512 Nooit uit vreemde neuzen eten

   Ooit zag ik een boek met een leuke titel, Haal meer uit uw neus, en even klikken leert dat het uit 1996 stamt en van Ronald Ficket is, uitgegeven werd door Nijgh & Van Ditmar en handelt over ‘de kunst van het peuteren: geschiedenis en techniek van een onuitputtelijke liefhebberij’ en inderdaad: je neus is net een flesje bier dat nooit opraakt – daarom hebben we navolging van de grap met dat bierflesje waarschijnlijk ook twee neusgaten: Adam moet tegen de Heere Heere gezegd hebben, toen hij zo lekker uit zijn ene neusgat bleek te kunnen eten: doe mij d’r nog maar zo eentje, en hij kreeg er nog zo eentje.

   Maar er bestaat, leert het onverbeterlijke internet mij, toen ik eerst op de abusievelijke titel met de tweede persoon enkelvoud zocht, ook een podcast uit 2020 die heet Haal meer uit je neus van Sofie Albrecht en die gaat over de wondere wereld der geuren, en feitelijk klopt dat natuurlijk niet, de podcast zou moeten heten Stop meer in je neus, maar ja, educatief hè, straks gaan de kleintjes nog dobbelstenen, ellebogen of smurfen in hun neus stoppen en daar wil je geen verantwoordelijkheid voor dragen.

   Dat was slechts één van de inspiratiebronnen voor het hieronder volgende neusgedichtverhaal. Want ook moest ik denken aan een Hollandse Struwwelpetriade van J.J.A. Goeverneur die ik was tegengekomen toen ik me in het geestelijke krachthonk met mentale halters, oude leut en looiige 60-tons eerdere vertalingen voorbereidde op mijn eigen ik mag wel zeggen Olympische deelname aan de NK Struwwelpetervertaalkampioenschappen die meetellen voor een ticket naar de maan. Het gaat om het verhaal Het luistervinkje uit de bundel Ondeugende kinderen uit 1852 (ik schreef erover in blog 334 Zeven duimzuigeriaden), waarin een Reusman bijna of helemaal de arme Lotje heur neus afbijt, en dan vooral de illustratie daarbij:
   Het verhaalgedicht had eerst nog een voorbeeld van hoe lekker Peer snot wel vond, andermans snot ook, als hij in het park een meneer zag zitten dutten op een bankje,

en uit de neus van die meneer
droop een +klodder+ snottersmeer.
(Die Peer! Die Peer! Onweerstaanbaar was die smeer!) [in de marge: +Refrein?+]
Peer kwam toegekropen, toegeslopen
en wilde met zijn vingertje gaan poken...

   Maar dat voegde niets nieuws toe, en dan: de reus moest ook al dutten en dat werd té onwaarschijnlijk, twee duttende mensen in het park. Dat de ene een reus was en de andere droop uit zijn reukorgaan en dat Peer een notoire snoteter was, allá, dat kon, maar twee duttende mensen in één verhaal, dat was duidelijk verzonnen. Realisme in verhalen is heel wat anders dan realisme in de realiteit.

   Op neus rijmt reus en op reus rijmt neus. Voor de zekerheid legde ik nog een lijstje aan van mogelijke andere rijmwoorden, voor als neus-reus ging opvallen, met volumineus, desastreus, delicieus, dubieus en curieus, met keus, heel nerveus en is de leus, maar uiteindelijk had ik alleen keus en nerveus nodig.

Nooit uit vreemde neuzen eten

Er was nooit zo’n vreemde gast als Peer (wás, zeg ik – hij leeft niet meer). Hieronder hoor je zijn verhaal: een waarschuwing voor allemaal! Luister.
   Sommige kinderen houden van besjes, van kliekjes of van opgewarmde restjes, van stamppot, kibbeling of sprot. Zo niet Peer. Peer hield van snot. Als hij kiezen kon, dan was zijn keus: peutersel uit eigen neus.
   De hele dag zat hij te frutten, te pulken, peuteren en prutten, viste slierten snot in slingers die hij likte van zijn vingers, boorde snotjes die hij rolde voordat ze tot klompje stolden. Zo veel had hij op een dag gefrut, dat zijn snotvoorraad was uitgeput.
   Een ramp! Wat nu? ’t Is rot, honger hebben en geen snot!
   Hij keek rond, op zoek naar neuzen, zat er iets bij naar zijn keuze? Er zaten neuzen tussen, zúlke! – maar niemand, niemand, niemand liet zich door hem pulken.
   Nu woonde er in het plantsoen sinds kort een reus, en hoe ’n! Groter dan een rondvaartboot, en met een neus haast net zo groot, en die reus lag nu te dutten.
   Ha! dacht Peer, daar kan ik frutten! En hij sloop, toch wel nerveus, stilletjes naar die reuzeneus, en kroop erin. Een paradijs! Een waarachtig snotpaleis!
   Peer moest grinniken en giebelen, en de reus voelde iets kriebelen (kriebel krabbel kreusje, wat kriebelt daar in mijn neusje?) en hij hatsjie-hatsjoe-hatsjiesde, hij niesde zo geweldig hard en luid dat Peer subiet naar buiten vloog. Niet in een boog, maar recht omhoog, de lucht in en de dampkring uit, dwars door de atmosfeer, de sterrenhemel in vloog Peer.
   En sindsdien, sindsdien, is Peer niet meer op de aardbodem gezien.

_____

Voor eerdere afleveringen van deze binnenkort eindigende sage met verkeerd aflopende verhaalgedichten (poèmes en poèmes en prose) zie in het Register, blog 345, onder Luister nooit naar goede raad.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

511 Hoerenzoon

510 Raar is waar

23 Ten derden male de allenige occupanten

509 Hier wordt gedanst

345 Register & Inhoud VandaagsVertaalProbleem (cumulatief)

508 Mock him not

507 Een boek vol levensvragen

504 Het is nog steeds twee voor twaalf

73 Gogol in netjes Nederlands