, want die volgt hierop meteen.
En de les voor groot en klein?
De diepere betekenis?
Welnu: elk zoontje wordt een zwijn,
Als hij al een zwijntje ís.’

Toen vader dat had uitgelegd,
Sprak zijn zoon ten leste:
– Ik wil goed zijn en niet slecht,
Want goed zijn is het beste.

   De moraal komt als elke goede moraal een beetje uit de lucht vallen. ‘Ik zal goed doen, en ik zal niet slecht zijn.’
   Heb je net gelezen dat je beter goed dan slecht kunt zijn, krijg je op de laatste bladzijde een moderne predestinatieleer mee dat het toch niet uitmaakt wat je doet, want je kunt toch nooit anders worden dan wie je bent.
   Maar dat zou een verkeerde lezing zijn. Bedoeld wordt natuurlijk dat kleintjes nu hun best moeten doen om goed te zijn omdat ze anders slecht opgroeien.
   Toch is de verwarring veelzeggend. De wereld verandert, maar de mensen niet. En je kunt bovendien best goed doen en tegelijkertijd slecht zijn, en omgekeerd ook.

   We hebben in dit boekje, deze korte geschiedenis van het Sovjet-kinderboek, gehad, als ‘goed’: je wassen, opkomen voor de kleintjes, dapper zijn en niet alles stukmaken.
   Clichés? Er zijn ergere.
   Majakovski had ook kunnen zeggen, bijvoorbeeld, dat je moest ‘luisteren naar je ouders’, ‘doen wat de meester je zegt’ maar hij heeft dat juist uitdrukkelijk achterwege gelaten – waarmee het toch een licht en verlicht en vooral geen stompzinnig educatief verhaal is geworden, en gebleven. In veel opvoedkundige werkjes uit die tijd moesten de kinderen alleen maar luisteren naar de boven hen gestelde autoriteiten als daar waren 1) Lenin, 2) de communistische kaders en op plaats 3) de ouders/voogden.
   Er hoeft bij Majakovski niets slechts goedgepraat te worden. En ook niets goeds in een slecht daglicht gesteld.
   Bij Majakovski loopt er altijd (of in zijn beste werken althans) een ironiserende onderstroom mee die zijn gedichten nog steeds bijzonder en bijzonder mooi maakt. Daarbij helpt dat de rijmen en de ritmes majakovskiaans goed zijn en de tekeningen hier van Denisovski ook meteen blij maken.

   [wordt vervolgd]

_____
   Verwijzingen. Uitgesproken op de middag De wereld van het Sovjet-kinderboek aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis op vrijdag 1 februari 2019; gepubliceerd in Raam op Rusland op 10 februari 2019, hier, en nu met enige veranderingen opnieuw de ether in geslingerd. Over Tsjoekovki’s ‘geboden’ voor goede kinderliteratuur, zie het nawoord van Bij mij op de maan, een keuze uit de Russische kindergedichten vanaf de zeventiende eeuw (Van Oorschot, 2016), blz. 529-530; zijn Van twee tot vijf (niet vertaald in het Nederlands); en ‘Hoe schrijf je Russische kindergedichten, een spoedcursus’, in het poëzietijdschrift Awater, najaar 2016, blz. 4-10, binnenkort ook hier op VandaagsVertaalProbleem. Over de plakkaatkunst van Rosta, zie onder andere Links! Links! Links! Eine Chronik in Vers und Plakkat 1917-1921, uitgegeven en van commentaar voorzien door Fritz Mierau, Berlijn, Rütten & Loening, 1970, blz. 6-7, en Brandon Taylor, Art and Literature under the Bolsheviks, Vol. 1, The Crisis of Renewal 1917-1924, Londen, Concord, Pluto Press, 1991, blz. 63.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

378 AI is op de mars

373 Nacht, trottoir – als a-tal

372 Nacht, straat, straatlantaarn, apotheek

374 Nacht, trottoir – als sonnet

371 Pak aan, nageslacht! — Interview met Anatoli Mariëngof

377 Verkeerde benen

375 Nacht, trottoir – als Herman Gorter

370 Koning Bub

376 Delina Delaney, hoofdstuk II