505 Neefjebetjes

Het is nog steeds twee voor twaalf. Vraag 3 en slot. Wat is dan het verschil tussen de tante- en neefjebetjes van Leopold, Heije, Slauerhoff en Hazes en die van de pietdesmeerpoetsen? Waarom zijn de betjes bij de heren dichteren pregnante manieren van zeggen en maken ze bij de damesheren vertaleren de indruk van haastwerk, klungelarij, sinterklaasrijm, onbeholpenheid? Waarom quod licet de heilige dichtende runderen non licet de zwoegende letterslaven van de taalomzettende professie? De vraag stellen is hem beantwoorden. (Alle vragen zijn retorische vragen.) Akkoord, maar wat is het antwoord dan? Allereerst – denk ik– is het omdat de vier dichtende voorbeelden allemaal eerste regels zijn, en daarmee statements. Terwijl de zinsdeel- en woordomkeringen in de vertalingen er wat weggemoffeld bij staan, alsof ze willen zeggen: kijk niet naar mij, sorry – duidelijk nog niet empowered door hun anderszijn. Ze worden ...