282 De Vlamen in mijn kast
Goed, Lucky Luke is Vlaams en dat is mooi. The poor lonesome cowboy is eindelijk thuisgekomen. Maar als ik dat zelf ook wil kunnen, mezelf een vertaliaans-vlaamse aanschijn toeëigenen, hoe doe ik dat?
Nederlands leren kun je overal. Maar Vlaams?
‘A shprakh iz a dialekt mit an armey un flot’ luidt de wijsheid – en dan is Vlaams een taal, dankzij de Belse piotten die onze Leidse studententypen er in 1830 uitgeknikkerd hebben en de onderzeebootjager Raymond van het Groenewoud.
Is een taal met bijna zeven miljoen papschoolsprekers nog wel een dialect te noemen? ’t En sal!
Als ik kijk naar de Vlamen in mijn kast zijn dat er allereerst heel weinig. En soms schrijven ze nauwelijk Vlaams – of Vlaams-Brabants-Limburgs-Zuidnederlands van onder de rivieren, beter genoemd ‘Groot-Brabants’ maar dat ik voor het gemak dan maar ‘Vlaams’ heet – in tegenstelling tot het Zuid-Belgische Frans van de Walingen.
Hoe leer ik Vlaams? Ik kijk naar mijn boekenkast. Wie moet ik het vragen?
Ik kan het vragen aan Paul van Ostaijens vierdelig, dat me zal me vertellen hoe je ’s morgens de dingen groet en bij valavond sterrevenswee op de tram springt.
Ik kan het vragen aan het losse deel van Guido Gezelles Dichtwerken, dat mij schuldeloze blommekes lief zal tonen en hotsekabotsekens en mij welgemoed in vlaamscher taal de ganse pantheïek gaat herzeggen met de nachtegaal.
Ik kan het vragen aan Gezelles Kleen gedichtjes, dat gaf me zulk een daverslag alsdat ik plat ter aarden lag en vim meer en roerde noch vâme.
Ik kan het vragen aan Willem Elsschots Lijmen Het Been dat zich beledigd zal voelen en mij niet zal willen antwoorden. Vlaams? Puh!
Ik kan het vragen aan het drietal kleinoodjens van Felix Timmermans uit de bibliotheek van overgrootvader Piet Vlekke, de suikerbaron van Dinteloord, dat mij zal tonen een helder stuksken regenboog, zijgende sneeuw, een rommelkas en zeven blikken zwaarden.
Ik kan het vragen aan Els Moors’ Er hangt een hoge lucht boven ons, ooit gestolen uit de vitrine bij de ontvangstbalie van de uitgeverij (het stelen uit balorigheid, Els Moors uit overtuiging), dat mij zal zeggen ‘kijk’ wijzend naar om haar heen fuckende speelgoedkonijnen.
Ik kan het vragen aan het duo Hendrik Consciences voor kinderen naverteld uit de eurobak van antiquariaat Brinkman aan het Singel te A., Het geluk van rijk te zijn en Baas Gansendonk, dat mij leidt naar een welbekende afspanning waar voortdurend geknord en gekeven wordt.
Ik kan het vragen aan Pjeroo Robees deemsterige, lammenadige, kortgestuikte De thuisreis van de wijnverlater, ooit expresselijk met vlaamse leerdoeleinden aangeschaft op de kalseiden van het Huis van de Buren te Brussel, dat mij borendevol godvermiljaars gebaljaar zonder end geeft.
Ik kan het vragen aan Eriek Verpales eveneens ooit expresselijk voor vlaamse leerdoeleinden met de facteur laten komende toneelmonoloog Grasland, waarvan ik opsteek allumetses dat ge de riette petiette d’rvan krijgt – zo ne carrure! zo ne patat!
Ik kan en moet en wil en zal en doe het vragen aan Delphine Lecomptes onstuimige baldadige fysisch-metafysische Western en het in Dordt persoonlijk beopdrachte The Best of, dat mij geeft ontslagen kraanmachinisten met plastic sherrifsterren en kreupele apothekers met profetische teckels – een boilerkittige parel in een dozijn dozijnen rijmsnoer om heul erreg hullukug van te worden. Meer van dat! De kerk is een kwaadaardig bastion!
Ik kan het vragen aan De Antwerpsche Poesje, Zijn Geschiedenis en zijn Speelteksten van Jan De Schuyter, dat mij koekebakkende voddeballen toont, staminee in staminee uit aan het lampetten (tsjing-tsjing-potverdetten!), schavies en snotkadodders op holleblokken, zonnekloppers en kantjestypen die malkanders bekkenelen zo zennerats tot frut vermorzelen met akketatjes en oorsleuringen dat ze me met de gauwte vierkant de pollevieën kunnen kussen astenblieft deranstenblieft.
Ik kan het vragen aan de Vlaamsche Volksvertelsels van Dr. Robert Foncke, dat mij leert te zingen over nen vleesklak, knie, biljartbol, maan of boterklont aldus: ‘Tingeling op mijn kasteel, de vogelen zijn geen vinken. Als mijne pee zijnen hoed afdee, dan zag ’k zijnen plekkop blinken.’
Ik kan het vragen aan Lucky Luke zelf, in de vertaling van James Vandermeersch, Tenderfoot, Tortilla’s voor de Daltons en De spookstad voor een gedoreerde mijn, een borststuk en twee pinten bier.
Over vertalers gesproken: ik kan het vragen aan Patrick Lateurs Odyssee, maar daarin spreekt de zwerver die thuiskomt even dwingend als accentloos.
Ik kan het vragen aan Shakespeares oorlogsdrieluik van Tom Lanoye, een cadeautje van broer Peter ooit, die erbij zei dat hij het graag terugwou, dat mij zeer mondjesmatig serveert knoesels en roeste bellen door vorte tepels.
Ik kan het vragen aan Tolstojs De gevangene en Meester en knecht van Stijn Streuvels, dat mij in ’t uchtendgrauwen almedeens leerzen en peerden met steerten bachten toont, binst men zich aan de vladen miek.
Ik kan het vragen aan het luttele Nero-drietal van Marc Sleen, dat mij opsolfert met krabbekokers en een papje van voetballistenhaar – allei, cirkulei!
Ik kan het vragen aan het achttiendelige nog langes niet volledig verzameld werk (waar blijft het?) van tante Kama alias Kamiel Kafka de herrseelige wonderdokter – slechts het topje van mijnheer IJsbergen – dat mij in een teljoor Bert Vanderslagmulders voorzet, Cowboy Henk met paardenschenkers, gekuifde kunstwerken en geroken oren. Tintelende titels! Maar Vlaams?
Waarom zou ik het niet meteen vragen aan de oervlaam van stripland, de jannige knoddigaard en gekalibreerde kwibus Willy Vandersteen, van wie er in de kast één stuks Familie Snoek staat (‘okkazie – te koop: fluitmoor’), één stuks De vrolijke bengels (‘Smossen? Buiten met uw schoenensoep!’) en een achttal stripklassieke Suske en Wiskes, heruitgegeven oorspronkelijk van tekeningen én van tekst en o! als die eens niet was vernoordnederlandst, dan spraken nu alle zeventien provinciën Antwerps! Seefhoek vooruit! – maar sinds er in 1953 met het tiende album Bibbergoud speciale versies voor de noordelijke markt werden gefabriekt, is die kans weeral ribbedebie en bollen wij recht de andere kant op, weg van schrobber, kanonballen, mazout en matrak, weg van pikkendief en een ballonneke op de foor, weg van pinnekensdraad en kwistenbiebels en truut in pakskes... En zo lei ik lange leien van woorden aan uit boven- en ondergenoemde werken in de hoop dat ze nog eens van pas komen in schrifturen en vertaalsels – allereerst in Finnegans Wake, maar intussen plunder ik ze twintig jaar later nog steeds.
Doch wordt het daarmee Vlaams?
Echt Vlaams is toch een ander paar mouwen, broekspijpen en sokken.
Ik heb het gevoel alsof ik een strandjutter ben die hier en daar een woordje aan het kruiende zand ontrukt.
Er moest toch ook een andere manier zijn dan Vlaams leren uit de literatuur? Zijn er leerhulpmiddelen?
Op het internet spookt een vlaamswoordenboek.be rond. Als je daar naar een Vlaamse vertaling van snoeshaan zoekt, krijg je ne scheve lavabo. Als je kwibus zoekt krijg je meer keuzes: kwistenbiebel, kwiet (zie ook bietekwiet), kwiebel (ook wel wiewa), fooraap (zie ook foorneus), kwiepedokus en peetie.
Op mijnwoordenboek.nl kun je voor een aantal woorden allerhande regionale varianten opzoeken in alle zeventien provinciën. Een snoeshaan krijgt daar alleen de Westerkwartierse variant snoeshaen, en de omschrijving vreemde snuiter (archaïsch). Een snuiter in het regionaals levert alleen gööggien op (Kampers). Als ik wil uitkomen op het woord kwistenbiebel moet ik het feitelijk al kennen.
Er is ook een Antwerps woordenboek op http://users.skynet.be/gvg/atestuzelf.htm, waar je ook al min of meer moet weten wat je zoekt – wat het probleem met de meeste online woordenboeken is: wie een woord wil vinden, moet het al kennen. Op papier is het makkelijker zoeken, want daar vind je nog eens wat.
Ook in mijne eigene triplex billy’s staan woordenboeken, naslagwerken, leutige boekjes (rare jongens, die Vlamingen), ja hele brochures betrekkelijk de Vlaamse taal, haar natuur, verschijning en bestaan – maar uitgerekend degene die ik nodig heb niet.
Woorden zat, maar de flow? Wat maakt het apart en hoe doe je het goed?
Het staat niet in het Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal van de Gentse prof J. Vercoullie, de derde verbeterde en zeer vermeerderde uitgave uit 1925 met de herkomst van kwibus, kwijlbab, kwinkerd, van labaai, labaar en labbeien, maar zonder enig geografisch houvast en nauwelijks betekenisuitleg.
Het staat niet in het ABC van het Nederlandsch van J.J. Tavernier met daarin alfabetisch een lange litanie wat de Belg allemaal niet mag gebruiken om ‘verkeerdheid’ te vermijden. Niet: achterdenken hebben, maar: achterdocht of argwaan hebben. Niet: In den achternoen. Maar: In de namiddag. Niet: Hij doet naar beliefte. Maar: Hij doet naar zijn believen. Niet: Een benauwderik. Maar: Een bangerd. Niet: De bestemmeling van een brief. Maar: De geadresseerde. Niet: Bitterpee. Maar: Cichorei. Niet: Een boterham breien. Maar: Een boterham smeren. Niet: blink bobijn doenswijze donderscherm. Niet: goesting hesp jante jachtkomfoor. Niet: kalissiehout karottentrekker kazakkeerder koekenaas. Niet: schampavie spelen schapraai schaverdijnen scheerzolder. Niet: Sinksen spreekdraad ’t is schande! Wat een rijkdom wordt hier met de gepatenteerde ho-ho-hollandse toverstaf van schoolmeesterij (succes verzekerd) in armoe veranderd. Het staat niet in het Guido Gezelles Vlaamse zantekoorn alias idioticon Loquela, waarin behulpzaam het woord takke wordt verklaard als vernukkeling, vernepeling en nijstig als vijsgezind. Averstavers brekelswijs op zokkesliskes opslabaar doch niet stroomsgemoed, omdewillewaaromme ge d’r nips hertebrake van krijgt. Blommen toegeworpen met de pot er nog aan...
Het staat niet in de in de molmzachte mufte van de linguïstische kelders van antiquariaat De Kloof aan de K-burgwal te A. lang geleden betrokken brochure van J.L. Pauwels De Taal te Aarschot, het stadje waar ze ‘alle zuiterduige zoeë luit meej et wuiter oep ’t struit’ lopen en waar een konijn een kornaan is, ‘aangezien de expiratorische klemtoon minder krachtig is dan in de omliggende gemeenten’. Elementair!
Het staat niet in het Vlaams-Nederlands woordenboek, eveneens eigenhandig uitgevlast op onder de Vlaamse kap gefezelde woorden, kruim én kwakkel, de hele santenboetiek, om le mot juste bij de schabbernak te vieten, maar ik voelde me gelijk een hond in een kegelspel.
Het staat ook niet, al wordt er een luttele meuke aan contextualisering gedaan, in Verboden op het werk te komen, Vlaamse taal- en andere eigenaardigheden van Ton van der Wouden waar we onder de M leren dat maar ook als alleen maar wordt gebruikt, dat het meervoud van maat (vriend) maats is, dat een magazijn een warenhuis is en een magazijnier een magazijnmedewerker, wat de Belgische magistraat en magistratuur zijn, wat majestatisch is, dat maken ook in de combinatie koorts maken (krijgen) wordt gebruikt enzovoort etcetera, alleen maar nuttige dingen voor de Hollandse toerist – of voor de vertaler Vlaams-Nederlands (zo die er zijn).
Het staat ook niet in Vloeiend Vlaams, hoewel het een dappere poging is om met stielkennis de rarigheden van het Vlaams uiteen te zetten, van afwijkende woordbetekenissen tot zinsconstructies, maar ook weer op de bots, op het goed vallend uit vogelpik gespeeld en bij elkaar gerijfd. Losse stukjes, alle om ter zotst, dat is al waar het Vlaams zich voor leent, vooreerst voor de Ollandse lezer.
Maar nievers-ievers vind ik een woordenboek van verwante betekenissen, type Het juiste woord, met ruimschoots aandacht voor Vlaams – nievers-ievers een Nederlands-Vlaams woordenboek. Het is al Vlaams -> Nederlands wat de klok slaat, het is al bedoeld om de Vlamingen te leren hoe je het moet zeggen, in het enige ware Nederlands, het Noord-Nederlands, hoe je het echt zegt.
Alsof Vlaams geen taal is maar een aangeboren afwijking, flaporen of naar binnen staande voeten die operatief of met de heilgymnastiek van het woordenboek toonbaar gemaakt kunnen worden.
De boodschap van bovenrivierenaren is duidelijk: Vlaams kun je niet leren, Vlaams kun je alleen afleren.
_____
Verwijzingen. Dit stuk verscheen eerder op de Filter Vrijdag Vertaaldag, hier. Over James Vandermeersch en de nieuwe Lucky Luke-vertalingen en de vraag of de onvoltooid verrleden tijd spreek- of schrijftaalvlaams is, zie blog 228, Tortilla’s voor de Daltons, hier, en blog 236, Tenderfoot en de onvoltooid verleden tijd, hier. Over Vandersteens gemiste kans om de Ollanders wat taalgevoel bij te brengen schreven Erik Bindervoet en ik in Filter, jaargang 15:2, 2008, Seefhoek vooruit, Vlaanderen boppe!, hier, waarin ook iets over de nieten en maren van J.J. Tavernier. Heinz-biograaf Cyril Koopmeiners schreef in Furore 26 van januari 2021 vakkundig over de verhollandste Suske en Wiskes, met name het album Op het eiland Amoras. De vertaling van Streuvels komt ook ter sprake in blog 148, Wijlen, RIP en voor de raven: mijn canoniek vertaalkanon, hier. Zie voor verdere Vlaamse overwegingen onder Vlaams in het doorlopend bijgewerkte cumulatieve register van blog 241, hier. Verder zij verwezen naar de webfiltercolumn Arm Vlaams vertalertje van Elisabeth Van Haegenborgh, week 8, 2020, hier. Een ander, dommer, geluid laat Frank Albers horen, in Filter 13:2, hier: ‘De zelfzekere Vlaming noemt Bart, arriveert laattijdig, is gewonnen, trekt een foto, drinkt een tas koffie, kuist zijn poep af en vervoegt zijn vrienden op het tweede verdiep. Dit taaltje heeft niets te maken met culturele zelfbepaling – laat staan met poëzie – maar alles met vadsige zelfgenoegzaamheid.’ – waarbij Albers, behorende tot de ‘corpusplanners’ of ingrijpers in de taal (wat dat zijn, zie Marc van Oostendorp in een stuk op neerlandistiek.nl, hier) zich niet beseft dat hij heel anders zou reageren als één van deze woorden ook maar één teen noordwaarts over de landsgrens zou steken, want dan was het onmiddellijk een verrijking van het ‘echte’ Nederlands en had hij een fraaie krul in de kantlijn gezet. Over dialecten vertalen en de criminele organisatie van de natiestaat verwijs ik naar mijn en Erik Bindervoets stuk ‘Het laatste taboe in Vertalië’ in Teksten in beweging, Over vertaling, vertalers en literatuur, Nijmegen, Vantilt, 2019, p.145-150.
Naschrift. Nieuwe internautaire hulpmiddelen voor verlegen vertalers: ook een woordje Belgisch regiolect kan worden bekomen op de website van het WND, hier, en Nederlands dialect op de website van het INT, hier. De genoemde mijnwoordenboek-site is hier te vinden, en dan heb je ook nog het Belgische dialectloket, hier.
Nederlands leren kun je overal. Maar Vlaams?
‘A shprakh iz a dialekt mit an armey un flot’ luidt de wijsheid – en dan is Vlaams een taal, dankzij de Belse piotten die onze Leidse studententypen er in 1830 uitgeknikkerd hebben en de onderzeebootjager Raymond van het Groenewoud.
Is een taal met bijna zeven miljoen papschoolsprekers nog wel een dialect te noemen? ’t En sal!
Als ik kijk naar de Vlamen in mijn kast zijn dat er allereerst heel weinig. En soms schrijven ze nauwelijk Vlaams – of Vlaams-Brabants-Limburgs-Zuidnederlands van onder de rivieren, beter genoemd ‘Groot-Brabants’ maar dat ik voor het gemak dan maar ‘Vlaams’ heet – in tegenstelling tot het Zuid-Belgische Frans van de Walingen.
Hoe leer ik Vlaams? Ik kijk naar mijn boekenkast. Wie moet ik het vragen?
Ik kan het vragen aan Paul van Ostaijens vierdelig, dat me zal me vertellen hoe je ’s morgens de dingen groet en bij valavond sterrevenswee op de tram springt.
Ik kan het vragen aan het losse deel van Guido Gezelles Dichtwerken, dat mij schuldeloze blommekes lief zal tonen en hotsekabotsekens en mij welgemoed in vlaamscher taal de ganse pantheïek gaat herzeggen met de nachtegaal.
Ik kan het vragen aan Gezelles Kleen gedichtjes, dat gaf me zulk een daverslag alsdat ik plat ter aarden lag en vim meer en roerde noch vâme.
Ik kan het vragen aan Willem Elsschots Lijmen Het Been dat zich beledigd zal voelen en mij niet zal willen antwoorden. Vlaams? Puh!
Ik kan het vragen aan het drietal kleinoodjens van Felix Timmermans uit de bibliotheek van overgrootvader Piet Vlekke, de suikerbaron van Dinteloord, dat mij zal tonen een helder stuksken regenboog, zijgende sneeuw, een rommelkas en zeven blikken zwaarden.
Ik kan het vragen aan Els Moors’ Er hangt een hoge lucht boven ons, ooit gestolen uit de vitrine bij de ontvangstbalie van de uitgeverij (het stelen uit balorigheid, Els Moors uit overtuiging), dat mij zal zeggen ‘kijk’ wijzend naar om haar heen fuckende speelgoedkonijnen.
Ik kan het vragen aan het duo Hendrik Consciences voor kinderen naverteld uit de eurobak van antiquariaat Brinkman aan het Singel te A., Het geluk van rijk te zijn en Baas Gansendonk, dat mij leidt naar een welbekende afspanning waar voortdurend geknord en gekeven wordt.
Ik kan het vragen aan Pjeroo Robees deemsterige, lammenadige, kortgestuikte De thuisreis van de wijnverlater, ooit expresselijk met vlaamse leerdoeleinden aangeschaft op de kalseiden van het Huis van de Buren te Brussel, dat mij borendevol godvermiljaars gebaljaar zonder end geeft.
Ik kan het vragen aan Eriek Verpales eveneens ooit expresselijk voor vlaamse leerdoeleinden met de facteur laten komende toneelmonoloog Grasland, waarvan ik opsteek allumetses dat ge de riette petiette d’rvan krijgt – zo ne carrure! zo ne patat!
Ik kan en moet en wil en zal en doe het vragen aan Delphine Lecomptes onstuimige baldadige fysisch-metafysische Western en het in Dordt persoonlijk beopdrachte The Best of, dat mij geeft ontslagen kraanmachinisten met plastic sherrifsterren en kreupele apothekers met profetische teckels – een boilerkittige parel in een dozijn dozijnen rijmsnoer om heul erreg hullukug van te worden. Meer van dat! De kerk is een kwaadaardig bastion!
Ik kan het vragen aan De Antwerpsche Poesje, Zijn Geschiedenis en zijn Speelteksten van Jan De Schuyter, dat mij koekebakkende voddeballen toont, staminee in staminee uit aan het lampetten (tsjing-tsjing-potverdetten!), schavies en snotkadodders op holleblokken, zonnekloppers en kantjestypen die malkanders bekkenelen zo zennerats tot frut vermorzelen met akketatjes en oorsleuringen dat ze me met de gauwte vierkant de pollevieën kunnen kussen astenblieft deranstenblieft.
Ik kan het vragen aan de Vlaamsche Volksvertelsels van Dr. Robert Foncke, dat mij leert te zingen over nen vleesklak, knie, biljartbol, maan of boterklont aldus: ‘Tingeling op mijn kasteel, de vogelen zijn geen vinken. Als mijne pee zijnen hoed afdee, dan zag ’k zijnen plekkop blinken.’
Ik kan het vragen aan Lucky Luke zelf, in de vertaling van James Vandermeersch, Tenderfoot, Tortilla’s voor de Daltons en De spookstad voor een gedoreerde mijn, een borststuk en twee pinten bier.
Over vertalers gesproken: ik kan het vragen aan Patrick Lateurs Odyssee, maar daarin spreekt de zwerver die thuiskomt even dwingend als accentloos.
Ik kan het vragen aan Shakespeares oorlogsdrieluik van Tom Lanoye, een cadeautje van broer Peter ooit, die erbij zei dat hij het graag terugwou, dat mij zeer mondjesmatig serveert knoesels en roeste bellen door vorte tepels.
Ik kan het vragen aan Tolstojs De gevangene en Meester en knecht van Stijn Streuvels, dat mij in ’t uchtendgrauwen almedeens leerzen en peerden met steerten bachten toont, binst men zich aan de vladen miek.
Ik kan het vragen aan het luttele Nero-drietal van Marc Sleen, dat mij opsolfert met krabbekokers en een papje van voetballistenhaar – allei, cirkulei!
Ik kan het vragen aan het achttiendelige nog langes niet volledig verzameld werk (waar blijft het?) van tante Kama alias Kamiel Kafka de herrseelige wonderdokter – slechts het topje van mijnheer IJsbergen – dat mij in een teljoor Bert Vanderslagmulders voorzet, Cowboy Henk met paardenschenkers, gekuifde kunstwerken en geroken oren. Tintelende titels! Maar Vlaams?
Waarom zou ik het niet meteen vragen aan de oervlaam van stripland, de jannige knoddigaard en gekalibreerde kwibus Willy Vandersteen, van wie er in de kast één stuks Familie Snoek staat (‘okkazie – te koop: fluitmoor’), één stuks De vrolijke bengels (‘Smossen? Buiten met uw schoenensoep!’) en een achttal stripklassieke Suske en Wiskes, heruitgegeven oorspronkelijk van tekeningen én van tekst en o! als die eens niet was vernoordnederlandst, dan spraken nu alle zeventien provinciën Antwerps! Seefhoek vooruit! – maar sinds er in 1953 met het tiende album Bibbergoud speciale versies voor de noordelijke markt werden gefabriekt, is die kans weeral ribbedebie en bollen wij recht de andere kant op, weg van schrobber, kanonballen, mazout en matrak, weg van pikkendief en een ballonneke op de foor, weg van pinnekensdraad en kwistenbiebels en truut in pakskes... En zo lei ik lange leien van woorden aan uit boven- en ondergenoemde werken in de hoop dat ze nog eens van pas komen in schrifturen en vertaalsels – allereerst in Finnegans Wake, maar intussen plunder ik ze twintig jaar later nog steeds.
Doch wordt het daarmee Vlaams?
Echt Vlaams is toch een ander paar mouwen, broekspijpen en sokken.
Ik heb het gevoel alsof ik een strandjutter ben die hier en daar een woordje aan het kruiende zand ontrukt.
Er moest toch ook een andere manier zijn dan Vlaams leren uit de literatuur? Zijn er leerhulpmiddelen?
Op het internet spookt een vlaamswoordenboek.be rond. Als je daar naar een Vlaamse vertaling van snoeshaan zoekt, krijg je ne scheve lavabo. Als je kwibus zoekt krijg je meer keuzes: kwistenbiebel, kwiet (zie ook bietekwiet), kwiebel (ook wel wiewa), fooraap (zie ook foorneus), kwiepedokus en peetie.
Op mijnwoordenboek.nl kun je voor een aantal woorden allerhande regionale varianten opzoeken in alle zeventien provinciën. Een snoeshaan krijgt daar alleen de Westerkwartierse variant snoeshaen, en de omschrijving vreemde snuiter (archaïsch). Een snuiter in het regionaals levert alleen gööggien op (Kampers). Als ik wil uitkomen op het woord kwistenbiebel moet ik het feitelijk al kennen.
Er is ook een Antwerps woordenboek op http://users.skynet.be/gvg/atestuzelf.htm, waar je ook al min of meer moet weten wat je zoekt – wat het probleem met de meeste online woordenboeken is: wie een woord wil vinden, moet het al kennen. Op papier is het makkelijker zoeken, want daar vind je nog eens wat.
Ook in mijne eigene triplex billy’s staan woordenboeken, naslagwerken, leutige boekjes (rare jongens, die Vlamingen), ja hele brochures betrekkelijk de Vlaamse taal, haar natuur, verschijning en bestaan – maar uitgerekend degene die ik nodig heb niet.
Woorden zat, maar de flow? Wat maakt het apart en hoe doe je het goed?
Het staat niet in het Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal van de Gentse prof J. Vercoullie, de derde verbeterde en zeer vermeerderde uitgave uit 1925 met de herkomst van kwibus, kwijlbab, kwinkerd, van labaai, labaar en labbeien, maar zonder enig geografisch houvast en nauwelijks betekenisuitleg.
Het staat niet in het ABC van het Nederlandsch van J.J. Tavernier met daarin alfabetisch een lange litanie wat de Belg allemaal niet mag gebruiken om ‘verkeerdheid’ te vermijden. Niet: achterdenken hebben, maar: achterdocht of argwaan hebben. Niet: In den achternoen. Maar: In de namiddag. Niet: Hij doet naar beliefte. Maar: Hij doet naar zijn believen. Niet: Een benauwderik. Maar: Een bangerd. Niet: De bestemmeling van een brief. Maar: De geadresseerde. Niet: Bitterpee. Maar: Cichorei. Niet: Een boterham breien. Maar: Een boterham smeren. Niet: blink bobijn doenswijze donderscherm. Niet: goesting hesp jante jachtkomfoor. Niet: kalissiehout karottentrekker kazakkeerder koekenaas. Niet: schampavie spelen schapraai schaverdijnen scheerzolder. Niet: Sinksen spreekdraad ’t is schande! Wat een rijkdom wordt hier met de gepatenteerde ho-ho-hollandse toverstaf van schoolmeesterij (succes verzekerd) in armoe veranderd. Het staat niet in het Guido Gezelles Vlaamse zantekoorn alias idioticon Loquela, waarin behulpzaam het woord takke wordt verklaard als vernukkeling, vernepeling en nijstig als vijsgezind. Averstavers brekelswijs op zokkesliskes opslabaar doch niet stroomsgemoed, omdewillewaaromme ge d’r nips hertebrake van krijgt. Blommen toegeworpen met de pot er nog aan...
Het staat niet in de in de molmzachte mufte van de linguïstische kelders van antiquariaat De Kloof aan de K-burgwal te A. lang geleden betrokken brochure van J.L. Pauwels De Taal te Aarschot, het stadje waar ze ‘alle zuiterduige zoeë luit meej et wuiter oep ’t struit’ lopen en waar een konijn een kornaan is, ‘aangezien de expiratorische klemtoon minder krachtig is dan in de omliggende gemeenten’. Elementair!
Het staat niet in het Vlaams-Nederlands woordenboek, eveneens eigenhandig uitgevlast op onder de Vlaamse kap gefezelde woorden, kruim én kwakkel, de hele santenboetiek, om le mot juste bij de schabbernak te vieten, maar ik voelde me gelijk een hond in een kegelspel.
Het staat ook niet, al wordt er een luttele meuke aan contextualisering gedaan, in Verboden op het werk te komen, Vlaamse taal- en andere eigenaardigheden van Ton van der Wouden waar we onder de M leren dat maar ook als alleen maar wordt gebruikt, dat het meervoud van maat (vriend) maats is, dat een magazijn een warenhuis is en een magazijnier een magazijnmedewerker, wat de Belgische magistraat en magistratuur zijn, wat majestatisch is, dat maken ook in de combinatie koorts maken (krijgen) wordt gebruikt enzovoort etcetera, alleen maar nuttige dingen voor de Hollandse toerist – of voor de vertaler Vlaams-Nederlands (zo die er zijn).
Het staat ook niet in Vloeiend Vlaams, hoewel het een dappere poging is om met stielkennis de rarigheden van het Vlaams uiteen te zetten, van afwijkende woordbetekenissen tot zinsconstructies, maar ook weer op de bots, op het goed vallend uit vogelpik gespeeld en bij elkaar gerijfd. Losse stukjes, alle om ter zotst, dat is al waar het Vlaams zich voor leent, vooreerst voor de Ollandse lezer.
Maar nievers-ievers vind ik een woordenboek van verwante betekenissen, type Het juiste woord, met ruimschoots aandacht voor Vlaams – nievers-ievers een Nederlands-Vlaams woordenboek. Het is al Vlaams -> Nederlands wat de klok slaat, het is al bedoeld om de Vlamingen te leren hoe je het moet zeggen, in het enige ware Nederlands, het Noord-Nederlands, hoe je het echt zegt.
Alsof Vlaams geen taal is maar een aangeboren afwijking, flaporen of naar binnen staande voeten die operatief of met de heilgymnastiek van het woordenboek toonbaar gemaakt kunnen worden.
De boodschap van bovenrivierenaren is duidelijk: Vlaams kun je niet leren, Vlaams kun je alleen afleren.
Verwijzingen. Dit stuk verscheen eerder op de Filter Vrijdag Vertaaldag, hier. Over James Vandermeersch en de nieuwe Lucky Luke-vertalingen en de vraag of de onvoltooid verrleden tijd spreek- of schrijftaalvlaams is, zie blog 228, Tortilla’s voor de Daltons, hier, en blog 236, Tenderfoot en de onvoltooid verleden tijd, hier. Over Vandersteens gemiste kans om de Ollanders wat taalgevoel bij te brengen schreven Erik Bindervoet en ik in Filter, jaargang 15:2, 2008, Seefhoek vooruit, Vlaanderen boppe!, hier, waarin ook iets over de nieten en maren van J.J. Tavernier. Heinz-biograaf Cyril Koopmeiners schreef in Furore 26 van januari 2021 vakkundig over de verhollandste Suske en Wiskes, met name het album Op het eiland Amoras. De vertaling van Streuvels komt ook ter sprake in blog 148, Wijlen, RIP en voor de raven: mijn canoniek vertaalkanon, hier. Zie voor verdere Vlaamse overwegingen onder Vlaams in het doorlopend bijgewerkte cumulatieve register van blog 241, hier. Verder zij verwezen naar de webfiltercolumn Arm Vlaams vertalertje van Elisabeth Van Haegenborgh, week 8, 2020, hier. Een ander, dommer, geluid laat Frank Albers horen, in Filter 13:2, hier: ‘De zelfzekere Vlaming noemt Bart, arriveert laattijdig, is gewonnen, trekt een foto, drinkt een tas koffie, kuist zijn poep af en vervoegt zijn vrienden op het tweede verdiep. Dit taaltje heeft niets te maken met culturele zelfbepaling – laat staan met poëzie – maar alles met vadsige zelfgenoegzaamheid.’ – waarbij Albers, behorende tot de ‘corpusplanners’ of ingrijpers in de taal (wat dat zijn, zie Marc van Oostendorp in een stuk op neerlandistiek.nl, hier) zich niet beseft dat hij heel anders zou reageren als één van deze woorden ook maar één teen noordwaarts over de landsgrens zou steken, want dan was het onmiddellijk een verrijking van het ‘echte’ Nederlands en had hij een fraaie krul in de kantlijn gezet. Over dialecten vertalen en de criminele organisatie van de natiestaat verwijs ik naar mijn en Erik Bindervoets stuk ‘Het laatste taboe in Vertalië’ in Teksten in beweging, Over vertaling, vertalers en literatuur, Nijmegen, Vantilt, 2019, p.145-150.
Naschrift. Nieuwe internautaire hulpmiddelen voor verlegen vertalers: ook een woordje Belgisch regiolect kan worden bekomen op de website van het WND, hier, en Nederlands dialect op de website van het INT, hier. De genoemde mijnwoordenboek-site is hier te vinden, en dan heb je ook nog het Belgische dialectloket, hier.
Reacties
Een reactie posten