272 Iets te enthousiast geweest

   Tien vogels die de wereld veranderden is alweer het vierde boek van Stephen Moss dat ik vertaal, na Het roodborstje, Het winterkoninkje en De zwaluw.
   Moss – hij wordt een ‘bestsellerauteur’ genoemd, maar daar merk ik op mijn royalty-afrekeningen niets van – schrijft over vogels en dat is dan ook het meest interessante eraan. Misschien leidt lezen over vogels uiteindelijk wel tot iets meer empathie met ze en tot een betere bescherming van hun woonomgevingen. Is mijn waanidee.
   Moss schrijft journalistiek, in een aaneenrijging van pasklare frases en staande uitdrukkingen. Als vertaler moet je dan ook goed in je clichés zitten.
   Zelf doet hij geen onderzoek, hij citeert, vat samen, schrijft over en populariseert. Dat is zijn taak. Een ander mag nazoeken waar hij zijn overschrijfwerk vandaan heeft – ook de bronnen van zijn bronnen. Dat zie je vaker bij historici die zich belezener willen voordoen dan ze zijn: niet vermelden van wie ze iets hebben, maar meteen van wie die het heeft, vooral als ze het meeste uit één boek overschrijven. Dat staat stom in een lijst met bronvermeldingen, dus dan gaan ze sjoemelen. (Rutger Bregman is een voorbeeld, getuige het onderzoeksteam van De snijtafel.)
   Moss bedankt zijn napluiskoelie, Lucy McRobert, achterin: ‘Als vogelaar en historica was zij de ideale persoon om al de verhalen, anekdoten, citaten, feiten en cijfers te controleren waarop ik de tekst heb gebaseerd.’
   Dat controleren helaas leek nergens naar. De tekst wemelt – nog steeds – van de slordigheden, fouten, verkeerde voorstellingen van zaken, omissies, halve waarheden en verwarrende formuleringen. En dan zwijg ik nog over de stilistische onbeholpenheden, de blunders, de plethora aan pleonasmes (the generally accepted consensus, violently killed by axe blows on his head, friendly fire dropped by their own collegues, local farmers and fishermen in the East Riding of Yorkshire enz. enz.), de manke vergelijkingen, de fouten begaan tegen de elementaire syntaxis, de soms lachwekkend anglocentristische blik (hij meent serieus dat de naam Peking door de Chinezen op zeker moment veranderd is in Beijing) en de journalistieke oneigenlijke manieren van zeggen waarvan er iedere bladzijde wel een paar aan te wijzen zijn. Gelukkig kan ik die allemaal in vertaling verbeteren zonder dat er een haan naar kraait, maar de foute feiten, wat doe ik daarmee?
   Eerst maar eens de koninklijke weg bewandelen. Voor de Engelse uitgever maakte ik een waslijst met emendabilia, zowel stilistisch als feitelijk, die terechtkwam bij redacteur Fred Baty, die ze grotendeels ongemoeid liet, waarschijnlijk omdat hij zijn sterauteur niet wilde storen in dit late stadium – het boek was al helemaal opgemaakt – of misschien ook omdat hij ze allemaal zelf al veel eerder had moeten zien en dat niet had gedaan.
   Goed. Dan niet. De kromme formuleringen mochten ze houden in het Engels.
   Maar onvolledige en verkeerde feiten gewoon overnemen stuitte me tegen de borst. Dus ik verbeterde ze waar ik kon en waar het niet al te zeer indruiste tegen het verhaal ook stilzwijgend. En in de overige gevallen nam ik mijn toevlucht tot een voetnoot om de broodnodige nuance mee aan te brengen.
   Maar die voetnoten kregen hun eigen dynamiek. Omdat ik alles wat Moss beweerde zelf opzocht en nazocht had ik heel wat aan te vullen, op te merken, te corrigeren en ronduit te gispen en laken. Vooral over de dodo, ónze dodo notabene, die wíj hebben uitgeroeid en waar iedereen met zijn fikken moet afblijven, was zijn kennis niet alleen ontoereikend, maar ook verouderd en eenzijdig. Bovendien hadden wij onze eigen Hollandse ooggetuigenverslagen die veel leuker zijn om te lezen dan zijn kale navertelling.
   In totaal voegde ik 45 voetnoten toe (bovenop de 60 van Moss zelf), grotendeels korte bronvermeldingen van door mij gebruikte citaten van Shakespeare, Darwin, Carroll, Poe en anderen. Maar er zaten ook heel wat minder onschuldige bij.
   De voetnoten begonnen uiteindelijk zelfs de bureauredactie op de uitgeverij op te vallen – al was het pas toen de eerste drukproef al lang en breed was gecorrigeerd. Waarna rigoreus bijna driekwart werd geschrapt of ernstig ingekort, in totaal 32.
   Mijn schatjes! Geplukt! Gekeeld! De nek omgedraaid!
   Mijn onbaatzuchtige immers onbezoldigde, liefdevolle, uit puur enthousiasme voor het onderwerp gedane syfilisarbeid: vernietigd!
   Ze hadden gelijk natuurlijk, daar op de uitgeverij. Als je zonodig met de auteur in discussie wil gaan, schrijf dan je eigen boek.
   Of blog.
   En ik gaf me zonder slag of stoot over.
   Maar mijn wraak is zoet. Hieronder hang ik ze allemaal aan de grote klok, mijn onmisbare spookvoetnoten, en laat ik zien hoe ik in mijn waarheidsdrang gefnuikt ben door perfide machinaties op de uitgeverij.
   Ik lever ook de context en zet de bladzijdenummers erbij, zodat iedereen de noten nu eigenhandig kan toevoegen in haar of zijn exemplaar van Tien vogels die de wereld veranderden.
   Dat zal ze leren!
   31.7, na ‘Eerste Wereldoorlog’. Bij de raaf in de literatuur moest ik onweerstaanbaar denken aan het klassieke gedicht Die Raben van Karl Kraus uit Die letzten Tage der Menschheit en ik voetnootte bescheiden (het liefst had ik alle veertig regels geciteerd):

De Weense pacifist-polemist Karl Kraus schreef een krassend veertigregelig gedicht op de raven van de slagvelden van de Grote Oorlog, in zijn toneelstuk De laatste dagen der mensheid uit 1922 (vertaling Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, De Harmonie, 2008). De eerste van de tien strofen luidt: ‘Immer zaten onze ravenmagen /Vol met wie er om de eer krepeerden, /En zorgden jullie gulle plagen /Dat de honger ons niet deerde.’

   38.voetnoot. Mijn voetnoot over Lewis Carrolls raadsel ‘Why is a raven like a writing desk? werd ingekort. Dit stond er ook nog:

Carroll zelf beweerde dat het raadsel geen oplossing had, maar dicht in de buurt zou komen: ‘Omdat het een paar noten kan produceren, al zijn ze erg vals (flat in het Engels); en omdat hij nooit achterstevoren wordt neergezet.’ Zie, ook voor andere oplossingen, The Annotated Alice, geredigeerd door Martin Gardner.
   58.26, na ‘buskruit te maken’ werd mijn – oké, al te wijsneuzerig aanvullende voetnoot geschrapt:

Buskruit kwam van China via de Mongolen naar de Arabische wereld. In de dertiende eeuw voerden de Mammelukken al veldslagen met kanonnen. Een van de drie ingrediënten van buskruit, ook in duivenpoep aanwezig, is salpeter, dat ook wel ‘het Chinese zout’ werd genoemd.

   63.voetnoot. Helaas werd mijn handreiking aan de Zuid-Nederlandse lezers, die het lied van de George Baker Selection heel anders kennen geschrapt. De volledige voetnoot, geknipt na ‘uit 1975’, luidde:

Bij deze naam, Paloma, gaan Nederlandse harten onmiddellijk sneller kloppen bij de herinnering aan de wereldhit van de George Baker Selection, ‘Una Paloma Blanca’ uit 1975 (I’m just a bird in the sky...), en Vlaams-Brabantse harten bij de herinnering aan de onherstelbaar verbeterde versie van De Strangers, ‘Oh m’nen Blauwe Geschelpte’ (Gij zeh m’n lievelingsduif) met als onderwerp de duivenmelkerij, ontstaan in Vlaanderen en nog steeds populair. (In 2020 bracht de Antwerpse duif New Kim meer dan 1,32 miljoen euro op.)

   71.33, na ‘niet meer dan hun instinct volgden’. Het Oorlogsdierenmonument in Hyde Park heeft als opschrift: ‘Zij hadden geen keus’, wat volgens Moss op twee manieren te interpreteren is, 1) dat de duiven heldhaftig van aard waren en 2) dat de duiven niet meer dan hun instinct volgden. Volgens mij zag Moss de meest voor de hand liggende interpretatie over het hoofd, die ik in een voetnoot toevoegde:

Een derde interpretatie: de duiven hadden geen keus omdat de mens, die de baas is, ze de oorlog in stuurde. Ze konden moeilijk gaan dienstweigeren.
   90.33, na ‘Montezuma’ kon ik niet laten de voetnoot toe te voegen, in het kader van ‘ik weet ook wat’:

De naam van de keizer die vroeger Montezuma of Moctezuma de Tweede werd genoemd (1466-1520), wordt tegenwoordig gespeld als Motecuhzoma (Hij Die Zichzelf Heerser Maakt Door Zijn Woede).

   94.voetnoot. De eerste voetnoot over het woord ‘kalkoen’ had nog een vervolg, waarvan de slotopmerking over West-Indië van essentieel belang is om de oorsprong van de spraakverwarring te begrijpen:

Ook andere talen associëren het dier met Indië, bijvoorbeeld het Frans (dinde, van poule d’Ynde) en het Russisch (indejka, индейка, индюк, индюшка). Inderdaad werden die namen voordien gebruikt voor het parelhoen en zijn daarna op de Amerikaanse vogel overgegaan, met de extra verwarring dat met Indië ook West-Indië bedoeld kon worden, d.i. Amerika.

   98.21-22: na ’99 vierkante meter’. Geschrapt is mijn voetnoot over hoeveel bio-industriële kalkoenen er in een gemiddeld Nederland huis gehouden konden worden, als ze dezelfde ruimte krijgen als in de fokmegastallen. Zonde.

De gemiddelde vloeroppervlakte van Nederlandse woningen is 120 m2, dat is 480 bio-industriële kalkoenen. Een standaardbad van 1,80 bij 0,80 m. is goed voor bijna zes kalkoenen.

   100.27, na ‘broeikasgas-emissies’ had ik een interessante voetnoot over de Nederlandse vertaling van carbon footprint. Ik was vooral gecharmeerd van de definitie uit de Elle:

Van de term komen we in het Nederlands diverse vertalingen tegen: koolstofvoetafdruk, koolstofafdruk, CO2-voetafdruk, klimaatvoetafdruk, ecologische voetafdruk, koolstofbalans enz. ‘De Carbon Footprint’, omschrijft het CBS, ‘berekent de directe en indirecte wereldwijde emissies van de drie belangrijkste broeikasgassen (CO2, N2O en CH4) die samenhangen met het consumptiepatroon’, met andere woorden ‘de impact op het milieu door jouw persoonlijke uitstoot’ (definieert de Elle).
   109.3, na ‘Indische Oceaan’. Savery had wel een echte (levende of opgezette) dodo voor zich, weten wij allang, maar Moss wist het niet. Daarom voegde ik de voetnoot toe:

Savery tekende waarschijnlijk wel degelijk naar een levend of opgezet exemplaar in de menagerie van keizer Rudolf II in Praag in 1604, en uit de afbeeldingen die Savery maakte valt de gedrongen, dikke gestalte niet direct af te leiden, aldus Dodo, Raphus cucullatus [Didus ineptus], tentoonstellingscatalogus bij ‘Het Lot van de Dodo’, ISP/Zoölogisch Museum - Universiteit van Amsterdam, red. Ben van Wissen, 1995.

   110.voetnoot. Alleen de laatste twee regels zijn behouden. Met de volgende aardige Nederlandse verwijzingen begon de noot oorspronkelijk:

Zij hebben ‘een rond gat met twee ofte drie ghekrolde veertgiens daer op’, meldt een scheepsjournaal uit 1601, en een ander: ‘ende daer haer steert soude staen, hebben sy vier ofte vyf ghekrulde pluymkens’ – vandaar de naam dodaars, de ‘dot’ op de ‘aars’. Toch legt een aanvulling op Plinius’ Van der Nature in 1733 abusievelijk uit: ‘Sij hebben een dikke ronde Naers, daer uijt het schijnt dat haer de naem van Dod-aers toegekomen is.’

   111.18, na ‘weerzinwekkende vogels’ had ik nog een stukje authentiek 17de-eeuws Nederlands opgediept en in een voetnoot verstopt, omdat Moss alleen het Engelse True Report citeert, dat een vertaling was van een verloren gegaan Nederlands verslag:

In A True Report: ‘... finding in this place great quantity of foules twice as bigge as swans, which they called Walghstocks or Wallowbirds ... that is to say lothsome or fulsome birds.’ In het Tweede Boeck heet het: ‘Dese voghels noemde wy Walchvoghels, eensdeels om dat, alhoewel sy langh soden, seer taay om eeten waren, doch de maghe met de borst was seer goet, ten anderen uyt oorsaken dat wy de menichte vande Tortelduyfkens conden becomen, de welcke ons vry wat lieffelicker van smaeck waren.’ (Aangehaald in Dodo, tentoonstellingscatalogus, 1995.)

   111.30, na ‘bij ons de Swanen’. Nog een interessante authentiek Nederlandse toevoeging sneuvelde hier. Oké, het houdt het verhaal van Moss misschien op, maar het is voor de Nederlandse lezer een gratis extraatje en leuk om te lezen, en bovendien, hoe kan een voetnoot het verhaal ophouden?

Ongepubliceerde reisjournalen hebben het ook over ‘wel tweemael soo groot als pingewijns’ en ‘Doedersen, zo groot als een lam’. Deze en verdere citaten zijn tenzij anders aangegeven ook aan de tentoonstellingscatalogus ontleend.

   113.24-25, na ‘naer desen Voghel’ voegde ik nog een nuance toe over het zogenaamde oneetbare vlees van de ‘walgvogel’ – die werd geschrapt, omdat ik ‘op de stoel van de auteur’ zou zijn gaan zitten. Tja, dan moet ie zijn zaakjes maar beter op orde hebben.

Anderzijds was het vlees ook niet zo slecht, want het reisverslag van de reis van Willem van West-Zanen meldt over een foerageringsexpeditie in 1602 dat er ’24 of 25 Dod-aarsen’ waren gevangen, ‘so groot en swaar datser ter maaltyd geen twee daar van opeten mogten, al watter voorts over was, wierd in ’t sout gesmeten.’

   114.16, na ‘zelf ook gevangen’ legde ik uit waarom dit contemporaine ooggetuigenverslag over de laatste dodo niet in het 17de-eeuws Nederlands gesteld was, wat de lezer zich misschien zou afvragen:

Volkert Evertszen kwam uit Husum in Sleeswijk en heette in het Duits Folquart Iversen. Zijn relaas schreef hij in het Duits.

   118.10, na ‘maar vervolgens kwijtraakte’. Ik kreeg een eerdere versie van het boek van Moss te vertalen (zodat de Engelse en Nederlandse versies tegelijkertijd zouden uitkomen, tegenwoordig een standaardstrategie bij uitgevers), en daarin haalde Moss een gedicht van Hilaire Belloc over de dodo aan, dat ik met veel pijn en moeite vertaalde – voor niets! want in de uitendelijke versie had Moss het geschrapt. Ja hallo! Dan er maar een voetnoot van gemaakt – die vervolgens ook werd geschrapt...

Vergelijk het bekende gedicht van Hilaire Belloc over de weinige resten van de vogel:

De Dodo kuierde ooit rond
   In warme zonneschijn.
De zon beschijnt nu nog de grond—
   Waar zou de Dodo zijn?

Hij zwijgt, de Dodo, hij is dood,
   Voorbij is zijn ‘ahum’—
Alleen een snavel en een poot
   Bewaart het Mu Zee Jum.

   119.8, na ‘een wedren te houden’ stipte ik een interessante vertaalkwestie aan in Alice in Wonderland, die – akkoord – hier natuurlijk niets te zoeken had, en die ik maar moet bewaren voor als ik het boek zelf nog eens een keer ga vertalen, ergens tussen Pruimpasen en Sint-Juttemis:

In het Engels een ‘Caucus-Race’, bij Nicolaas Matsier een verkiezingsrace, bij Sofia Engelsman een cirkelrace. De Engelse woordspeling is gebaseerd op het gebruik van het werkwoord ‘to run’ als iemand zich verkiesbaar stelt in een partijfunctie en heeft niets met rennen te maken. Misschien is iets als een Kippenren een leukere vertaling.

   121.3, na ‘horde huisdieren uitgeroeid’ kreeg ik het even te kwaad, toen ik Boudewijn Büch en zijn tv-serie over de dodo bekeek voor een Hollands getinte voetnoot. Wat was die erg! Büch die niet doorheeft dat hij van precies hetzelfde slag mensen is dat op niks af de wereld rondtrekt en overal het ecologisch evenwicht verstoort, uit verveling, sensatiezucht en winstbejag en het edele ontdekkingsdrift noemt. Brr.

In 1991 deed Boudewijn Büch voor de Nederlandse televisie in een zesdelige tv-serie over de dodo de kolonisatie nog eens dunnetjes over en liet (onbedoeld) duidelijk zien hoe het kwam dat de dodo’s en de solitaires ten prooi vielen aan naar eten en nieuwigheden hongerende, of ook wel zich dood vervelende en bemoeizuchtige mensen zoals hij.

   121.20, na ‘te vangen en te doden’ wilde ik de lezer dit aangrijpende verhaal niet onthouden, maar het was volgens de redactie ‘véél te lang; bovendien hebben we het stuk over de historische bronnen inmiddels achter ons gelaten, dus hier opnieuw op teruggrijpen verstoort enorm de flow van het verhaal’ – tja, dat was eigenlijk wel zo. Maar het is een verhaal waarvan de tranen me in de ogen schieten, dus vandaar.

Inderdaad schreven de eerste Hollandse zeelieden op Mauritius dat zij ‘groote menichte van Tortelduyven ende ander Voghels [zagen], die wy met groote menichte met stocken doot smeten ende vinghen, want also daer gheen volck op woonde die haer vervaert maeckten, soo en waren sy voor ons oock niet vervaert, maer bleven sitten, ende lieten haer soo doot smyten.’ Als je ze bij een poot pakte, vertelt de vanger van de laatste dodo’s in 1669, krijsten ze, waarop hun soortgenoten kwamen toerennen om ze te helpen, ‘en aldus zelf gevangen werden’. De bijzonderheid over het komen toesnellen om soortgenoten te helpen werd ook gemaakt in het Journael van Bontekoe uit 1623, maar dan over ‘papegayen en ander gevoghelte’: ‘als wy daer een of hadden en dat wat meulden [maalden, knepen, maltraiteerden] dat het kreet, soo quamen alle de anderen, die daer ontrent waren, daer nae toe, ghelijck of sy haer wilden ontsetten, en lieten haer mede grijpen’, terwijl Bontekoe over de ‘dod-aersen’ juist zegt dat ‘zy soo vet [waren] dat se qualijck gaen konden, want als sy liepen sleepte haer de neers langhs de aerde’.

   126.11, na ‘en lijkt het nu weer goed te doen’ bleek Moss zich op verouderde feiten te baseren en voegde ik toe over de Mauritiaanse torenvalk, maar vergeefs:

Al is de vogel in 2014 weer op de lijst met bedreigde soorten gezet omdat de populatie toch weer achteruitging. Naar schatting zijn er nu 400 vogels over, de helft van de 800 in 2005.
   141.15, na ‘Journaal van Onderzoekingen’ voetnootte ik behulpzaam, maar het mocht niet baten (‘dit had Moss zelf vermeld als hij het de moeite waard vond’):

Officieel geheten Journal of Researches into the Natural History and Geology of the Countries Visited during the Voyage of the H.M.S. Beagle round the World under the Command of Cpt. Robert Fitz-Roy R.N., 1845.
   169.28, na ‘vogelstront’ leg ik uit waar de verschillende namen voor de vogel vandaan kwamen, in het Engels de guanay cormorant en in het Nederlands de Humboldtaalscholver, maar dat hoefde kennelijk niet.

Ook in het Engels heet de vogel naar zijn poep, de guanay cormorant, in het Nederlands is hij genoemd, zoals tal van Zuid-Amerikaanse natuurfenomenen, naar de Duitse natuurvorser Alexander von Humboldt (1769-1859).

   174.14, na ‘verkoop van de guano’. Moss dacht dat de James Bond-film Dr. No zich op een guano-eiland afspeelde, maar dat was alleen in het boek zo, in de film kwam geen guano meer voor. Ik vermeldde het in mijn lijst emendabilia en het werd aangepast, maar ik vond het verschil tussen boek en film leuk genoeg voor een voetnoot, die vervolgens geschrapt werd:

In de filmversie uit 1962 is de guanomijn een bauxietmijn geworden en sterft Dr. No in kokende reactorvloeistof in plaats van in de guano.

   189.voetnoot: na ‘de provincies Noord-Brabant en Limburg bij elkaar’ had ik nog, om het voor de tegenwoordige lezer beter te visualiseren:

... ofwel een miljoen voetbalvelden.
   198.28, na ‘in de balts wordt gepronkt’ viel me nog iets anders op aan het in de tekst genoemde (maar niet afgebeelde) schilderij van Audubon van de kleine zilverreiger:

Een ander opvallend detail van het schilderij is de jagerman rechtsonder die zich opmaakt om de vogel te schieten. Of het schieten voor kunst of wetenschap was (misschien is het dan Audubon zelf wel) of voor mevrouw, is moeilijk uit te maken.
   232.24, na ‘Romeinse adelaar herrijzen’ had ik nog een kleine toevoeging omdat het verhaal van Moss over de Reichsadler bij Karel de Grote (zoals hij anachronistisch in de eerste proef nog vermeldde, voor ik hem er attent op maakte) aanvechtbaar is:

Hoewel de eerste afbeeldingen van die latere (eenkoppige) Reichsadler pas tijdens keizer Otto III opduiken, die regeerde van 996 tot 1002.

   235.27-28: na ‘de Romeinse keizerlijke begroeting’ moest ik Moss nuanceren, om niet te zeggen verbeteren, want zijn verhaal over de nazigroet klopte niet, maar de noot werd geschrapt want ‘hier ga je op de stoel van de auteur zitten’ – ja, omdat hij zelf pissen was!

Of wat daarvoor doorging: van de uitgestoken arm zijn geen antieke voorbeelden overgeleverd; de eerste keer dat de groet zo uitgebeeld werd, was op De eed der Horatii van de Franse schilder David in 1784.

   237.1, na ‘Eddie Eagle’. In de eerste versie had Moss abusievelijk ‘Eddie the Eagle’ wat werd verbeterd na mijn kattebelletje, maar ik moest denken aan de echte Eddie the Eagle en ik voetnootte:

Niet te verwarren met Eddie the Eagle, de Britse schansspringer die op toernooien steevast als laatste eindigde.

   239.29, na ‘nog eens 115.000’ had ik de meest recente cijfers gevonden en doorgegeven aan Moss, maar die beweerde dat de zijne goed waren. En mijn noot werd geschrapt, tot mijn frustratie. Waarom niet de laatste cijfers gebruikt, als die voorhanden zijn? Gaat het om het heilige woord van de slordig overschrijvende auteur of om het onderwerp, de vogels? Tsjiezus.

De laatste cijfers in de New York Times van 8 juni 2021: ‘In 2009 waren er nog maar 72.000 zeearenden in de 48 aaneengesloten staten. Volgens onderzoekers zijn het er nu meer dan 300.000.’ Niettemin wordt gevreesd voor hun voortbestaan vanwege de snelle ontginning, degradatie en verwoesting van hun habitat.
   264.16, na ‘stadshart van Hong Kong bewonen’. Omdat Moss de ringmus beschrijft als ‘een van de weinige vogels die het drukke stadshart van Hong Kong bewonen’ zocht ik de Hong Kongse vogeltelling op en vond tot mijn verbazing meer vogels, die ik met hun exotische namen in een voetnoot vermeldde. Geschrapt, helaas.

Andere wilde vogels met een Hong Kongse habitat zijn o.a. de parelhalstortel (68.000 exemplaren in 2022), de dayallijster (23.000), de roodoorbuulbuul (80.000) en de roodsnavelkitta (3.000).
   277.2, na ‘van het volume daalt’ legde ik deze wetmatigheid in begrijpelijke bewoordingen uit in een voetnoot, kennelijk overbodigerwijs:

Een wetmatige schaalverhouding die ook wel bekend staat als de ‘kwadraat-derdemachtswet’ (‘square-cube law’), ontdekt door Galileo in 1638.

   278.23, na ‘kropmelk of duivenmelk wordt genoemd’ kon ik verwijzen naar een eerdere keer dat Moss het over kropmelk had gehad, wat hij kennelijk vergeten was. Jammer, want hier en daar een kruisverwijzing kan nooit kwaad om de indruk van serieus onderzoek te wekken.

Kropmelk komt behalve bij keizerspinguïns en flamingo’s ook bij duiven voor, zie blz. 58 in dit boek.

   Dat was alles.
   In hun wieddrift heeft de redactie ook nog twee noten van de schrijver geschrapt, één over de naam van Beijing, die inderdaad niet nodig was, en één waarbij ik er weer van werd beschuldigd dat ik op de stoel van de auteur plaatsnam – ja, het wás de auteur!
   Hij zal in de tweede druk wel weer opnieuw verschijnen, maar tot die tijd, gelieve op blz. 114.21 na ‘dodo zou delen’ de Moss-noot toe te voegen:

De vergissing zou te wijten zijn aan het feit dat eind zeventiende eeuw bezoekende zeelieden verwachtten dat ze dodo’s zouden zien en dientengevolge een andere grote loopvogel ervoor aanzagen, want de dodo was waarschijnlijk al uitgestorven. Zie A.S. Cheke en J.C. Parish, ‘The Dodo and the Red Hen, A Saga of Extinction, Misunderstanding, and Name Transfer: A Review’, Quaternary, 3(1): 4 (2020).
_____

Verwijzingen. De vogeltekeningen zijn afkomstig uit het boek en van de hand van Nicole Heidaripour. De snijtafel ontleedt Bregman op YouTube, bijvoorbeeld hier, maar er zijn meer afleveringen (het is een lange zit maar de moeite alleszins waard). Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

367 Delina Delaney, hoofdstuk I

365 Er liep een man op straat

366 Hoe schrijf je geen gedicht

364 Wereldkampioen alles

363 De wezel en de ezel

361 Harry Mulisch als vertaler

370 Koning Bub

369 Dierenmoeder houdt van dierenkind

368 De kikker