271 Bij Brill verscheen een pil
Bij Brill verscheen een pil, academisch van opzet en van prijs, waarin je voor minder dan dertig cent per pagina wordt bijgelicht over de geschiedenis van het kinderboek en de kinderfilm in wat kortgeleden nog de voormalige Sovjet-Unie heette.
De Russische kinderpoëzie ontwikkelde zich in de jaren twintig en dertig (van de vorige eeuw, moet je erbij zeggen) tot cultureel werelderfgoed. De Russische Revolutie van 1917 zorgde voor een explosie van talent, van initiatieven en van enorm vrijheidsgevoel. Die vrijheid duurde niet lang, maar lang genoeg voor kinderpoëzie die nog steeds bijna jaarlijks in grote en minder grote oplagen wordt heruitgegeven, en die wordt gekoesterd door Russen van de wieg tot het graf. De wilde jaren zetten een traditie in gang die door het steeds grotere gebrek aan vrijheid niet meer gesmoord kon worden. Het centrale idee erachter was dat kinderliteratuur belangrijk was, dat het voor jong en oud genietbaar moest zijn, en dat het geen schande was om je ermee bezig te houden, integendeel, het was een hoogstaande roeping. En een manier om toch nog wat geld te verdienen als je verder niets kon publiceren vanwege de ideologische wurggreep van de staat.
Eerst waren het de creatieve geesten die nieuwe wegen baanden, daarna waren het de creatieve geesten die binnen de inmiddels weer afgesloten wegen nieuwe paadjes vonden. In alle gevallen was creativiteit geboden. Dat wil zeggen, als je geen rotzooi wilde maken.
Want bij al die rijkdom aan onsterfelijke kinderpoëzie werd er ook een armoede aan tweede-, derde- en veertienderangs literatuur geproduceerd. Dat is iets wat achteraf wel eens vergeten wordt. Goed is en blijft een uitzondering.
A Companion to Soviet Children’s Literature and Film maakt na honderd jaar Revolutie de balans op. En hoewel de samensteller Olga Voronina haar best doet om ook de allerergste ideologische prutswerken aan een diepgravend onderzoek te onderwerpen, zijn het toch weer de prachtvoortbrengsels die de boventoon voeren. Het is natuurlijk ook veel leuker om over de mooie dingen te schrijven. Daarom vinden we essays over de weergaloze Assepoester-film uit 1947, met een scenario van Jevgeni Sjvarts, over de spitse, inmiddels klassieke animatiefilms uit de jaren ’70, over de Oberioeten met in hun gelederen Charms, Vvedenski en Zabolotski, en een heel essay louter gewijd aan vertalingen van kinderpoëzie.
Die vertalingen stonden in Sovjet-Rusland onveranderlijk op hoog niveau, vooral dankzij de inspanningen van de kinderdichters en kinderdichter-aanjagers Tsjoekovski en Marsjak, die een heel nieuwe school van vertalen opzetten. (Ook grotemensliteratuur werd trouwens goed vertaald. Kurt Vonnegut was bijvoorbeeld in de USSR veel populairder dan in de VS, omdat, zo werd gezegd, zijn boeken beter werden in vertaling.)
Tsjoekovski en Marsjak waren het ook, die de Engelse nursery rhymes zo levend en natuurlijk, melodieus en humoristisch vertaalden dat ze meteen tot de Russische kinderliteratuur gingen behoren. Ook andere vertalingen die in de loop der Sovjetjaren zijn gemaakt zijn klassiek geworden en in de canon opgenomen. De vertaling van Charms uit 1936 van Wilhelm Busch’ verhaal over de hondjes Plisch en Plum, als Pljoech en Pljich (Plop en Plons in Bij mij op de maan) is onovertroffen, en dat niet alleen ondanks de veranderingen die hij erin aanbracht, maar ook dankzij.
Ook een aantal Sovjet-kinderfilms die iedere Rus in de ziel gegrift staan, zijn oorspronkelijk gebaseerd op vertalingen. Twee ervan komen in de Companion ruim aan bod, Vinni-Poech (de Russische Winnie-the-Pooh) en Karlsson van het dak. De animaties waren grappig en de stemmen kwamen van de beste filmacteurs die er rondliepen. Vinni-Poech werd bijvoorbeeld ingesproken door de raspende Jevgeni Leonov, onder meer bekend van Kin-dza-dza! uit 1986 waar hij met Joeri Jakovlev een tweetal sjacheraars van de planeet Pljoek speelt. De scenario’s waren scherp en geestig, maar ook de oorspronkelijke boekvertalingen waren al van de bovenste plank, Karlsson van Liliana Loengina uit 1957 en Vinni-Poech van Boris Zachoder uit begin jaren ’60. Zachoder vertaalde tien jaar later ook Alice in Wonderland heel eigenzinnig en aansprekend, maar het was de nog carrolliaansere vertaling van Nina Demoerova uit 1978 die bewerkt werd tot een hoorspel voor een dubbelelpee waarvoor volksbard nummer één, de veel te jong gestorven Vladimir Vysotski, liedjes schreef. Ook Alisa trad daarmee toe tot de canon van de Russische kinderliteratuur.
Ook de film over Pippi Langkous, Peppi, uit 1984 mag klassiek, en inmiddels door en door Russisch heten. En ook de film over Roodkapje uit 1977, beide met niet uit het hoofd te krijgen liedjes.
Het gemak waarmee buitenlandse literatuur geïncorporeerd wordt in de eigen literatuur en in de canon wordt opgenomen is een bijzonder verschijnsel. Meestal is er een strikt onderscheid tussen oorspronkelijk, eigentalig werk en vertaald werk. In Rusland geldt dat veel minder. Is de wereld van het kinderboek en de kinderfilm opener? Zijn de vertalingen beter? Misschien allebei wel. De vertalingen zijn in elk geval werkelijk onovertroffen. Misschien niet onovertrefbaar, maar áls er nieuwe gemaakt zouden worden, – bijvoorbeeld omdat nieuwe vertalers vinden dat er te veel vrijheid met de oorspronkelijke letterlijke tekst is genomen – zouden ze toch nooit zo populair worden.
Het kan altijd anders, het kan altijd beter met vertalingen. Maar daarom zijn die klassieke vertalingen misschien ook in de canon van oorspronkelijke literatuur opgenomen: omdat ze oorspronkelijke literatuur zijn. Ze hebben de geest gevolgd, al was het niet altijd de letter.
Daarom worden die vertalingen in dit standaardwerk behandeld, net als in het standaardwerk over Russische kinderliteratuur van Ben Hellman uit 2013, Fairy Tales and True Stories, ook al zo’n onmisbare pil van Brill.
Het idee van een canon van vertalingen is verleidelijk. Ik zou zo gauw geen in het Nederlands vertaald kinderboek kunnen bedenken waarvan ik denk dat het de tand des tijds zal of heeft doorstaan. Onze Winnie-de-Poeh, Karlsson of Alice in elk geval niet. Op de een of andere manier lijken Nederlandse vertalingen van (klassieke) kinderboeken toch erg snel te verouderen. Hoewel: dat moet ik anders zeggen. Nederlandse vertalingen van kinderboeken worden meestal al verouderd geboren.
Toch is verouderd voor een vertaling niet altijd een criterium. In mijn canon van vertalingen zou ik graag de eerste Nederlandse vertaling van Rabelais opnemen, Alle de geestige werken van Mr. François Rabelais uit 1682, door Nic. Jar. Wieringa. Ook De Dolinge van Ulysse moet erin, de meesterlijke, maar gedeeltelijke vertaling van de Odyssee door Coornhert uit 1561. En de Tsjechov-vertalingen van Charles B. Timmer natuurlijk. Curiositeiten mogen wat mij betreft ook. Een van mijn favoriete vertalingen is van Tolstojs De gevangene, van de hand van Stijn Streuvels uit 1908. De vertaling, gemaakt uit het Duits, is geheel in het Streuveliaans, een mengeling van Oost- en Westvlaams, met ‘miek’ als verleden tijd van ‘maken’, ‘bachten’ voor ‘achter’, met ‘peerden’ en ‘leerzen’ enzovoort. Het leest bijna als Russisch, zo curieus en vol couleur locale: ‘In den Kaukasus diende er een officier met name Schilin...’
Ik zie het wel zitten, zo’n canon van vertalingen.
_____
Verwijzingen. Dit stuk verscheen eerder als De canon van vertalingen op de Filter Vrijdag Vertaaldag, week 29, 2020, hier. Meer over canonieke vertalingen, zie blog 148 en 149, Wijlen, rip en voor de raven: mijn canonieke vertaalkanon, hier en hier, en blog 221, Knaster, hier. Illustraties: de voorkant van het compendium van Voronina, de voorkanten van de eerste, de tweede/derde, en de vierde herziene druk van Bij mij op de maan, en de voorkant van het standaardwerk van Hellman. Zie ook het vorige blog, 270 en onder over de canon van vertalingen in het doorlopend bijgewerkt cumulatief register van blog 241, hier.
De Russische kinderpoëzie ontwikkelde zich in de jaren twintig en dertig (van de vorige eeuw, moet je erbij zeggen) tot cultureel werelderfgoed. De Russische Revolutie van 1917 zorgde voor een explosie van talent, van initiatieven en van enorm vrijheidsgevoel. Die vrijheid duurde niet lang, maar lang genoeg voor kinderpoëzie die nog steeds bijna jaarlijks in grote en minder grote oplagen wordt heruitgegeven, en die wordt gekoesterd door Russen van de wieg tot het graf. De wilde jaren zetten een traditie in gang die door het steeds grotere gebrek aan vrijheid niet meer gesmoord kon worden. Het centrale idee erachter was dat kinderliteratuur belangrijk was, dat het voor jong en oud genietbaar moest zijn, en dat het geen schande was om je ermee bezig te houden, integendeel, het was een hoogstaande roeping. En een manier om toch nog wat geld te verdienen als je verder niets kon publiceren vanwege de ideologische wurggreep van de staat.
Eerst waren het de creatieve geesten die nieuwe wegen baanden, daarna waren het de creatieve geesten die binnen de inmiddels weer afgesloten wegen nieuwe paadjes vonden. In alle gevallen was creativiteit geboden. Dat wil zeggen, als je geen rotzooi wilde maken.
Want bij al die rijkdom aan onsterfelijke kinderpoëzie werd er ook een armoede aan tweede-, derde- en veertienderangs literatuur geproduceerd. Dat is iets wat achteraf wel eens vergeten wordt. Goed is en blijft een uitzondering.
A Companion to Soviet Children’s Literature and Film maakt na honderd jaar Revolutie de balans op. En hoewel de samensteller Olga Voronina haar best doet om ook de allerergste ideologische prutswerken aan een diepgravend onderzoek te onderwerpen, zijn het toch weer de prachtvoortbrengsels die de boventoon voeren. Het is natuurlijk ook veel leuker om over de mooie dingen te schrijven. Daarom vinden we essays over de weergaloze Assepoester-film uit 1947, met een scenario van Jevgeni Sjvarts, over de spitse, inmiddels klassieke animatiefilms uit de jaren ’70, over de Oberioeten met in hun gelederen Charms, Vvedenski en Zabolotski, en een heel essay louter gewijd aan vertalingen van kinderpoëzie.
Die vertalingen stonden in Sovjet-Rusland onveranderlijk op hoog niveau, vooral dankzij de inspanningen van de kinderdichters en kinderdichter-aanjagers Tsjoekovski en Marsjak, die een heel nieuwe school van vertalen opzetten. (Ook grotemensliteratuur werd trouwens goed vertaald. Kurt Vonnegut was bijvoorbeeld in de USSR veel populairder dan in de VS, omdat, zo werd gezegd, zijn boeken beter werden in vertaling.)
Tsjoekovski en Marsjak waren het ook, die de Engelse nursery rhymes zo levend en natuurlijk, melodieus en humoristisch vertaalden dat ze meteen tot de Russische kinderliteratuur gingen behoren. Ook andere vertalingen die in de loop der Sovjetjaren zijn gemaakt zijn klassiek geworden en in de canon opgenomen. De vertaling van Charms uit 1936 van Wilhelm Busch’ verhaal over de hondjes Plisch en Plum, als Pljoech en Pljich (Plop en Plons in Bij mij op de maan) is onovertroffen, en dat niet alleen ondanks de veranderingen die hij erin aanbracht, maar ook dankzij.
Ook een aantal Sovjet-kinderfilms die iedere Rus in de ziel gegrift staan, zijn oorspronkelijk gebaseerd op vertalingen. Twee ervan komen in de Companion ruim aan bod, Vinni-Poech (de Russische Winnie-the-Pooh) en Karlsson van het dak. De animaties waren grappig en de stemmen kwamen van de beste filmacteurs die er rondliepen. Vinni-Poech werd bijvoorbeeld ingesproken door de raspende Jevgeni Leonov, onder meer bekend van Kin-dza-dza! uit 1986 waar hij met Joeri Jakovlev een tweetal sjacheraars van de planeet Pljoek speelt. De scenario’s waren scherp en geestig, maar ook de oorspronkelijke boekvertalingen waren al van de bovenste plank, Karlsson van Liliana Loengina uit 1957 en Vinni-Poech van Boris Zachoder uit begin jaren ’60. Zachoder vertaalde tien jaar later ook Alice in Wonderland heel eigenzinnig en aansprekend, maar het was de nog carrolliaansere vertaling van Nina Demoerova uit 1978 die bewerkt werd tot een hoorspel voor een dubbelelpee waarvoor volksbard nummer één, de veel te jong gestorven Vladimir Vysotski, liedjes schreef. Ook Alisa trad daarmee toe tot de canon van de Russische kinderliteratuur.
Ook de film over Pippi Langkous, Peppi, uit 1984 mag klassiek, en inmiddels door en door Russisch heten. En ook de film over Roodkapje uit 1977, beide met niet uit het hoofd te krijgen liedjes.
Het gemak waarmee buitenlandse literatuur geïncorporeerd wordt in de eigen literatuur en in de canon wordt opgenomen is een bijzonder verschijnsel. Meestal is er een strikt onderscheid tussen oorspronkelijk, eigentalig werk en vertaald werk. In Rusland geldt dat veel minder. Is de wereld van het kinderboek en de kinderfilm opener? Zijn de vertalingen beter? Misschien allebei wel. De vertalingen zijn in elk geval werkelijk onovertroffen. Misschien niet onovertrefbaar, maar áls er nieuwe gemaakt zouden worden, – bijvoorbeeld omdat nieuwe vertalers vinden dat er te veel vrijheid met de oorspronkelijke letterlijke tekst is genomen – zouden ze toch nooit zo populair worden.
Het kan altijd anders, het kan altijd beter met vertalingen. Maar daarom zijn die klassieke vertalingen misschien ook in de canon van oorspronkelijke literatuur opgenomen: omdat ze oorspronkelijke literatuur zijn. Ze hebben de geest gevolgd, al was het niet altijd de letter.
Daarom worden die vertalingen in dit standaardwerk behandeld, net als in het standaardwerk over Russische kinderliteratuur van Ben Hellman uit 2013, Fairy Tales and True Stories, ook al zo’n onmisbare pil van Brill.
Het idee van een canon van vertalingen is verleidelijk. Ik zou zo gauw geen in het Nederlands vertaald kinderboek kunnen bedenken waarvan ik denk dat het de tand des tijds zal of heeft doorstaan. Onze Winnie-de-Poeh, Karlsson of Alice in elk geval niet. Op de een of andere manier lijken Nederlandse vertalingen van (klassieke) kinderboeken toch erg snel te verouderen. Hoewel: dat moet ik anders zeggen. Nederlandse vertalingen van kinderboeken worden meestal al verouderd geboren.
Toch is verouderd voor een vertaling niet altijd een criterium. In mijn canon van vertalingen zou ik graag de eerste Nederlandse vertaling van Rabelais opnemen, Alle de geestige werken van Mr. François Rabelais uit 1682, door Nic. Jar. Wieringa. Ook De Dolinge van Ulysse moet erin, de meesterlijke, maar gedeeltelijke vertaling van de Odyssee door Coornhert uit 1561. En de Tsjechov-vertalingen van Charles B. Timmer natuurlijk. Curiositeiten mogen wat mij betreft ook. Een van mijn favoriete vertalingen is van Tolstojs De gevangene, van de hand van Stijn Streuvels uit 1908. De vertaling, gemaakt uit het Duits, is geheel in het Streuveliaans, een mengeling van Oost- en Westvlaams, met ‘miek’ als verleden tijd van ‘maken’, ‘bachten’ voor ‘achter’, met ‘peerden’ en ‘leerzen’ enzovoort. Het leest bijna als Russisch, zo curieus en vol couleur locale: ‘In den Kaukasus diende er een officier met name Schilin...’
Ik zie het wel zitten, zo’n canon van vertalingen.
_____
Verwijzingen. Dit stuk verscheen eerder als De canon van vertalingen op de Filter Vrijdag Vertaaldag, week 29, 2020, hier. Meer over canonieke vertalingen, zie blog 148 en 149, Wijlen, rip en voor de raven: mijn canonieke vertaalkanon, hier en hier, en blog 221, Knaster, hier. Illustraties: de voorkant van het compendium van Voronina, de voorkanten van de eerste, de tweede/derde, en de vierde herziene druk van Bij mij op de maan, en de voorkant van het standaardwerk van Hellman. Zie ook het vorige blog, 270 en onder over de canon van vertalingen in het doorlopend bijgewerkt cumulatief register van blog 241, hier.
Reacties
Een reactie posten