313 Donnez-moi scampitle
Af en toe gebeurt er iets dat echt belangrijk is op de wereld. Zelden, maar het komt voor. Met alle achteruitgang, de instortende golfstroom, de brandende bossen, de uitsterving der soorten, de eerste wereldoorlog revisited, de vervanging van de mens door de artificiële intelligentsia en het ontijdige overlijden van de uitvinder van de kapsalon, is het wel eens prettig om ook vooruitgang mee te maken, echte ware fundamentele doorbraken, inzichten in het wezen der wereld. Het kan nog.
Bijna precies honderd jaar geleden, ergens in oktober 1923, componeerde Joyce een van de meer intrigerende episodes van Finnegans Wake, het lied The Ballad of Persse O’Reilly. Het komt al vrij vroeg in het 628 duistere bladzijden tellende boek van de nacht en het staat aan de oorsprong van de laster- en hetzecampagne tegen de Chapelizodse neringdoende kastelein Humphrey Chimpden Earwicker (HCE, de Persse O’ Reilly uit de ballade), die zich in het verdere boek zal ontvouwen. Wat heeft-ie gedaan, Daan? Dat is niet geheel duidelijk. Potloodventen in het park? Waar komt-ie vandaan, Daan? Dat is al wat duidelijker. Hij is een immigrant, een allochtoon, afkomstig uit Noorse gebieden, die in de loop der historie al zovele golven binnendringers op het Ierse land hadden losgelaten. En nou hebben Ieren niks tegen vreemdelingen, maar d’n dizzen Ierwikker is niet van hier. En niet katholiek nog ook. Bij voorbaat verdacht dus. Van wiegs af aan belast en beladen.
Daarover gaat de ballade, over de ballast van het buitenlanderschap van de ongelukkige, stotterende kroegbaas Here Comes Everybody, Hier Komt Iedereen.
In het lied wordt op satirische wijze zijn doopceel gelicht, en komt ook in twee coupletten zijn ‘invasie’ ter sprake:
Sweet bad luck on the waves washed to our island
The hooker of that hammerfast viking
And Gall’s curse on the day when Eblana bay
Saw his black and tan man-o’-war.
(Chorus) Saw his man-o’-war.
On the harbour bar.
Where from? roars Poolbeg. Cookingha’pence, he bawls, Donnez-moi scampitle, wick an wipin’ fampiny
Fingal Mac Oscar Onesine Bargearse Boniface
Thok’s min gammelhole Norveegickers moniker
Og as ay are at gammelhore Norveegickers cod.
(Chorus) A Norwegian camel old cod.
He is, begod.
Staat er. De golven die hem op het eiland van smaragd deden aanspoelen worden vervloekt, net als de dag dat de baai van Dublin zijn oorlogsschip in de smiezen kreeg. ‘Waar kom je vandaan?’ buldert die vervloekte dag de vuurtoren van Poolbeg, waarop de binnenvallende supermacht antwoordt: ‘Cookingha’pence’ waarin we met enige goede wil en een Finnegansweeks-Engels woordenboek Kopenhagen kunnen herkennen, waaraan Earwicker dan toevoegt: ‘Donnez-moi scampitle’ – een prachtige maar onbegrijpelijke frase die mij juist daarom al tientallen jaren lang in de mond bestorven ligt.
– Donnez-moi scampitle! – zeg ik altijd als ik om genade of erbarmen vraag of een ogenblik respijt.
– Donnez-moi scampitle! Heilige Maria Moeder van God, sta me bij in het uur mijner nood!
– Donnez-moi scampitle en laat mij niet in de steek!
Maar wat betekent het? De Annotations van Roland McHugh blijven in deze regionen akelig kaal. Ja, annoteert hij, donnez-moi is Frans voor geef mij, en het daaropvolgende wick an wipin’ fampiny interpreteert hij overtuigend als (with my) wife and family. In de tweede, derde en vierde regel stelt Earwicker zich netjes voor aan de Ieren met zijn volledige oude Noorse naam, waarna het koor beaamte dat het een rare schelvis is.
Bieden de manuscripten uitkomst? Donnez-moi scampitle blijkt een toevoeging te zijn op het netschrift dat Joyce maakte na twee kladversies. Dat helpt in zekere zin, omdat het dus iets van toegevoegde waarde moet zijn, en niet een basisbegrip. Maar wat het wil zeggen is nog langes niet klaar.
Nu naderden we met rasse schreden deze passage in onze Dublinse zoomgroep waaraan de knapste finnegansweekse koppen ter wereld deelnemen – de groep wordt door de Zürich chapter ook wel de ‘Danis Rose Appreciation Group’ genoemd omdat we geen tekstgenetische steen op de andere laten en altijd kijken naar wat er eerder stond, zoals tegenwoordig makkelijk op de JJDA te vinden is (het James Joyce Digital Archive van de hand van Danis Rose en wijlen John O’Hanlon). En ik was vastbesloten de onzen net zo lang uit te vragen over deze woorden tot ik een bevredigende oplossing had.
Is scampitle wat in het Frans? Zitten er scampi in? Waarom geen scampittle met twee p’s? Bedoelt hij donnez-moi een safe haven? Er kwam niet veel uit en steeds wilde de groep alweer verder om dit raadsel een raadsel te laten – ze zagen niet zo snel een eventuele opening. Maar ik hield aan. Was het dan Iers? Deens of Noors? Wat doet het tussen ‘Kopenhagen’ en ‘met mijn vrouw en kinderen’? Totdat eindelijk Vincent Deane een epifanisch moment van inzicht kreeg en zei: kennelijk wil Earwicker geen Engels of Noors/Deens praten, of de Ieren willen het niet verstaan, en blijft het als Frans gehoord worden wat Earwicker zegt, en in dat geval kun je het met de klemtoon op scam en niet op pitle terugtranslittereren als ‘Danemarks capital’.
Natuurlijk! Dat is het, Earwicker expliciteert voor de domme Ieren dat Kopenhagen (Cookingha’pence) de Deense hoofdstad is.
Opgelost! Weer een doorbraak in de elementaire Finnegans Wake-deeltjesfysica, het fundamentele onderzoek naar de bouwstenen van het boek van de nacht.
En weg raadsel. Heel jammer.
Maar ik heb eerder gemerkt en ik merk het nog elke dag: zelfs als je weet wat er (ongeveer) staat op een willekeurige bladzijde Finnegans Wake, als je het woord voor woord min of meer hebt ontcijferd (door het te vertalen bijvoorbeeld), dan nog verdwijnt die kennis heel snel weer, en kun je na relatief korte tijd de bladzijde weer lezen alsof je hem voor het eerst onder ogen krijgt, onbevangen, als een ongehoord ongezien wonder der wonderen.
_____
Verwijzingen. Het James Joyce Digital Archive is te vinden hier en de isotext (dat is de verzamelde stadia in één tekst ondergebracht, met ontstaansgeschiedenis) van het bewuste hoofdstuk (I.2), hier. Het netschrift (fair copy) dateert waarschijnlijk van november-december 1923 (zie Letters I, 17 december 1923) en is afgebeeld in het James Joyce Archive, deel 45, bladzijde 53, met British Museum-nummer MS 47472-115. Een mooie introductie op Finnegans Wake is deze, hier, op YouTube van Anthony Burgess, met light relief helemaal op het eind. Hij zingt ook de Ballad of Persse O’Reilly, voor de ongeduldigen: dat fragment is ook los te vinden op YouTube, hier. Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.
Bijna precies honderd jaar geleden, ergens in oktober 1923, componeerde Joyce een van de meer intrigerende episodes van Finnegans Wake, het lied The Ballad of Persse O’Reilly. Het komt al vrij vroeg in het 628 duistere bladzijden tellende boek van de nacht en het staat aan de oorsprong van de laster- en hetzecampagne tegen de Chapelizodse neringdoende kastelein Humphrey Chimpden Earwicker (HCE, de Persse O’ Reilly uit de ballade), die zich in het verdere boek zal ontvouwen. Wat heeft-ie gedaan, Daan? Dat is niet geheel duidelijk. Potloodventen in het park? Waar komt-ie vandaan, Daan? Dat is al wat duidelijker. Hij is een immigrant, een allochtoon, afkomstig uit Noorse gebieden, die in de loop der historie al zovele golven binnendringers op het Ierse land hadden losgelaten. En nou hebben Ieren niks tegen vreemdelingen, maar d’n dizzen Ierwikker is niet van hier. En niet katholiek nog ook. Bij voorbaat verdacht dus. Van wiegs af aan belast en beladen.
Daarover gaat de ballade, over de ballast van het buitenlanderschap van de ongelukkige, stotterende kroegbaas Here Comes Everybody, Hier Komt Iedereen.
In het lied wordt op satirische wijze zijn doopceel gelicht, en komt ook in twee coupletten zijn ‘invasie’ ter sprake:
Sweet bad luck on the waves washed to our island
The hooker of that hammerfast viking
And Gall’s curse on the day when Eblana bay
Saw his black and tan man-o’-war.
(Chorus) Saw his man-o’-war.
On the harbour bar.
Where from? roars Poolbeg. Cookingha’pence, he bawls, Donnez-moi scampitle, wick an wipin’ fampiny
Fingal Mac Oscar Onesine Bargearse Boniface
Thok’s min gammelhole Norveegickers moniker
Og as ay are at gammelhore Norveegickers cod.
(Chorus) A Norwegian camel old cod.
He is, begod.
Staat er. De golven die hem op het eiland van smaragd deden aanspoelen worden vervloekt, net als de dag dat de baai van Dublin zijn oorlogsschip in de smiezen kreeg. ‘Waar kom je vandaan?’ buldert die vervloekte dag de vuurtoren van Poolbeg, waarop de binnenvallende supermacht antwoordt: ‘Cookingha’pence’ waarin we met enige goede wil en een Finnegansweeks-Engels woordenboek Kopenhagen kunnen herkennen, waaraan Earwicker dan toevoegt: ‘Donnez-moi scampitle’ – een prachtige maar onbegrijpelijke frase die mij juist daarom al tientallen jaren lang in de mond bestorven ligt.
– Donnez-moi scampitle! – zeg ik altijd als ik om genade of erbarmen vraag of een ogenblik respijt.
– Donnez-moi scampitle! Heilige Maria Moeder van God, sta me bij in het uur mijner nood!
– Donnez-moi scampitle en laat mij niet in de steek!
Maar wat betekent het? De Annotations van Roland McHugh blijven in deze regionen akelig kaal. Ja, annoteert hij, donnez-moi is Frans voor geef mij, en het daaropvolgende wick an wipin’ fampiny interpreteert hij overtuigend als (with my) wife and family. In de tweede, derde en vierde regel stelt Earwicker zich netjes voor aan de Ieren met zijn volledige oude Noorse naam, waarna het koor beaamte dat het een rare schelvis is.
Bieden de manuscripten uitkomst? Donnez-moi scampitle blijkt een toevoeging te zijn op het netschrift dat Joyce maakte na twee kladversies. Dat helpt in zekere zin, omdat het dus iets van toegevoegde waarde moet zijn, en niet een basisbegrip. Maar wat het wil zeggen is nog langes niet klaar.
Nu naderden we met rasse schreden deze passage in onze Dublinse zoomgroep waaraan de knapste finnegansweekse koppen ter wereld deelnemen – de groep wordt door de Zürich chapter ook wel de ‘Danis Rose Appreciation Group’ genoemd omdat we geen tekstgenetische steen op de andere laten en altijd kijken naar wat er eerder stond, zoals tegenwoordig makkelijk op de JJDA te vinden is (het James Joyce Digital Archive van de hand van Danis Rose en wijlen John O’Hanlon). En ik was vastbesloten de onzen net zo lang uit te vragen over deze woorden tot ik een bevredigende oplossing had.
Is scampitle wat in het Frans? Zitten er scampi in? Waarom geen scampittle met twee p’s? Bedoelt hij donnez-moi een safe haven? Er kwam niet veel uit en steeds wilde de groep alweer verder om dit raadsel een raadsel te laten – ze zagen niet zo snel een eventuele opening. Maar ik hield aan. Was het dan Iers? Deens of Noors? Wat doet het tussen ‘Kopenhagen’ en ‘met mijn vrouw en kinderen’? Totdat eindelijk Vincent Deane een epifanisch moment van inzicht kreeg en zei: kennelijk wil Earwicker geen Engels of Noors/Deens praten, of de Ieren willen het niet verstaan, en blijft het als Frans gehoord worden wat Earwicker zegt, en in dat geval kun je het met de klemtoon op scam en niet op pitle terugtranslittereren als ‘Danemarks capital’.
Natuurlijk! Dat is het, Earwicker expliciteert voor de domme Ieren dat Kopenhagen (Cookingha’pence) de Deense hoofdstad is.
Opgelost! Weer een doorbraak in de elementaire Finnegans Wake-deeltjesfysica, het fundamentele onderzoek naar de bouwstenen van het boek van de nacht.
En weg raadsel. Heel jammer.
Maar ik heb eerder gemerkt en ik merk het nog elke dag: zelfs als je weet wat er (ongeveer) staat op een willekeurige bladzijde Finnegans Wake, als je het woord voor woord min of meer hebt ontcijferd (door het te vertalen bijvoorbeeld), dan nog verdwijnt die kennis heel snel weer, en kun je na relatief korte tijd de bladzijde weer lezen alsof je hem voor het eerst onder ogen krijgt, onbevangen, als een ongehoord ongezien wonder der wonderen.
Verwijzingen. Het James Joyce Digital Archive is te vinden hier en de isotext (dat is de verzamelde stadia in één tekst ondergebracht, met ontstaansgeschiedenis) van het bewuste hoofdstuk (I.2), hier. Het netschrift (fair copy) dateert waarschijnlijk van november-december 1923 (zie Letters I, 17 december 1923) en is afgebeeld in het James Joyce Archive, deel 45, bladzijde 53, met British Museum-nummer MS 47472-115. Een mooie introductie op Finnegans Wake is deze, hier, op YouTube van Anthony Burgess, met light relief helemaal op het eind. Hij zingt ook de Ballad of Persse O’Reilly, voor de ongeduldigen: dat fragment is ook los te vinden op YouTube, hier. Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.
Reacties
Een reactie posten