327 Tien smeerpoetsiaden
Bij het vergelijken van de vertalingen van Hoffmanns Struwwelpeter viel me op dat er behalve min of meer getrouwe vertalingen en geheel nieuw-verzonnen avonturen van stoute kinderen en hun straf (zogenaamde struwwelpetriaden) ook een derde, tussenliggende categorie was: imitaties van de bestaande tien Hoffmann-verhalen. Er waren niet alleen min of meer getrouwe vertalers en door Hoffmann geïnspireerde navolgers, maar ook waren er gehaaide figuren die met verhalen van Hoffmann aan de haal gingen en ze met alle binnen hun mogelijkheden vallende middelen bewerkten, uitwalsten, inkortten, verbasterden, vermoraliseerden, verslapten en door de wringer en de mangel en de gehaktmolen haalden. Bij het vergelijken van de echte vertalingen doen de imitaties alleen voor spek en bonen mee, voor de categorie navolgingen en nabootsingen zitten ze te dicht op de verhalen van Hoffmann. Ik noem ze maar imitaties.
Toch zijn ze interessant genoeg om eens nader te bekijken. Wat maken de Hollandse imitatoren van de verhalen? Een tienluik.
Van het openingsgedicht heb ik tien imitaties gevonden, met dien verstande dat het veelal geen imitaties van Hoffmann zijn, maar van de foutieve vertaling van Razoux, die van de jongen een smeerpoets maakt. De hoffmanniaanse Struwwelpeter is feitelijk niet vies, maar alleen ongeknipt en ongekamd, een rasta avant la lettre, een held, wat kinderen heel goed aanvoelen.
1. In De vuilepoes van J.J.A. Goeverneur (De ondeugende kinderen) uit 1852 moet Kaatje het ontgelden. Ze moet met de varkens aan tafel zitten, wat me eerder een leuk en spannend avontuur lijkt dan iets vreselijks, maar kennelijk was het in die tijd heel erg. Het gedichtje – dat mogen we van Goeverneur ook wel verwachten – is helemaal niet slecht, al proef je het haastwerk er enigszins aan af. Kaatje Morsebel verwijst intertekstueel naar Aagt Morsebel uit het gedicht Aangebrand van A.C.W. Starink uit 1827 (‘Heeft aangebrand ook voetjes, moeder Aagt?’) Memorabel zijn de goeverneurse regels: ‘Die was ’t niet om hun fatsoen, Maar om ’t slobberen te doen.’
Kaatje was een Morsebel.
– Honderdmaal zei moeder wel:
“Kind, hou toch je jurkje net!
Mors niet zoo op je servet!”
Maar dat alles hielp geen ziertje:
Kaatje bleef een morsig diertje.
Wat heeft moeder toen gedaan?
Ze is naar ’t varkenshok gegaan,
En, toen ’t uur van eten kwam,
Ze daaruit drie bigjes nam.—
Midden tusschen die gezeten,
Moest nu Kaatje aan tafel eten.
Kaatje huilde en was ontzet,
Doch de biggetjes hadden pret;
Die was ’t niet om hun fatsoen,
Maar om ’t slobberen te doen.
Kaatje schaamde zich verbazend,
De andre kindren lachten razend,
Want die waren altijd net
En op properheid gezet.
2. In Sint Nicolaas van 1855, een antropomorfistische bundel met buitengewoon griezelige tekeningen veranderen kinderen in dieren en wordt De Smeerpoets een aangekleed varken. Het is een en al verheven verontwaardiging:
Foei, wat ligt gij daar te ronken,
Als een varken in het kot!
Ja, zo diep zijt gij gezonken,
Wijl gij goeden raad bespot.
Zulk een morsebel te wezen —
Schaamt gij u daarover niet?
Ieder moet uw bijzijn vreezen,
Blij zijn, als hij u niet ziet.
Zelfs de bezem kan ’t niet velen,
Dat gij zóó een smeerpoets zijt.
Gaarne zou hij u eens streelen,
Wijl gij dus uw leven slijt.
Reinheid, zeg ’t maar luide rond,
Maakt bemind en is gezond.
Smeerigheid – kan ’t anders zijn?
Maakt den mensch gelijk aan ’t zwijn.
Het boekje heeft weinig met Der Struwwelpeter te maken, meer met moralistische fabels. De onderschriften bij de prenten wijzen daar ook op, in drie talen, hier Malpropreté, Der Schmierlips, De Smeerpoets.
3. In 1875 verscheen anoniem Piet de Smeerpoets, zijn berouw en bekeering, voor kinderen tot vermaak en leering, ofwel hoe het afliep met Piet: hij vraagt of zijn moeder vraagt om de spanzaag ter hand te nemen en zijn nagels te knippen en daarna met de schaar (helaas geen heggeschaar) zijn haar, waarna Piet braaf naar school toe gaat. De eerste vier regels zijn uitstekend, dan zakt het onherroepelijk in want er gebeurt het ergste dat ouders die het allerbangst zijn om uitgelachen te worden zich voorstellen dat kinderen kan overkomen, namelijk uitgelachen te worden.
‘O jongens, komt eens hier en ziet,
Daar heb je vuile smeerpoets Piet!
Hij heeft zijn nagels en zijn haar
Niet laten knippen sints een jaar!’
Zoo door zijn makkers uitgejouwd,
Heeft Piet van schaamte een kleur gekregen,
En sprak al schreijend en verlegen:
‘Mijn boos gedrag heeft mij berouwd;
Och moeder! kam en snijd mij ’t haar
En knip mijn nagels met uw schaar;
’k Wil als mijn makkers, schoon en rein
En voortaan nooit meer een smeerpoets zijn!’
4. De vuile Jakob in het anonieme Hoe het met stoute kinderen gaat uit 1893, is:
Altijd smerig, altijd vet,
Zijne kleeding ook nooit net,
Nooit gewasschen, nimmer schoon,
Zoo stelt Jakob zich ten toon.
Wat hij aanraakt, met de handen,
Is vuil ook. Wat een schande.
Een passerende landman strooit zaadkorrels uit over zijn hoofd die uitbotten tot welig loof waar de geit van knabbelt, wat een grappig beeld is dat sterk vooruit lijkt te wijzen naar Annie M.G. Schmidts arme Marietje van Dalen die bang was voor water en zeep en toen een boom werd.
5. In hetzelfde boek laat De langlokkige Mina zich niet knippen, waardoor zij verhongert omdat ze niks meer ziet door haar haren. Welbeschouwd is dit helemaal een absurdistisch, bijna surrealistisch verhaal. Voor kinderen, denk ik, moeilijk voor zoete koek aan te nemen, maar hé, kijk maar naar de plaatjes, dat is het bewijs dat het echt is gebeurd.
Dit ging niet en zij stierf ook ras,
Toen zij nauw zes jaren was.
Een pruik was ’t, wat er overschoot
Na kleine Mina’s dood.
6. In De kameraadjes van Pietje Smeerpoets uit 1900 laat Piet zich niet zoetjes wasschen, en na zijn bad maakt hij zich meteen weer vies met braambessenbrij, wat moeder zeer mishaagt. Weer wordt hier de vergelijking met een varken dan wel zwijn gemaakt alsof dat vieze dieren zijn en niet de naar chemicaten, oplosmiddelen en onnatuurlijkheid stinkende mensen.
Zij bindt Piet, wat treurig lot,
Met één been aan ’t varkenskot,
Het varken vuil als elk zwijn,
Zegt: Piet, gij kunt nog vuiler zijn.
7. In Elf versjes van Bertha uit 1903 treedt Smeerpoes Piet op. Pietje maakt daarin alleen zijn kleren vies, hij komt ‘met zijn nieuwe Zondags buis’ vol met smeer weer thuis. Doorgaans zo braaf, lijken het verhaal en de illustraties uit te dragen, en dat dit... Dat hadden we niet achter je gezocht, jongen. Als je hem zo ziet, deze Piet, bekruipt je gewoon de lust om zijn zondagse pakje zelf met modder te bekeilen.
Aan zijn schoenen, het is schande,
Zitten dikke modderranden;
Vol met gaten is zijn hoed
En zijn handen zijn als roet.
Waarop de onvermijdelijke moraal volgt:
Op de straat kijkt men hem aan
En denkt, wie zou daar toch gaan?
Hé, ken jij dien jongen niet?
Wel, dat is de vuile Piet.
Bah! jij smeerpoes, ga toch heen,
Hoor je roepen, iedereen.
8. In Leelijke gewoonten en gebreken van C. Broers-de Jonge uit 1905 worden Piet en Lize Smeerpoets op de eerste bladzijde aangehaald: ‘Kindren, onzen “Piet de Smeerpoets” Kent ge allen wel, niet waar? Met zijn lange, vuile nagels, En zijn ongeborsteld haar.’ Maar er zijn nog veel meer kinderen, die ‘hun ouders veel verdriet doen En zich zelven last en pijn.’ En dan volgt onder anderen Hans Spinneweb, die zo vies was dat spinnen hun web maakten op zijn jas en op zijn broek, waarna kaboutertjes hem ‘zoo kaal gelijk een rat’ knippen. Stomme kutkabouters, de kant van de opvoeders en het saaie gezag kiezen. Ik geloof er geen snars van. Weg met dat boek.
Toen hij eindlijk schoon genoeg was,
Stopte men hem in een zak;
Want de dwergen zeiden: ‘Vuilpoes,
Loop maar henen zonder pak!’
9. In De kleine Kroot in het Droomenland van Marie Hildebrandt uit 1907 is Slordigheid een van de zes gebreken en krijgt het meisje Kroot te horen: ‘foei, schaam je dood, Jou vieze, vuile, kleine Kroot!’ Vooral dat kleine’ hakt erin. Dat is kennelijk het ergste wat je een meisje kan toevoegen. Youth-shaming is het, niks anders.
10. In 1927 schreef ’t Woudvogeltje in De Struwwelpetertjes een einde aan het Piet de Smeerpoets-verhaal. Het begin is nog een getrouwe vertaling:
Iedereen die Pieter ziet
Zegt: ‘die zie ik liever niet’.
Kijk zijn haren en zijn handen
Wat ’n nagels, wat ’n tanden.
Neen die zie ik liever niet
Smeerpoets is die vieze Piet.
Maar dan wordt Piet door zijn vader naar de kapper meneer Perroguet gebracht.
Dat wordt Vader toch te kras
Alsof Piet ’n schaapje was
Bracht hij hem bij Perroguet
Zegt, maakt U dien knaap eens net.—
Knip zijn nagels, — poets zijn tanden
Boen zijn voeten en schuur zijn handen.
Piet denkt echter, wa’s dat gemeen!
De deur doe ’k open, ik ga heen.
Piet probeert te vluchten maar zijn vader grijpt hem bij de kladden en meneer Perroguet doet zijn werk. Wat kinderen er leuk aan zouden kunnen vinden is mij een raadsel. Typisch een boek voor wraakbeluste zich met kinderleed vermakende ouders.
Het is treurig dat door de wanvertaling van Razoux de warharige langnagelige Struwwelpeter meestal is veranderd in een onhygiënisch jongetje of meisje. Bij Hoffmann is het jochie helemaal niet vies, alleen ongekamd en ongeknipt. Hoe dan ook, ik denk dat jongens die altijd hun kleren viesmaken daar netzogoed een zekere trots aan ontlenen, en dat leeftijdgenoten in plaats van te denken ‘Bah! jij smeerpoes!’ heimelijk naar zo iemand opkijken en hem onafhankelijk, dapper en groot vinden. Volwassenen! Altijd hebben ze het bij het verkeerde eind.
Vrijwel standaard (Hoe het met stoute kinderen gaat is een uitzondering) komen de bewerkers uit op een eindmoraal: of de stouterd bekeert zich of hij wordt met schande overladen. Gewoon een langnagelige warharige zijn, een kroeskop met attitude – zoals bij Hoffmann – is voor de bekrompen spitsburgerfatsoensnormen onbestaanbaar. De Nederlandse Piet de Smeerpoetsen zijn watjes, die uiteindelijk braaf hun ouders nadoen. Het is nog niet eens dat de verhalen moralistisch zijn, ik heb er vooral op tegen dat ze zo onrealistisch zijn. Ieder kind prikt erdoorheen.
Toch zijn ze interessant genoeg om eens nader te bekijken. Wat maken de Hollandse imitatoren van de verhalen? Een tienluik.
Van het openingsgedicht heb ik tien imitaties gevonden, met dien verstande dat het veelal geen imitaties van Hoffmann zijn, maar van de foutieve vertaling van Razoux, die van de jongen een smeerpoets maakt. De hoffmanniaanse Struwwelpeter is feitelijk niet vies, maar alleen ongeknipt en ongekamd, een rasta avant la lettre, een held, wat kinderen heel goed aanvoelen.
1. In De vuilepoes van J.J.A. Goeverneur (De ondeugende kinderen) uit 1852 moet Kaatje het ontgelden. Ze moet met de varkens aan tafel zitten, wat me eerder een leuk en spannend avontuur lijkt dan iets vreselijks, maar kennelijk was het in die tijd heel erg. Het gedichtje – dat mogen we van Goeverneur ook wel verwachten – is helemaal niet slecht, al proef je het haastwerk er enigszins aan af. Kaatje Morsebel verwijst intertekstueel naar Aagt Morsebel uit het gedicht Aangebrand van A.C.W. Starink uit 1827 (‘Heeft aangebrand ook voetjes, moeder Aagt?’) Memorabel zijn de goeverneurse regels: ‘Die was ’t niet om hun fatsoen, Maar om ’t slobberen te doen.’
Kaatje was een Morsebel.
– Honderdmaal zei moeder wel:
“Kind, hou toch je jurkje net!
Mors niet zoo op je servet!”
Maar dat alles hielp geen ziertje:
Kaatje bleef een morsig diertje.
Wat heeft moeder toen gedaan?
Ze is naar ’t varkenshok gegaan,
En, toen ’t uur van eten kwam,
Ze daaruit drie bigjes nam.—
Midden tusschen die gezeten,
Moest nu Kaatje aan tafel eten.
Kaatje huilde en was ontzet,
Doch de biggetjes hadden pret;
Die was ’t niet om hun fatsoen,
Maar om ’t slobberen te doen.
Kaatje schaamde zich verbazend,
De andre kindren lachten razend,
Want die waren altijd net
En op properheid gezet.
2. In Sint Nicolaas van 1855, een antropomorfistische bundel met buitengewoon griezelige tekeningen veranderen kinderen in dieren en wordt De Smeerpoets een aangekleed varken. Het is een en al verheven verontwaardiging:
Foei, wat ligt gij daar te ronken,
Als een varken in het kot!
Ja, zo diep zijt gij gezonken,
Wijl gij goeden raad bespot.
Zulk een morsebel te wezen —
Schaamt gij u daarover niet?
Ieder moet uw bijzijn vreezen,
Blij zijn, als hij u niet ziet.
Zelfs de bezem kan ’t niet velen,
Dat gij zóó een smeerpoets zijt.
Gaarne zou hij u eens streelen,
Wijl gij dus uw leven slijt.
Reinheid, zeg ’t maar luide rond,
Maakt bemind en is gezond.
Smeerigheid – kan ’t anders zijn?
Maakt den mensch gelijk aan ’t zwijn.
Het boekje heeft weinig met Der Struwwelpeter te maken, meer met moralistische fabels. De onderschriften bij de prenten wijzen daar ook op, in drie talen, hier Malpropreté, Der Schmierlips, De Smeerpoets.
3. In 1875 verscheen anoniem Piet de Smeerpoets, zijn berouw en bekeering, voor kinderen tot vermaak en leering, ofwel hoe het afliep met Piet: hij vraagt of zijn moeder vraagt om de spanzaag ter hand te nemen en zijn nagels te knippen en daarna met de schaar (helaas geen heggeschaar) zijn haar, waarna Piet braaf naar school toe gaat. De eerste vier regels zijn uitstekend, dan zakt het onherroepelijk in want er gebeurt het ergste dat ouders die het allerbangst zijn om uitgelachen te worden zich voorstellen dat kinderen kan overkomen, namelijk uitgelachen te worden.
‘O jongens, komt eens hier en ziet,
Daar heb je vuile smeerpoets Piet!
Hij heeft zijn nagels en zijn haar
Niet laten knippen sints een jaar!’
Zoo door zijn makkers uitgejouwd,
Heeft Piet van schaamte een kleur gekregen,
En sprak al schreijend en verlegen:
‘Mijn boos gedrag heeft mij berouwd;
Och moeder! kam en snijd mij ’t haar
En knip mijn nagels met uw schaar;
’k Wil als mijn makkers, schoon en rein
En voortaan nooit meer een smeerpoets zijn!’
4. De vuile Jakob in het anonieme Hoe het met stoute kinderen gaat uit 1893, is:
Altijd smerig, altijd vet,
Zijne kleeding ook nooit net,
Nooit gewasschen, nimmer schoon,
Zoo stelt Jakob zich ten toon.
Wat hij aanraakt, met de handen,
Is vuil ook. Wat een schande.
Een passerende landman strooit zaadkorrels uit over zijn hoofd die uitbotten tot welig loof waar de geit van knabbelt, wat een grappig beeld is dat sterk vooruit lijkt te wijzen naar Annie M.G. Schmidts arme Marietje van Dalen die bang was voor water en zeep en toen een boom werd.
5. In hetzelfde boek laat De langlokkige Mina zich niet knippen, waardoor zij verhongert omdat ze niks meer ziet door haar haren. Welbeschouwd is dit helemaal een absurdistisch, bijna surrealistisch verhaal. Voor kinderen, denk ik, moeilijk voor zoete koek aan te nemen, maar hé, kijk maar naar de plaatjes, dat is het bewijs dat het echt is gebeurd.
Dit ging niet en zij stierf ook ras,
Toen zij nauw zes jaren was.
Een pruik was ’t, wat er overschoot
Na kleine Mina’s dood.
6. In De kameraadjes van Pietje Smeerpoets uit 1900 laat Piet zich niet zoetjes wasschen, en na zijn bad maakt hij zich meteen weer vies met braambessenbrij, wat moeder zeer mishaagt. Weer wordt hier de vergelijking met een varken dan wel zwijn gemaakt alsof dat vieze dieren zijn en niet de naar chemicaten, oplosmiddelen en onnatuurlijkheid stinkende mensen.
Zij bindt Piet, wat treurig lot,
Met één been aan ’t varkenskot,
Het varken vuil als elk zwijn,
Zegt: Piet, gij kunt nog vuiler zijn.
7. In Elf versjes van Bertha uit 1903 treedt Smeerpoes Piet op. Pietje maakt daarin alleen zijn kleren vies, hij komt ‘met zijn nieuwe Zondags buis’ vol met smeer weer thuis. Doorgaans zo braaf, lijken het verhaal en de illustraties uit te dragen, en dat dit... Dat hadden we niet achter je gezocht, jongen. Als je hem zo ziet, deze Piet, bekruipt je gewoon de lust om zijn zondagse pakje zelf met modder te bekeilen.
Aan zijn schoenen, het is schande,
Zitten dikke modderranden;
Vol met gaten is zijn hoed
En zijn handen zijn als roet.
Waarop de onvermijdelijke moraal volgt:
Op de straat kijkt men hem aan
En denkt, wie zou daar toch gaan?
Hé, ken jij dien jongen niet?
Wel, dat is de vuile Piet.
Bah! jij smeerpoes, ga toch heen,
Hoor je roepen, iedereen.
8. In Leelijke gewoonten en gebreken van C. Broers-de Jonge uit 1905 worden Piet en Lize Smeerpoets op de eerste bladzijde aangehaald: ‘Kindren, onzen “Piet de Smeerpoets” Kent ge allen wel, niet waar? Met zijn lange, vuile nagels, En zijn ongeborsteld haar.’ Maar er zijn nog veel meer kinderen, die ‘hun ouders veel verdriet doen En zich zelven last en pijn.’ En dan volgt onder anderen Hans Spinneweb, die zo vies was dat spinnen hun web maakten op zijn jas en op zijn broek, waarna kaboutertjes hem ‘zoo kaal gelijk een rat’ knippen. Stomme kutkabouters, de kant van de opvoeders en het saaie gezag kiezen. Ik geloof er geen snars van. Weg met dat boek.
Toen hij eindlijk schoon genoeg was,
Stopte men hem in een zak;
Want de dwergen zeiden: ‘Vuilpoes,
Loop maar henen zonder pak!’
9. In De kleine Kroot in het Droomenland van Marie Hildebrandt uit 1907 is Slordigheid een van de zes gebreken en krijgt het meisje Kroot te horen: ‘foei, schaam je dood, Jou vieze, vuile, kleine Kroot!’ Vooral dat kleine’ hakt erin. Dat is kennelijk het ergste wat je een meisje kan toevoegen. Youth-shaming is het, niks anders.
10. In 1927 schreef ’t Woudvogeltje in De Struwwelpetertjes een einde aan het Piet de Smeerpoets-verhaal. Het begin is nog een getrouwe vertaling:
Iedereen die Pieter ziet
Zegt: ‘die zie ik liever niet’.
Kijk zijn haren en zijn handen
Wat ’n nagels, wat ’n tanden.
Neen die zie ik liever niet
Smeerpoets is die vieze Piet.
Maar dan wordt Piet door zijn vader naar de kapper meneer Perroguet gebracht.
Dat wordt Vader toch te kras
Alsof Piet ’n schaapje was
Bracht hij hem bij Perroguet
Zegt, maakt U dien knaap eens net.—
Knip zijn nagels, — poets zijn tanden
Boen zijn voeten en schuur zijn handen.
Piet denkt echter, wa’s dat gemeen!
De deur doe ’k open, ik ga heen.
Piet probeert te vluchten maar zijn vader grijpt hem bij de kladden en meneer Perroguet doet zijn werk. Wat kinderen er leuk aan zouden kunnen vinden is mij een raadsel. Typisch een boek voor wraakbeluste zich met kinderleed vermakende ouders.
Het is treurig dat door de wanvertaling van Razoux de warharige langnagelige Struwwelpeter meestal is veranderd in een onhygiënisch jongetje of meisje. Bij Hoffmann is het jochie helemaal niet vies, alleen ongekamd en ongeknipt. Hoe dan ook, ik denk dat jongens die altijd hun kleren viesmaken daar netzogoed een zekere trots aan ontlenen, en dat leeftijdgenoten in plaats van te denken ‘Bah! jij smeerpoes!’ heimelijk naar zo iemand opkijken en hem onafhankelijk, dapper en groot vinden. Volwassenen! Altijd hebben ze het bij het verkeerde eind.
Vrijwel standaard (Hoe het met stoute kinderen gaat is een uitzondering) komen de bewerkers uit op een eindmoraal: of de stouterd bekeert zich of hij wordt met schande overladen. Gewoon een langnagelige warharige zijn, een kroeskop met attitude – zoals bij Hoffmann – is voor de bekrompen spitsburgerfatsoensnormen onbestaanbaar. De Nederlandse Piet de Smeerpoetsen zijn watjes, die uiteindelijk braaf hun ouders nadoen. Het is nog niet eens dat de verhalen moralistisch zijn, ik heb er vooral op tegen dat ze zo onrealistisch zijn. Ieder kind prikt erdoorheen.
Reacties
Een reactie posten