283 Herdichtingen – Dante, De goddelijke komedie
Inferno
Ik zag de schaduwen komen, weeklagend.
De Dichter vroeg me, toen hij me zag
Met neergeslagen ogen: ‘Waar denk je aan?’
‘Er is geen groter verdriet dan de herinnering
Aan geluk in rampspoedige tijden.’
In de wrede en ellendige menigte bevonden zich
Heen en weer rennende mensen, naakt en doodsbang,
Zonder hoop op een rustige kuil of heliotroop.
Diep boorden zij hun nagels in het jeukende vlees.
Daar stond de Meester, een schaduw die bitter
Verwijten rondslingerde. Ik sprak tot hem:
‘Wie bent u toch, dat u anderen zo hekelt?’
‘Ga weg!’ schreeuwde hij, ‘Laat me alleen;
Slecht weet jij te vleien op deze ijzige hellingen.’
Voorbij waar de vorst de mensen bevriest
Gingen we, en wij bereikten de zwartste afgrond.
Purgatorio
Ze zongen met één stem: In exitu Isræal de Ægypto
Eentje keek mij strak aan, haren guldenblond,
En nobel van gelaat, maar er zat een snee
In één van zijn wenkbrauwen. Is hun hoop ijdel?
De poortwachter schreef met de punt van zijn zwaard
Zeven P’s op mijn voorhoofd en liet me binnen.
Ik hoorde de zware poort rinkelend dichtslaan.
De doden leken dood en de levenden levend.
Rondom was zingen en er kwam een stem overvliegen
Die luid en duidelijk tot ons zei: Vinum non habent,
Wat hij bleef zeggen toen hij al voorbij was.
‘Zijn dat geesten, Meester, die ik hoor?’
‘Dat klopt, en ze ontwarren de knoop des toorns.’
Drie vrouwen kwamen dansen aan het rechter wiel,
Verbijsterd vroeg ik: ‘Waar is Beatrice!’, en zij:
‘Kijk, daar zit ze onder het jonge loof tegen de stam.’
Paradiso
De Albewegers glorie vult het universum.
Je bent niet op aarde, wat je zou denken: bliksem,
Voor zichzelf gevlucht, was nooit zo vlug als ik.
Zo ontdekken we een vonk in een vlam en ’n stem in ’n stem,
Als de wereld beneden er maar naar wilde luisteren.
Het is Beatrice die mij hier van goed naar beter voert.
Zo gauw de vlam het laatste woord had opgeraapt
Tot spreken, begon de molensteen te draaien
En hij bracht me, met Haar, naar immer hoger regionen.
De vleugels van mijn verlangen groeiden in haar aanblik.
We waren nu gestegen tot de Zevende Pracht, waar
De gloeiende boezem van de Leeuw zich neerslingert.
Bezie nu de hoogte en breedte van de eeuwige wereld,
Sprak Beatrice. Haar schoonheid was onmetelijk.
Ik zag een stipje stralen uitzenden: het absolute middelpunt:
De Liefde die de zon beweegt en alle sterren.
_____
Dit is de eerste van een reeks met en over ugly en anderszins oulipoliaanse vertalingen, met name de associatieve transsonantie, teneinde de mogelijkheden en de reikwijdte van vertalingen te vergroten. Bovenstaande herdichting (ook wel Nachdichtung vanwege de omnachting van het gedicht) – voor wie geen tijd heeft om het allemaal helemaal zelf te lezen – verscheen eerder in Platforum 64, Ugly Poëzie van 30 oktober 1991 en vat de gehele Goddelijke komedie samen, hel, vagevuur en hemel en al, door lukraak zinnen uit de Carlisle-Wicksteed-vertaling te plukken en die ugly, losjes, op z’n janboerenbluitjes vertaald achter elkaar te zetten. Vreemd genoeg leverde het een nog vrij begrijpelijk gedicht op. De contrainte was niet al te streng: zestien regels voor ieder boek. Het kan natuurlijk strenger en oulipoliaanser door van iedere canto een oplopende regel te nemen bijvoorbeeld, ook de moeite waard om te proberen. (Ooit, ooit...) Maar voor wie denkt dat het scheppen, het procédé eenmaal gekozen, vervolgens automatisch gaat: de boven alle andere regels uitstijgende, overkoepelende oulipo-regel is: het moet wel iets leesbaars opleveren, in de zin van mooi leuk aardig geestig grappig frappant bijzonder. Hetgeen je meestal pas post factum kan bepalen.
Ik zag de schaduwen komen, weeklagend.
De Dichter vroeg me, toen hij me zag
Met neergeslagen ogen: ‘Waar denk je aan?’
‘Er is geen groter verdriet dan de herinnering
Aan geluk in rampspoedige tijden.’
In de wrede en ellendige menigte bevonden zich
Heen en weer rennende mensen, naakt en doodsbang,
Zonder hoop op een rustige kuil of heliotroop.
Diep boorden zij hun nagels in het jeukende vlees.
Daar stond de Meester, een schaduw die bitter
Verwijten rondslingerde. Ik sprak tot hem:
‘Wie bent u toch, dat u anderen zo hekelt?’
‘Ga weg!’ schreeuwde hij, ‘Laat me alleen;
Slecht weet jij te vleien op deze ijzige hellingen.’
Voorbij waar de vorst de mensen bevriest
Gingen we, en wij bereikten de zwartste afgrond.
Purgatorio
Ze zongen met één stem: In exitu Isræal de Ægypto
Eentje keek mij strak aan, haren guldenblond,
En nobel van gelaat, maar er zat een snee
In één van zijn wenkbrauwen. Is hun hoop ijdel?
De poortwachter schreef met de punt van zijn zwaard
Zeven P’s op mijn voorhoofd en liet me binnen.
Ik hoorde de zware poort rinkelend dichtslaan.
De doden leken dood en de levenden levend.
Rondom was zingen en er kwam een stem overvliegen
Die luid en duidelijk tot ons zei: Vinum non habent,
Wat hij bleef zeggen toen hij al voorbij was.
‘Zijn dat geesten, Meester, die ik hoor?’
‘Dat klopt, en ze ontwarren de knoop des toorns.’
Drie vrouwen kwamen dansen aan het rechter wiel,
Verbijsterd vroeg ik: ‘Waar is Beatrice!’, en zij:
‘Kijk, daar zit ze onder het jonge loof tegen de stam.’
Paradiso
De Albewegers glorie vult het universum.
Je bent niet op aarde, wat je zou denken: bliksem,
Voor zichzelf gevlucht, was nooit zo vlug als ik.
Zo ontdekken we een vonk in een vlam en ’n stem in ’n stem,
Als de wereld beneden er maar naar wilde luisteren.
Het is Beatrice die mij hier van goed naar beter voert.
Zo gauw de vlam het laatste woord had opgeraapt
Tot spreken, begon de molensteen te draaien
En hij bracht me, met Haar, naar immer hoger regionen.
De vleugels van mijn verlangen groeiden in haar aanblik.
We waren nu gestegen tot de Zevende Pracht, waar
De gloeiende boezem van de Leeuw zich neerslingert.
Bezie nu de hoogte en breedte van de eeuwige wereld,
Sprak Beatrice. Haar schoonheid was onmetelijk.
Ik zag een stipje stralen uitzenden: het absolute middelpunt:
De Liefde die de zon beweegt en alle sterren.
Dit is de eerste van een reeks met en over ugly en anderszins oulipoliaanse vertalingen, met name de associatieve transsonantie, teneinde de mogelijkheden en de reikwijdte van vertalingen te vergroten. Bovenstaande herdichting (ook wel Nachdichtung vanwege de omnachting van het gedicht) – voor wie geen tijd heeft om het allemaal helemaal zelf te lezen – verscheen eerder in Platforum 64, Ugly Poëzie van 30 oktober 1991 en vat de gehele Goddelijke komedie samen, hel, vagevuur en hemel en al, door lukraak zinnen uit de Carlisle-Wicksteed-vertaling te plukken en die ugly, losjes, op z’n janboerenbluitjes vertaald achter elkaar te zetten. Vreemd genoeg leverde het een nog vrij begrijpelijk gedicht op. De contrainte was niet al te streng: zestien regels voor ieder boek. Het kan natuurlijk strenger en oulipoliaanser door van iedere canto een oplopende regel te nemen bijvoorbeeld, ook de moeite waard om te proberen. (Ooit, ooit...) Maar voor wie denkt dat het scheppen, het procédé eenmaal gekozen, vervolgens automatisch gaat: de boven alle andere regels uitstijgende, overkoepelende oulipo-regel is: het moet wel iets leesbaars opleveren, in de zin van mooi leuk aardig geestig grappig frappant bijzonder. Hetgeen je meestal pas post factum kan bepalen.
Reacties
Een reactie posten