515 Robjee en het robjees
Robjee lees je om het robjees, om uw eigen zelvers mede te laten biezebeizen op de wrede klappenans van fezelende en fezikende tateraars en babbelettes in luidmonds kelend laweit van op dool gaande, maboel makende rijgsels borendevol verben in allo- en perifrastica van een amandarosseske allure die zich zelfs met toeë kluisgaten ontvouwen op het scherm uwer oogschelen, foutredieu, om omzeggens op de eerste gereedste kamankele trein de rails dwarsend door onbewoonde meersen van Flandriaans braakland te tuffen en er op uw simililederen zeet terneder te zitten starogen naar par exempel memelzieke doodgevrozen kwalmen, de kalsijde van langzame binnenwegen, de slameur, tot de neerval aan toe, van slavetsen, spinakelbenen, ebbehouten appelbijtsters en schone pitous alsmede kloefen van klawaaiend kikhalzende en kokermuilende kortgestuikte quidams die wij van haren nog pluimen kennen noch dat we ze weten wonen – de plot van het discours is in voortdurend gevecht met de exuberante woordenrijkdom – maar ehwel, awoert, wat zou het, geen enen bete want een wimperwenk, een vingerknip later spanseren wij alweer zonder verpinken verder doorheen het vertellement met zijn vele doeningen en de stilzwijgendheid van het luchtomhulsel der aarde doorbrekende spraak, geen spannetje tijds wordt ons gegund, effenaf nooitement niet, knakaf wordt ons de mond van het bekkeneel gesnoerd, tot wij warentig, lezende lezer, de strot oversneden gelijk een gecreveerd kadaver in levenden vleze heeltegans niet langer kunnen bougeren. Het vol en zoetgeladen schip! Jaagbrand! Zeven weeën in jaagbrand! En geen aasje wind! ‘Hij is dood, uw nonkel,’ burrelt zeer schor de in beige werkkledij gehulde en deerlijk kreupele cafébaas. ‘Dat hij dood is.’
_____
Bovenstaande bespreking of impressie van Pjeroo Robjee, Vissertjes, Querido, 2025 (190 blz.), voor vijfennegentig à achtennegentig procent opgebouwd uit woordelijk aangehaalde verbatims afkomstig uit het boek, verscheen eerder op neerlandistiek, hier, in het kader van boekbesprekingen van de hele groslijst van ingestuurde romans voor de jaarlijkse Libris Literatuurprijs, waarvoor ik me had aangemeld en drie zuidnederlandse boeken uitkoos om te kijken of er zuidnederlands in stond, waar ik dan mijn vocabulaire voordeel kon doen. Roobjee bediende mij op mijn wenken – al is zijn taal zo particulier dat ik zelden weet of ik nu zuidnederlandsismen lees of roobjees. Ik heb Robjee ooit zien optreden/voordragen in het Huis van deBuren in Brussel, waar Erik en ik ook waren – het zal wel iets met Finnegans Wake geweest zijn dan – en ook Josien Laurier (ijzersterke boeken schreef die), en na afloop schafte ik me een werk van hem aan, van Roobjee dus, ik geloof zelfs ter plekke, maar het kan ook in Het Ivoren Aapje geweest zijn, noemende De thuisreis van de wijnverlater, in een vrijwel onleesbaar lettertje en dito bladspiegel uitgegeven door Van Halewyck, maar met al zijn minuscule belettering en henorme bladspiegel toch nog een kloeke pil aan de omvang, en ik ben er toen – het moet na 2000 geweest zijn, het boek is ongedateerd, maar de schrijver voltooide het volgens zijn eigen signatuur en eindgeneriek op bladzijde 364 op 11 mei 2000 – niet ver in doorgedrongen en het geraakte steeds dieper beneden op de hemelhoog aangroeiende stapel Ooit nog te lezen (niet wegdoen), dus ik wist wie het was en wat voor vlees ik in de kuip zou krijgen met Vissertjes, of althans hoopte te krijgen, want de ditmalige uitgever, Querido, is ferm noordnederlands, en ik las het met veel plezier – al gaat het wel errug snel: in zo’n octopedisch tentakelend doolhof zou je graag willen dat er heel weinig actie is, dat het wat langzamer ging, want je kan je hoofd niet tegelijkertijd bij het smaken van de taal en het volgen van de genadeloos voortjagende handeling houden – maar toch had ik heel af en toe de indruk dat er concessies aan het noordnederlands waren gedaan: ik kwam bijvoorbeeld heel weinig de aanspreekvormen gij en u tegen, een hele smeet minder dan het noordelijk klinkende je. Ook rencontreerde ik zelden het verkleinachtervoegsel -ke, en in de herhaaldelijk gebezigde bewoording ‘een spannetje tijds’ bijvoorbeeld komt de -tje mij op een of andere manier ook niet echt Zn voor. Ook in de laatste regel die ik woordelijk aanhaal in voorgaande sfeerimpressie, ‘dat hij dood is’ heb ik de indruk dat authentieker zou zijn ‘dat hem dood is’, ik meen althans zoiets wel eens in Suske en Wiske te zijn tegengekomen.
Fun fact: in Ulixes op bladzijde 9 roept Buck Mulligan het woord ‘klamaai’ uit – een woord dat ik ergens had opgepikt en in mijn eindeloze reeksen woordenlijsten had gezet, aangelegd toe we Finnegans Wake vertaalden, en dat volgens mijn lijst Vlaams was voor (waterige) ‘drek, uitwerpselen’. In het Engels staat er ‘scutter’ in regel 64, hetgeen in Dublin een term voor diarree is, aldus Kiberd en Slote. Toen we veel later een select gezelschap flaminganten (vertaalstudenten) vroegen of ze het woord kenden, bleek niemand er maar in de verste verte van gehoord te hebben, en nogal wiedes, want ei ende zie, op blz. 134 van Vissertjes, daar staat het woord maar dan als ‘klawaai’ met een dubbel-u: ‘De schaduw van de schaduw van zijn verraad is gelijk de vernederende stank van een klawaai die mijn gevoelige aard en breekbaar innerlijk gestel teistert en zonder formaliteiten naar de kloten helpt.’ Dat zullen we dan in de zesde druk moeten aanpassen, denk ik, ofschoon we Buck Mulligan natuurlijk net zo goed (of nog beter) iets zelf bedacht kunnen laten hebben, of misbegrepen.
Een doorlopend bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 345.
Bovenstaande bespreking of impressie van Pjeroo Robjee, Vissertjes, Querido, 2025 (190 blz.), voor vijfennegentig à achtennegentig procent opgebouwd uit woordelijk aangehaalde verbatims afkomstig uit het boek, verscheen eerder op neerlandistiek, hier, in het kader van boekbesprekingen van de hele groslijst van ingestuurde romans voor de jaarlijkse Libris Literatuurprijs, waarvoor ik me had aangemeld en drie zuidnederlandse boeken uitkoos om te kijken of er zuidnederlands in stond, waar ik dan mijn vocabulaire voordeel kon doen. Roobjee bediende mij op mijn wenken – al is zijn taal zo particulier dat ik zelden weet of ik nu zuidnederlandsismen lees of roobjees. Ik heb Robjee ooit zien optreden/voordragen in het Huis van deBuren in Brussel, waar Erik en ik ook waren – het zal wel iets met Finnegans Wake geweest zijn dan – en ook Josien Laurier (ijzersterke boeken schreef die), en na afloop schafte ik me een werk van hem aan, van Roobjee dus, ik geloof zelfs ter plekke, maar het kan ook in Het Ivoren Aapje geweest zijn, noemende De thuisreis van de wijnverlater, in een vrijwel onleesbaar lettertje en dito bladspiegel uitgegeven door Van Halewyck, maar met al zijn minuscule belettering en henorme bladspiegel toch nog een kloeke pil aan de omvang, en ik ben er toen – het moet na 2000 geweest zijn, het boek is ongedateerd, maar de schrijver voltooide het volgens zijn eigen signatuur en eindgeneriek op bladzijde 364 op 11 mei 2000 – niet ver in doorgedrongen en het geraakte steeds dieper beneden op de hemelhoog aangroeiende stapel Ooit nog te lezen (niet wegdoen), dus ik wist wie het was en wat voor vlees ik in de kuip zou krijgen met Vissertjes, of althans hoopte te krijgen, want de ditmalige uitgever, Querido, is ferm noordnederlands, en ik las het met veel plezier – al gaat het wel errug snel: in zo’n octopedisch tentakelend doolhof zou je graag willen dat er heel weinig actie is, dat het wat langzamer ging, want je kan je hoofd niet tegelijkertijd bij het smaken van de taal en het volgen van de genadeloos voortjagende handeling houden – maar toch had ik heel af en toe de indruk dat er concessies aan het noordnederlands waren gedaan: ik kwam bijvoorbeeld heel weinig de aanspreekvormen gij en u tegen, een hele smeet minder dan het noordelijk klinkende je. Ook rencontreerde ik zelden het verkleinachtervoegsel -ke, en in de herhaaldelijk gebezigde bewoording ‘een spannetje tijds’ bijvoorbeeld komt de -tje mij op een of andere manier ook niet echt Zn voor. Ook in de laatste regel die ik woordelijk aanhaal in voorgaande sfeerimpressie, ‘dat hij dood is’ heb ik de indruk dat authentieker zou zijn ‘dat hem dood is’, ik meen althans zoiets wel eens in Suske en Wiske te zijn tegengekomen.
Fun fact: in Ulixes op bladzijde 9 roept Buck Mulligan het woord ‘klamaai’ uit – een woord dat ik ergens had opgepikt en in mijn eindeloze reeksen woordenlijsten had gezet, aangelegd toe we Finnegans Wake vertaalden, en dat volgens mijn lijst Vlaams was voor (waterige) ‘drek, uitwerpselen’. In het Engels staat er ‘scutter’ in regel 64, hetgeen in Dublin een term voor diarree is, aldus Kiberd en Slote. Toen we veel later een select gezelschap flaminganten (vertaalstudenten) vroegen of ze het woord kenden, bleek niemand er maar in de verste verte van gehoord te hebben, en nogal wiedes, want ei ende zie, op blz. 134 van Vissertjes, daar staat het woord maar dan als ‘klawaai’ met een dubbel-u: ‘De schaduw van de schaduw van zijn verraad is gelijk de vernederende stank van een klawaai die mijn gevoelige aard en breekbaar innerlijk gestel teistert en zonder formaliteiten naar de kloten helpt.’ Dat zullen we dan in de zesde druk moeten aanpassen, denk ik, ofschoon we Buck Mulligan natuurlijk net zo goed (of nog beter) iets zelf bedacht kunnen laten hebben, of misbegrepen.
Een doorlopend bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 345.
Reacties
Een reactie posten