31 De letterlijken en de vrijen
Feitelijk is het een schijntegenstelling, tussen letterlijk vertalen en vrij vertalen. Letterlijk vertalen kan niet, en vrij vertalen mag niet. Letterlijk vertalen (‘vertalen wat er staat’) levert geen literare teksten op, slechts hompelende betekenisbenaderingen. Terwijl vrij vertalen altijd in sterke mate afhankelijk blijft van de wil tot getrouwheid van de vertaler.
Toon mij één uitgegeven letterlijke vertaling die zich woord voor woord aan brontekst houdt, woordvolgorde, uitdrukkingen, alles.
Toon mij één werkelijk vrije vertaling die het origineel in niets volgt maar het van kop tot staart omgooit.
Geen vertaling is letterlijk, geen vertaling is vrij. Letterlijk is onleesbaar, en vrij is geen vertaling.
Vertalen staat of valt bij de gewetensvolheid en de kunde van de vertaler.
De schijntegenstellingen zijn de twee uiteinden van een eindeloze spoorrails. Op het station Vertalië kun je in het boemeltje stappen naar ‘Vrij’, of de andere kant op, naar ‘Letterlijk’. Welke kant je kiest, dat zal van je instelling afhangen. Maar geen van beide bestemmingen wordt ooit bereikt.
Ze liggen namelijk niet in Vertalië. Ze liggen in het gekkenhuis.
Toch zijn er boekenkasten ter grootte van voetbalvelden volgeschreven over het verschil tussen letterlijk en vrij. Waaruit het begrippen en theorieën hagelde zo groot als duiveëieren. Uit die voetbalveldengrote hagelbuien van boekenkasten heb ik een enkel duiveëi geraapt, Literary Translation in Russia, A Cultural History van de van oorsprong Poolse geleerde Maurice Friedberg. (Ik zeg dat erbij omdat Poolse geleerden al wat Sovjet en Russisch is soms hartgrondig lijken te haten, en zo ook deze.)
Maar wat blijkt? Die hele strijd tussen letterlijk en vrij is daar al lang beslecht! In het voordeel van de vrijen.
Het is in de loop der tijd wel geprobeerd, letterlijk vertalen, maar de resultaten waren erbarmelijk – moesten zelfs de vertalers toegeven.
Valeri Brjoesov bijvoorbeeld. Symbolistische dichter van de begin-twintigste eeuw, en tevens vertaler. Hij vertaalde met zoveel respect dat het er letterlijk onleesbaar van werd. Hij was de eerste om het toe te geven: ‘onmogelijk’ vond hij poëzie vertalen. Zijn grootste hoop – schreef hij bij wijze van bijsluiter van vertaalde gedichten van Verlaine – was dat zijn vertalingen ‘twee of drie Russen ertoe zouden bewegen hem in het Frans te lezen’...
Dat is wel heel bescheiden. Vertalen om de mensen naar het origineel te laten grijpen. Bescheidener kun je het bijna niet krijgen.
Even (zogenaamd) bescheiden (maar feitelijk barstend van eigenwaan) was Vladimir Nabokov, die zijn monumentaal mislukte vertaling van Poesjkins Jevgeni Onegin liet voorafgaan door een omschrijving van zijn streven: ‘Hopelijk worden mijn lezers ertoe aangezet Poesjkins taal te leren en zullen ze Jevgeni Onegin nogmaals doornemen zonder deze woord-voor-woord-vertaling.’ Ja, ze zullen wel moeten, als ze iets meer willen meekrijgen van dat werk dan de zweem van een glimp van een flard van een fractie die Nabokov biedt.
Nabokov moet toch weten wat ons eigenste Poesjkin zelf ervan dacht (Poesjkin is immers van iedereen. Hij was het die vertalers ‘postpaarden van de beschaving noemde’). Naar aanleiding van een volgens hem mislukte vertaling die Chateaubriand van Miltons Paradise Lost had gemaakt, schreef Poesjkin:
Een letterlijke vertaling kan nooit getrouw zijn. Iedere taal heeft haar eigen wendingen, haar eigen afgesproken retorische figuren, haar eigen uitdrukkingen, die niet met overeenkomstige woorden in een andere taal overgezet kunnen worden. Neem de eerstebeste frase: Comment vous-portez-vous; How do you do. Probeer die maar eens woord voor woord in het Russisch te vertalen.
Letterlijk en vrij. Vrij en letterlijk. Het zijn een soort Tweedledee en Tweedledum. De een kan niet zonder de ander bestaan. Sterker nog, de een bestaat bij gratie van de ander. Ze vooronderstellen elkaar. De letterlijken blijven zich bewust dat vrij veel beter zou zijn, en de vrijen willen niets liever dan wat letterlijker worden als dat kon. De letterlijke denkt: ‘Was ik maar vrij...’ en de vrije denkt: ‘Kon ik maar letterlijk zijn...’ – als daarmee bevredigende resultaten behaald konden worden. Het zijn twee polen die elkaar evenveel afstoten als aantrekken.
Friedman heeft zijn bedenkingen bij (al te) vrije vertalingen. Hij vindt ze veel makkelijker te maken dan letterlijke. Wat ik dan weer vreemd vind, want volgens mij zijn vrije vertalingen juist veel moeilijker te maken dan letterlijke.
Ondanks zijn afkeer van vrije vertalingen (en Russische in het algemeen) ziet Friedman ook weinig heil in strikt letterlijke, woord-voor-woordvertalingen. Die zijn maar voor twee dingen nuttig, schrijft hij. Ten eerste kunnen ze dienen voor educatieve doeleinden, in tweetalige uitgaven, voor mensen die de taal willen leren. En ten tweede zijn ze nuttig als een soort abstracte maatstaf, om de grenzen aan te geven waar een ‘vrije’ vertaling zich min of meer aan te houden heeft, wil het nog voor vertaling doorgaan.
Maar te lezen zijn letterlijke vertalingen niet en ze zijn het nooit geweest.
Die hele strijd is dus al lang beslecht.
Behalve in Nederland, waar het pompeuze adagium ‘vertalen wat er staat’ nog steeds geldt als de ultieme wijsheid.
_____
Verwijzingen. Het Brjoesov-citaat komt uit Maurice Friedberg, Literary Translation in Russia, A Cultural History, The Pennsylvania State University Press, University Park, Pennsylvania, 1997, p. 63. Op p.44 van dat boek komt ook Poesjkin over Milton ter sprake. Het Nabokov-citaat komt uit zijn vierdelige Eugene Onegin, Revised Edition, Bollingen Series LXXII, Princeton University Press, 1974 (1965), Vol. I, p. 8. Een citaat uit Poesjkins onvoltooide artikel over Chateaubriands Milton-vertaling uit eind 1836-begin 1837 gebruikt Nabokov in zijn Eugene Onegin als motto voor zijn ‘Translator’s Introduction’ (ibid, p. 1): ‘Nowadays—an unheard-of case—the foremost French writer is translating Milton word for word and proclaiming that an interlinear translation would be the summit of his art, had such been possible.’ Mijn Poesjkin-citaat komt uit datzelfde artikel, in de Academische uitgave van Poesjkins Verzamelde werken, deel VII, p. 497. Zeer verhelderend is de kritiek van Edmund Wilson op Nabokovs Onegin: citaten zijn te vinden in een stuk van David Remnick in The New Yorker van 31 oktober 2005, ‘The Translation Wars’, hier.
Toon mij één uitgegeven letterlijke vertaling die zich woord voor woord aan brontekst houdt, woordvolgorde, uitdrukkingen, alles.
Toon mij één werkelijk vrije vertaling die het origineel in niets volgt maar het van kop tot staart omgooit.
Geen vertaling is letterlijk, geen vertaling is vrij. Letterlijk is onleesbaar, en vrij is geen vertaling.
Vertalen staat of valt bij de gewetensvolheid en de kunde van de vertaler.
De schijntegenstellingen zijn de twee uiteinden van een eindeloze spoorrails. Op het station Vertalië kun je in het boemeltje stappen naar ‘Vrij’, of de andere kant op, naar ‘Letterlijk’. Welke kant je kiest, dat zal van je instelling afhangen. Maar geen van beide bestemmingen wordt ooit bereikt.
Ze liggen namelijk niet in Vertalië. Ze liggen in het gekkenhuis.
Toch zijn er boekenkasten ter grootte van voetbalvelden volgeschreven over het verschil tussen letterlijk en vrij. Waaruit het begrippen en theorieën hagelde zo groot als duiveëieren. Uit die voetbalveldengrote hagelbuien van boekenkasten heb ik een enkel duiveëi geraapt, Literary Translation in Russia, A Cultural History van de van oorsprong Poolse geleerde Maurice Friedberg. (Ik zeg dat erbij omdat Poolse geleerden al wat Sovjet en Russisch is soms hartgrondig lijken te haten, en zo ook deze.)
Maar wat blijkt? Die hele strijd tussen letterlijk en vrij is daar al lang beslecht! In het voordeel van de vrijen.
Het is in de loop der tijd wel geprobeerd, letterlijk vertalen, maar de resultaten waren erbarmelijk – moesten zelfs de vertalers toegeven.
Valeri Brjoesov bijvoorbeeld. Symbolistische dichter van de begin-twintigste eeuw, en tevens vertaler. Hij vertaalde met zoveel respect dat het er letterlijk onleesbaar van werd. Hij was de eerste om het toe te geven: ‘onmogelijk’ vond hij poëzie vertalen. Zijn grootste hoop – schreef hij bij wijze van bijsluiter van vertaalde gedichten van Verlaine – was dat zijn vertalingen ‘twee of drie Russen ertoe zouden bewegen hem in het Frans te lezen’...
Dat is wel heel bescheiden. Vertalen om de mensen naar het origineel te laten grijpen. Bescheidener kun je het bijna niet krijgen.
Even (zogenaamd) bescheiden (maar feitelijk barstend van eigenwaan) was Vladimir Nabokov, die zijn monumentaal mislukte vertaling van Poesjkins Jevgeni Onegin liet voorafgaan door een omschrijving van zijn streven: ‘Hopelijk worden mijn lezers ertoe aangezet Poesjkins taal te leren en zullen ze Jevgeni Onegin nogmaals doornemen zonder deze woord-voor-woord-vertaling.’ Ja, ze zullen wel moeten, als ze iets meer willen meekrijgen van dat werk dan de zweem van een glimp van een flard van een fractie die Nabokov biedt.
Nabokov moet toch weten wat ons eigenste Poesjkin zelf ervan dacht (Poesjkin is immers van iedereen. Hij was het die vertalers ‘postpaarden van de beschaving noemde’). Naar aanleiding van een volgens hem mislukte vertaling die Chateaubriand van Miltons Paradise Lost had gemaakt, schreef Poesjkin:
Een letterlijke vertaling kan nooit getrouw zijn. Iedere taal heeft haar eigen wendingen, haar eigen afgesproken retorische figuren, haar eigen uitdrukkingen, die niet met overeenkomstige woorden in een andere taal overgezet kunnen worden. Neem de eerstebeste frase: Comment vous-portez-vous; How do you do. Probeer die maar eens woord voor woord in het Russisch te vertalen.
Letterlijk en vrij. Vrij en letterlijk. Het zijn een soort Tweedledee en Tweedledum. De een kan niet zonder de ander bestaan. Sterker nog, de een bestaat bij gratie van de ander. Ze vooronderstellen elkaar. De letterlijken blijven zich bewust dat vrij veel beter zou zijn, en de vrijen willen niets liever dan wat letterlijker worden als dat kon. De letterlijke denkt: ‘Was ik maar vrij...’ en de vrije denkt: ‘Kon ik maar letterlijk zijn...’ – als daarmee bevredigende resultaten behaald konden worden. Het zijn twee polen die elkaar evenveel afstoten als aantrekken.
Friedman heeft zijn bedenkingen bij (al te) vrije vertalingen. Hij vindt ze veel makkelijker te maken dan letterlijke. Wat ik dan weer vreemd vind, want volgens mij zijn vrije vertalingen juist veel moeilijker te maken dan letterlijke.
Ondanks zijn afkeer van vrije vertalingen (en Russische in het algemeen) ziet Friedman ook weinig heil in strikt letterlijke, woord-voor-woordvertalingen. Die zijn maar voor twee dingen nuttig, schrijft hij. Ten eerste kunnen ze dienen voor educatieve doeleinden, in tweetalige uitgaven, voor mensen die de taal willen leren. En ten tweede zijn ze nuttig als een soort abstracte maatstaf, om de grenzen aan te geven waar een ‘vrije’ vertaling zich min of meer aan te houden heeft, wil het nog voor vertaling doorgaan.
Maar te lezen zijn letterlijke vertalingen niet en ze zijn het nooit geweest.
Die hele strijd is dus al lang beslecht.
Behalve in Nederland, waar het pompeuze adagium ‘vertalen wat er staat’ nog steeds geldt als de ultieme wijsheid.
_____
Verwijzingen. Het Brjoesov-citaat komt uit Maurice Friedberg, Literary Translation in Russia, A Cultural History, The Pennsylvania State University Press, University Park, Pennsylvania, 1997, p. 63. Op p.44 van dat boek komt ook Poesjkin over Milton ter sprake. Het Nabokov-citaat komt uit zijn vierdelige Eugene Onegin, Revised Edition, Bollingen Series LXXII, Princeton University Press, 1974 (1965), Vol. I, p. 8. Een citaat uit Poesjkins onvoltooide artikel over Chateaubriands Milton-vertaling uit eind 1836-begin 1837 gebruikt Nabokov in zijn Eugene Onegin als motto voor zijn ‘Translator’s Introduction’ (ibid, p. 1): ‘Nowadays—an unheard-of case—the foremost French writer is translating Milton word for word and proclaiming that an interlinear translation would be the summit of his art, had such been possible.’ Mijn Poesjkin-citaat komt uit datzelfde artikel, in de Academische uitgave van Poesjkins Verzamelde werken, deel VII, p. 497. Zeer verhelderend is de kritiek van Edmund Wilson op Nabokovs Onegin: citaten zijn te vinden in een stuk van David Remnick in The New Yorker van 31 oktober 2005, ‘The Translation Wars’, hier.
Reacties
Een reactie posten