317 De wel heel treurige geschiedenis van de Struwwelpeter in Nederlandse vertalingen

   Experiment. Ik heb hier een paar vertalingen van Der Struwwelpeter voor me, het tiental onvergetelijk wrede kindergedichten van de Frankfurter verloskundige-patholoog anatoom en latere krankzinnigenarts Heinrich Hoffmann uit 1845 waarvan de door hem gemaakte illustraties van zeker de duimzuiger en van de brandende Paulientje en van de rare borstelkop op de cover naar ik aanneem iedere lezer die het ooit las op het netvlies gegrift zullen staan. Ik wil de diverse Nederlandse of Nederlandsachtige vertalingen van het openingsgedicht over de langnagelige warharige aan een nadere closereading onderwerpen om tot een afgewogen maar subjectief oordeel te komen welke het aardigst is, if any. Ik laat het Duitse origineel buiten beschouwing en zal de gedichten proberen te evalueren louter op hun eigen uit de Hollandse klei getrokken intrinsieke kwaliteiten. Het gaat er immers om wat de vertaler ermee heeft gedaan in het Nederlands, niet om wat er stond in het Duits. Is het een geslaagd gedicht geworden, een origineel origineel van zichzelf, ja dan nee? Het originele origineel – ik meen het hoffmanniaanse Duits – kan daar als puntje bij paaltje komt niet zoveel aan verhelpen. Het is slechts de springplank voor een al dan niet geslaagde duik in het water.
   In het Duits zijn de Struwwelpeter-gedichten van Heinrich Hoffmann eigenlijk helemaal niet zo geweldig. Ze wemelen van de klungelige gezegdheid, van de enjambementen, van vulsels, overbodigheden en van soms leuk (ironisch) maar soms ook vervelend (serieus) gemoraliseer, maar tegelijkertijd staan er ook een groot aantal memorabele regels in (ook klungelige!) en zijn de verhalen in al hun achteloze wreedheid natuurlijk niet stuk te krijgen. De tekeningen erbij doen het hem ook, vooral zijn eerste tekeningen, die nog houteriger zijn dan de tekeningen die hij in 1859 maakte om de oude te vervangen.
   Het is maar helemaal de vraag of het boek ooit nog in een nieuwe Nederlandse vertaling zal verschijnen, als het zo doorgaat zoals het nu gaat. Welke uitgever gaat er zijn vingers branden aan het moriaantje zo zwart als roet? Of aan meisjes die zichzelf in brand steken? Aan duimzuigers bangmaken met de knipschaar? Neen, de opvoeders hebben het weer voor het zeggen.
   Daarom deze exercitie. Te beantwoorden vragen: zijn de oudste vertalingen echt de oubolligste? Wat willen de vertalers met hun vertaling? Welke filosofie, wereldbeschouwing, onderliggende bedoeling is er in hun woordkeus te bespeuren? Waarom zeggen ze wat ze zeggen? Steekt er een vertaling bovenuit en waarom niet? Misschien kan ik er uiteindelijk ook nog wel een eigen, bij voorbaat onpubliceerbare vertaling aan overhouden.

   We hebben vergelijkenderwijs allereerst twee vreemde eenden in de bijt, twee zogenaamde Struwwelpetriaden, dat zijn navolgingen van het onnavolgbare origineel. Honderden zijn er over de hele wereld van verschenen, van een Struwwellise tot een Struwwelhitler en van een Egyptische Struwwelpeter tot een Anti-Struwwelpeter. Het is een genre op zich. De eerste die ermee begon was Heinrich Hoffmann zelf, die in 1848 als Peter Struwwel een ‘handboekje voor oproerlingen’ uitbracht, geënt op zijn onverwachte kassakraker. Uit circa 1875 dateert ook zo’n navolging, in het Nederlands geheten Piet de Smeerpoets, zijn berouw en bekeering, waarvan de eerste vier regels een krappe maar knappe samenvatting zijn van het gedicht, waarna Piet aan zijn moeder vraagt om de spanzaag ter hand te nemen en zijn nagels te knippen en daarna met de schaar (helaas geen heggeschaar) zijn haar. Die eerste vier regels (de vertaler wordt niet genoemd) zijn:
‘O jongens, komt eens hier en ziet,
Daar heb je vuile smeerpoets Piet!
Hij heeft zijn nagels en zijn haar
Niet laten knippen sints een jaar!’

   Wat best een goed onderschrift was geweest voor wat nu het openingsgedicht is van Piet de Smeerpoets. Niks geen ouwe bollerigheid, geen rimram, maar gewoon, de hele mikmak in vier regels, klaar uit.
   In 1927 verscheen een boekje met een bewerking van drie Struwwelpeter-navolgingen, -bewerkingen, -uitwerkingen, Piet de Smeerpoets, De wrede Karel en De wilde Jaap. Tekstdichter: ’t Woudvogeltje. Tekenaar: Daan Hoeksema. Piet de Smeerpoets wordt hier door zijn vader naar de kapper meneer Perroguet gebracht, hij probeert te vluchten maar zijn vader grijpt hem bij de kladden en meneer Perroguet doet zijn werk. Het onderschrift bij de eerste illustratie (van Daan Hoeksema) luidt:
Iedereen die Pieter ziet
Zegt: ‘die zie ik liever niet’.
Kijk zijn haren en zijn handen
Wat ’n nagels, wat ’n tanden.
Neen die zie ik liever niet
Smeerpoets is die vieze Piet.

   Maar deze twee doen voor spek en bonen mee. Ook voor spek en bonen doet de vertaling van Mark Twain mee, Slovenly Peter, maar ik haal hem toch aan omdat hij heel interessante vertaalstrategieën blijkt te hebben. Hoffmann had (al te bescheiden) geschreven dat de charme van zijn boekje niet in de onderwerpen lag of in de tekeningen, maar louter en alleen in de deuntjes. Twain schrijft in zijn korte woord vooraf – al even bescheiden – dat het hem daar ook vooral om te doen is, ‘to fetch the jingle along’, het deuntje te vangen. Inderdaad gebod nummer één voor het vertalen van kindergedichten, dat had hij goed gezien.
   Twain is in zijn vertalingen niet bang om buitenissige woorden te gebruiken, en zelfs de Duitse namen te incorporeren, waarmee het een soort macaronische vertaling wordt die erg modern aandoet. Hier is zijn Slovenly Peter:

See this frowsy “cratur” –
Pah! it’s Struwwelpeter!
On his fingers rusty,
On his tow-head musty,
Scissors seldom come;

Lets his talons grow a year, –
Hardly ever combs his hair, –
Do any loathe him? Some!
They hail him “Modern Satyre –
Disgusting Struwwelpeter.”

   Hieronder volgen de vertalingen van W.P. Razoux (1848), F.H. van Leent (ca. 1930), J. Riemens-Reurslag (1943), Lidi Luursema (1969) en Jan Kuijper (2000). Ze heten allemaal Piet de Smeerpoets behalve die van Van Leent, die heet Piet de Smeerpoes.

   1. Razoux

Ziet hier Piet den smeerpoets staan!
Ziet dien viezen knaap eens aan!
Hij wou, van zijn vingertippen,
Zich geen nagels laten knippen
Sedert zeker wel een jaar;
Ongekamd bleef ook zijn haar.
“Foei!” roep ieder die hem ziet,
“Wat zijt gij een smeerpoets, Piet!”

   2. Van Leent

Hij mag wel een smeerpoes heeten,
Die zijn nagels, zoo gij ziet,
In geen maanden knippen liet;
Daarbij schijnt hij ook vergeten:
Dat voor zulk een hoofd met haar,
Noodig zijn, een kam en schaar.

   3. Riemens-Reurslag

Zie hier Piet de Smeerpoets staan,
Zie dien viezen knaap eens aan.
Nagelknippen in geen jaar,
Ongekamd blijft ook zijn haar.
Foei, roept ieder die hem ziet,
Wat ben jij een smeerpoets, Piet!

   4. Luursema

Zie hier Piet de Smeerpoets staan,
Kijk die viespeuk toch eens aan.
Zich laten knippen? In geen jaar!
Nooit een kam eens door zijn haar!
En o, wat zijn zijn nagels lang!
Daarvoor zijn alle kind’ren bang!
“Bah,” roept ieder die het ziet,
“wat ben jij een smeerlap, Piet!”

   5. Kuijper

Roepen nagels, roept je haar
niet om kam en niet om schaar?
Piet de Smeerpoets vindt van niet!
Hij staat hier, zoals je ziet,
als een standbeeld op de plaat.
Het verhaal dat op hem slaat
zie je op het voetstuk staan.
Smeerpoets! smeer hem naar de maan!

   Het is duidelijk dat 1 en 5 het minst geslaagd zijn. Ze enjamberen, nummer 5 zelfs vanaf de eerste regel, wat ernstig afbreuk doet aan de onmiddellijkheid van opvatting.
   Het minst spannend is nummer 2, waarin niets vingerpokends meer zit, eerder iets berustends.
   Nummer 1 heeft drie regels nodig voor Piets weigerachtigheid om zijn nagels te knippen, dat is erg veel op een totaal van acht.
   Nummer 5 is erg onduidelijk met dat roepen om een kam en om een schaar. Wie wordt aangeroepen? De lezer? Piet? Daar komt bij dat het niet klopt: roepen nagels om een kam? Maar liefst de helft is vulsel: regel vier tot en met zeven voegen niets toe en kunnen (en moeten) daarom weg. De slotregel is met smeer hem naar de maan wel erg bruut. Waarom toch? Is haar knippen is niet genoeg? Ergste: het is gewoon niet leuk.
   De beteren zijn 3 en 4, maar 4 verpest het door te zeggen dat alle kind’ren bang voor hem zijn, wat gepsychologiseer van de kouwe grond is. Kammen en knippen moeten niet ergens goed voor zijn, maar zouden gewoon zonder meer moeten, dát is opvoeden van de oude stempel. En verder geen vragen! Pats! Bovendien is de arme Piet in 3 niet zomaar een smeerpoets maar zelfs een viespeuk en smeerlap. Heeft hij soms zijn broek en onderbroek laten zakken in de openbare ruimte? Is het een klein potloodventertje? Heeft hij porno gekeken op mama’s iPad? En heeft de smeerkees vervolgens een klasgenootje opgelicht met een lepe bitcoin-scam om hem zijn plakplaatjes afhandig te maken? Of hem verklikt toen hij een drol op de stoel van de meester had gelegd? In dat geval is het geen zaak om het in een gedicht aan de grote klok te hangen, maar een zaak voor justitie, de jeugddetentie, en dienen we zijn naam alleen met initialen te mogen lezen met het oog op zijn latere herintreding in de maatschappij, geknipt, gewassen en gemanicuurd.
   Nummer 3 is het kortst en krachtigst, zonder leukbedoelde vulsels. Ze is niet bang om het gedicht terecht twee regels in te korten. (Nummer 2 doet dat ook, maar krijgt er toch nog vulsel in met zoals gij ziet.) Punt voor Guurtje Johanna Hendrika Riemens-Reurslag zou ik zeggen.
   En gij dan? Hè? En gij anders? Waar blijfde gij, arigen gek, arigen witbol?
   Ik ben blij dat u het vraagt. Ik kom er hieronder op terug.
_____

   Verwijzingen. Experiment, experiment... Ik heb hetzelfde experiment – vertalingen vergelijken zonder het origineel te raadplegen – al eens uitgehaald met de eerste alinea’s van stuk of twintig Russische Alice in Wonderland gedaan, zie de negendelige serie Alisa op VandaagsVertaalProbleem, via het register te vinden, hier.
   De vertaling van de Struwwelpetriaden (zoals de navolgingen officieel heten) in Piet de Smeerpoets, zijn berouw en bekeering en die van ’t Woudvogeltje staan op de dbnl, hier en hier. Mark Twain maakte zijn vertaling in 1891, louter voor privé-gebruik. Hij werd pas in 1935 uitgegeven en mijn editie is de Philipp Reclam jun.-uitgave uit 1995.
   Razoux staat in diverse uitgaven ook op de dbnl, hier. Mijn Razoux werd door A.W. Bruna en Zoon uitgegeven in 1977. Van Leent, De ware geschiedenis van Piet de Smeerpoets en andere verhalen, Vrolijke versjes met olijke plaatjes, uitgegeven door Van Holkema en Warendorf, ca. 1900, staat op delpher, hier. Riemers-Reurslag werd uitgegeven door Spin en Zoon als Kleingoed No. 9, tweede druk 1946, 1ste ca. 1943, op delpher te vinden, hier. Luursema werd uitgegeven door G.B. van Goor Zonen in 1969. Kuijper door Querido, 2000.
   Op dbnl zijn twee lezenswaardige stukken over de materie te vinden, Piet de Smeerpoets en zijn familie, hoofdstuk 12 in Lust en Leering van de Buijnsters, hier en van Theo Gielen, De vroege weerklank van Piet de Smeerpoets. Smeerpoetsverhalen in Nederland, 1848-1859 in De boekenwereld 19 (2002-2033), hier.
   Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

378 AI is op de mars

373 Nacht, trottoir – als a-tal

374 Nacht, trottoir – als sonnet

377 Verkeerde benen

375 Nacht, trottoir – als Herman Gorter

379 Nacht, trottoir – als a-lipogram

376 Delina Delaney, hoofdstuk II

345 Register & Inhoud VandaagsVertaalProbleem (cumulatief)

380 Nacht, trottoir – als ollekebolleke