312 Jan Klaassen, de Nederlandse Petroesjka (2)
De stukjes zijn vaak dezelfde soort dialogen, waarbij brutale Jan de gisse antwoorden geeft, maar soms is het een en al actie, waarbij er zoveel gebeurt dat navertellen langer duurt dan in z’n geheel citeren.
1) Jan Klaassen wil schoenmaker worden. Jans moeder doet hem in de leer.
DE SCHOENMAKER (treedt op). Ben jij Jan Klaassen?
JAN. Met uw verlof is uwé baas Knieriem?
DE SCHOENMAKER. Zeg eens mannetje, ik geloof dat ik hier heb te vragen en jij niet.
JAN. Kijk eens aan. Sapperdekriek! wie is uwé dan, dat je zo uit de hoogte durft praten.
DE SCHOENMAKER. Ik ben de Koninklijkehofresidentieschoenmakersbaas Knieriem.
2) Jan Klaassen wordt verwer. Jan krijgt slaag van de schoenmaker omdat hij alles verkeerd doet en idem dito als hij het bij de schilder probeert. In Rusland is het altijd Petroesjka die erop slaat, wat toch een verschil is. Jan is wel ouderwets drank- en vraatzuchtig, blijkt uit het antwoord dat hij aan de Verver geeft op de vraag of hij in zijn leven al wat geleerd heeft: ‘Nu als u blieft baas, lekker eten en lekker drinken.’ Aan oprechtheid ontbreekt het Jan evenmin als Petroesjka. Hij doet me daarin ook denken aan de brave soldaat Sjvejk.
3) Jan Klaassen zoekt een Betrekking. Jan is in deze scènes dikwijls hardhorend, zoals in veel tradities, ook de Russische. ‘Ben je verder muzikaal?’ ‘Nee, ik ben gelukkig niet kaal.’ Ook Jan Klaassen zingt net als Petroesjka parodistische liedjes, hier een parodie op Heine: ‘Ik weet niet waaraan het kan liggen /Dat is zo dorstig ben /Dat ik zooveel glazen Beiersch /In mijn buikje bergen kan.’ Uiteindelijk wordt Jan nachtwaker (een scène die we in het Russisch alleen in een tekst uit 1908 tegenkomen, het Vrolijk Theater Petroesjka), in welks hoedanigheid hij per ongeluk zijn meester neerslaat, waarover hij heel veel spijt heeft. Per ongeluk neerslaat? Spijt?? Jan Klaassen???
4) Jan Klaassen wordt aangeworven. Hier ranselt Jan Klaassen de werver af. Hardhorendheden: werver wordt verstaan als sperwer, verwer (verver); soldaat als salade.
DE WERVER. Hoe heet je?
JAN. Jan Klaassen.
DE WERVER. Hoe oud ben je?
JAN. Ook Jan Klaassen.
DE WERVER. Ik meen hoe oud of ge zijt?
JAN. Drie jaar, vier dagen, negen minuten.
DE WERVER. Ben je stapel gek kerel?
JAN. Alles behalve, eigentlijk ben ik twintig jaar, vier dagen, negentien minuten, maar ik heb ’t geluk een broer te hebben die zeventien jaar is; dit dus van elkaar afgetrokken blijft de rest van drie jaar enz. voor mij.
DE WERVER. Stommerik wat gaat mij dat aan?
JAN. Waarom vraagt U het dan?
DE WERVER. Wat voer je uit?
JAN. Ik voer tusschen beiden mijn moeders schapen, maar ’t meest voer ik me zelf.
DE WERVER. Ik bedoel wat voor vak je uitoefent?
JAN. Ik ben artist; eigentlijk van alles.
5) Jan Klaassen onder dienst. Een internationale ronzebons-kassakraker. Verloopt volgens hetzelfde stramien als de scène met de Korporaal in Petroesjka. ‘Zwijg en zeg “ik zweer!”’ ‘Ik smeer.’ Jan Klaassen steekt de Onderofficier dood en zingt:
Och mijn lieve Augustijn
Ik kreeg dat ventje klein
Ik heb hem dood geprikt
Hij is pardoes gestikt
Och mijn lieve Augustijn
Hij is kapot!
6) Jan Klaassen’s Huwelijk. Jan verheugt zich op het bruiloftsmaal maar wil niemand uitnodigen omdat hij alles zelf wil opeten. Trijn boos en Jan bindt in, ondanks zijn ferme taal.
7) Jan Klaassen is Vader. Jan Klaassen’s Zoontje wil niet stil zijn hoezeer Jan ook zingt:
Slaap kindje slaap,
Daar buiten loopt een schaap,
Je vader is geen apenkop,
Je moeder eet je papje op, Slaap! kindlief slaap!
Ten slotte gooit hij het kind op straat, zoals Polichinelle dat in de Franse Guignol-traditie ook doet.
TRIJN (komt terug). Waar is mijn kleine kippetje?
JAN. Dat is gaan wandelen.
TRIJN. En hij kan nog niet eens loopen!
JAN. Dan zal hij weggevlogen zijn.
De Burgemeester komt hem inrekenen: ‘Je hebt je eigen kind uit ’t venster gegooid, dat op ’t hoofd van een oude jufvrouw gevallen, welke daardoor vermorseld werd en onmiddelijk een lijk was. Nu vooruit, alloh meê naar ’t cachot.’ Waarop Jan hem een knuppel (‘mijn wandelstok’) zijn hersens inslaat. Mooi zinloos geweldadig.
8) Jan Klaassen en de Woekeraar. Jan weet een kuiper een horloge af te troggelen door hem de beloofde zesde klap niet te geven, maar de vijf eerste wel. ‘Zoo! die heeft zijn trekken t’huis, maar nu heb ik een stevig borreltje verdiend, daarom ga ik eens naar de Herberg ’t Zwaantje en pik daar een lekker graantje, eet er een pond biefstuk bij, ik zeg maar: Die zijn lichaam bewaart, bewaart geen rotte appel.’
9) Jan Klaassen en den Duivel. De Duivel komt op met een klinkend ‘Prrrrrrr!’ Jan Klaassen gaat in discussie met de Duivel, troeft hem af en slaat hem uiteindelijk dood met zijn ‘testament’, dat wil zeggen knuppel. Van alle tradities, culturen en tijden.
10) Jan Klaassen en het Monsterdier. Jan Klaassen is in betrekking bij baron Van Kalenburg Tot Kalenstein, die – alweer bijna rijmend – opkomt met de vraag ‘Waar is Jan, mijn lijfdardanel? Die heeft weer mijn bevel overtreden’ enz. – waar misschien in een eerder stadium dardanel en bevel metrisch beter op elkaar aansloten. Ook hij geeft Jan een draai om de oren, wat ondenkbaar is met Petroesjka. Dan komt het Monster op:
HET MONSTER. Piep, piep, piep, (spert zijn kaken open) piep (af).
BARON. Jan! Jan! kom toch gauw terug.
JAN. Hier ben ik al, wat is er van uw orders?
BARON. Jan, wij zijn hier in het hol van een monster, een draak, zoo even was hij hier, en heeft mij gezegd dat we sterven moeten; we zijn verloren.
JAN. Oh! dat is niets, dan laten we eenvoudig een advertentie in ’t Nieuws van den Dag zetten, dat de eerlijke vinder een ruime belooning krijgt, en dan brengen ze ons voort terug.
Jan Klaassen gaat in discussie met het Monster, dat alleen maar piept en uiteindelijk zonder veel omhaal door Jan wordt doodgeslagen.
11) Jan Klaassen en de Wonderkoffer. Jan Klaassen heeft een Koffer waar de Duivel in blijkt te zitten, die Jan komt halen. Zo was dat in het negende stukje afgesproken namelijk. Dat Jan hem toen doodsloeg, geeft niet: Duivels zijn er vele. Jan sluit hem weer op; met de toverwoorden parluke en parlike laat hij de Duivel tevoorschijn en weer terug schieten, en uiteindelijk koopt Jan Klaassen zich vrij door de Duivel de ziel van de Kuijper (de Woekeraar) te geven, die toch al aan hem toebehoorde.
12) Jan Klaassen en de Galg. De Grootmoeder van de Duivel is niet blij met dit geintje, zij wil Jan Klaassen zelf. De Duivel verandert weer in Monster en wil Jan Klaassen aan de galg.
DUIVEL. Klim daar nu eens even op, en kijk eens in de rondte, dan kun je zoo’n klein ideetje van de hel krijgen.
JAN. Och wat je zegt. Ik ben niets nieuwsgierig. Maar hoe kom ik dan boven? — het is toch geen trap.
DUIVEL. Dat is de nieuwe electrische, telegrafische ladder – daar hoef je alleen maar dit ringetje voor om den hals te doen en dadelijk ben je boven.
Jan Klaassen doet of hij het niet snapt, laat de Duivel het voordoen, en schopt het trapje onder hem vandaan. Klassikaner in de Nederlandse traditie.
DUIVEL. O! helsche machten, mijn hals!
JAN. Het doet geen zeer, u zeide ’t was een geheel nieuwe uitvinding.
DUIVEL. Ik sterf des doode. (Hij sterft.)
JAN. Verdiende loon, een duivel die zijn woord niet houdt, is nergens goed toe. Kijk jij nu eens in de rondte, hier op aarde kom jij nooit terug. Nu ben je zoo dood als een pier, en wij zijn van je gezelschap voortaan ontslagen. Adjuus hang plezierig.
Die laatste zinnen van Jan hebben een soort cadans en komen als verbasterde versregels over. Ik denk dat ze ooit rijmend zijn geweest, bijvoorbeeld op deze manier:
JAN. Verdiende loon, een duivel die zijn woord niet houdt, is maar een overbodig manspersoon. Kijk nog maar eens goed in het rond, bengelebungelend boven de grond, want zometeen ben je zo dood als een pier. Hang ze! Ajuus en veel plezier!
Waarna het ‘Afscheid’ volgt en Jan Klaassen met de spaarpot rondgaat voor een potje bier en een braadworstje.
[wordt vervolgd]
Verwijzingen. Jan Klaassens leven en heldendaden is digitaal ontsloten en te downloaden via wikimedia, hier. De drie prenten: Harlekijns Besluit, uit [naar Carl Reinhardt] Harlekijns Heldendaden, In zes tooneelen, 1860, en de achterzijde van Elise van Calcar, Altijd wat anders, Wonderboeken voor ’t jonge Nederland, 1873, overgenomen uit P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, ‘Piet de Smeerpoets en zijn familie’, hoofdstuk 12 uit Lust en Leering, Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw, Zwolle, Waanders, 2001, 310 en 311 (het hele boek staat online hier). Ergens rond 1880 verscheen bij de Amsterdamse uitgeverij Vlieger ook Jan Klaassen Théâtre de Guignol, waarover ik verder helaas niets weet. Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.
Reacties
Een reactie posten