101 Amanda Ros – Irene Iddesleigh II

   Irene Iddesleigh was het debuut van Amanda Ros. Ze moet in het begin haar ware stijl nog vinden. Pas halverwege gaat ze helemaal los met vergezochte vergelijkingen, aangrijpende alliteraties en verkeerd verwijzende voornaamwoorden.
   Ze las niet veel. The Children of the Abbey van Regina Maria Roche uit 1796 was haar lievelingsboek, dat ze had gelezen toen ze jong was. Feitelijk is het dat boek dat ze te al en immere tijde probeert te emuleren, misschien bewust maar hoogstwaarschijnlijk onbewust – later maakte ze er een geprikkeld punt van dat ze het nooit had gelezen, hoe durft u het te suggereren meneer.
   Het was alleen maar logisch dat de stijlen op elkaar leken. Zo moet je immers schrijven!
   The Children of the Abbey begint al even geëxalteerd als Irene Iddesleigh:

Hail, sweet asylum of my infancy! Content and innocence reside beneath your humble roof, and charity unboastful of the good it renders. Hail, ye venerable trees! my happiest hours of childish gayety were passed beneath your shelter—then, careless as the birds that sung upon your boughs, I laughed the hours away, nor knew of evil.

   Amanda werd geboren als Anna Margaret McKittrick in 1861, maar strooide later rond dat ze Amanda Malvina Fitzalan Anna Margaret McLelland McKittrick Ros heette, en door haar moeder was vernoemd naar de heldin van The Children of the Abbey.
   In een brief geeft ze verder de volgende autobiografische bijzonderheden:

Geboortig ben ik Ierse ofschoon een mespunt Germaans bloed mijn aderen tint: mijn vader herleidde afkomstigheid tot Sitric, zoon van Almlanc, koning der Denen; maar een dergelijk archaïek herleidsel invalideert verwantschap welhaast totaal en ik verzeker u dat ik niet wens door te gaan voor enig ledemaat van koninklijke kaste.

   Zelfs deze eenvoudige, uit de duim gezogen mededeling kost vertaler dezes vertalenderwijs menig kleerscheur en hoofdbreuk.
   Want er staat, in haar excentrische Engels, dat even moeilijk over te zetten is als een lading kostbare specerijen over een woest kolkende stroom in een hoedje van papier, het volgende:

By birth I am an Irishwoman though a dash of German blood piebalds my veins: my father traced descent from Sitric, son of Almlanc, King of the Danes; but such antiquitous tracery almost obliterates relationship and I assure you I do not wish to pass as a limb of kingly caste.

   Waarbij je de curieus, foutief en zelfs onzinnig gezegde dingen even curieus, foutief en zelfs onzinnig moet zien te vertalen.
   Geen sinecure.
   Maar wel zeer dankbaar.
   Bij Amanda Ros zit de schoonheid achter het stuur. Begrijpelijkheid, zoals bij alle echte schrijvers, is gerelegeerd naar de achterbank – en soms zelfs naar de kofferbak. Als zij tenminste niet – wat ook gebeurt – op het laatste moment met picknickmandje en al op de oprit is achtergelaten terwijl de bolide der boude bedenkselen reeds met wapperende sjaal en wegvliegende hoed de machtige berg der nooitgezegdheid op scheurt.

   Terug naar Irene Iddesleigh.
Hoofdstuk II.

De decemberzon had haar doffe stralen verborgen achter de enorme rotsen die monsterlijk hoog ten westen van Dunfern Mansion oprezen en was opgehouden het statige vertrek te verblijden waarin Sir John het grootste deel van de dag vertoefde. Ze hadden hun zwakke weerschijn uit de spiegelende wanden van zijn afgezonderde kamer teruggetrokken teneinde andere huizen te verlichten met hun nimmerstervende glans.
   Toen de doffe grijze avond dermate voortschreed dat een aanschijn van helderheid onontkoombaar werd voor de omgeving van de enige bewoner, verzocht Sir John om zijn favoriete vertrek zo licht mogelijk te maken door meer brandstoffen toe te voegen aan de smeulende as achter de glimmende tralies die hun overblijfselen bewaakten. Toen dit gedaan was, werden er drie enorme lampen aangestoken en op respectabele afstand van elkaar opgesteld, en begon Sir John met de hem eigen gratie een aantal van zijn avondkranten door te nemen.
   Ofschoon hij een man van veertig zomers was, had hij nog nooit overwogen zijn vrijgezellenideeën op te geven om ze te vervangen door andere die uiteindelijk zouden moeten samenvallen met die van een ander geslacht; eigenlijk had hij nog nimmer een gedachte gewijd aan het veranderen van zijn gewoonten en levenswijze, en pas toen hij zich ten volle zijn bij geboorterecht verkregen positie besefte, die door zijn voorvaderen zo’n lange periode in ere was gehouden en vroeg of laat in vreemde handen zou moeten overgaan, toen pas daagde hem de gedachte aan toetreding tot het verbond der gezegenden.
   De klok had net negen geklonken toen een dienstbode binnenkwam met een briefje, netjes op een keurig dienblad, dat ze op de tafel naast haar meester legde, waarna ze zich terugtrok. Het was tamelijk ongebruikelijk dat hij ’s avonds zo laat nog post kreeg, en pas toen hij de inhoud geheel tot zich had genomen, kon hij zich de vaagste voorstelling maken van de waarde.
   Niet ver van Dunfern Mansion kan men gesitueerd op de helling van een heuvel het mooie slot van Lord en Lady Dilworth gewaarworden, een opvallend bouwsel met het fraaiste uitzicht van het graafschap. Het was in een nieuw jasje gestoken door de huidige eigenaar, na het van wijlen zijn oom van moederszijde te hebben geërfd, Lord Leyburn; en hoewel het voorzien was van alle nodige moderne verbeteringen en uitvindingen, behield het toch een gebrek aan ontwerp en schoonheid waarin Dunfern Mansion zich wel mocht verheugen.
   De opulente eigenaar van Dilworth Castle verschilde in menig opzicht veel van Sir John Dunfern. Hij was een edelman van zeldzame tact en capaciteiten; een hartstochtelijk sporter; een frequent bezoeker van de paardenrennen; een enthousiast politicus; en in feite een liefhebber van alles wat diende ter bevordering van de belangen van zijn uitgebreide en gevarieerde sociale kring in het bijzonder en de gehele gemeenschap in het algemeen.
   Lady Dilworth, mag hier worden vermeld, had nooit een robuuste gezondheid bezeten, en dikwijls had ze de grote druk van de beau monde tamelijk zwaar op haar zwakke gestel voelen wegen, en wel zodanig dat het adoptie van het onderhavige onderwerp onontbeerlijk maakte. Terwijl hij zijn stoel dichter naar de tafel trok met daarop een van de grote lampen, vervolgde Sir John de bestudering van de inhoud van het briefje. Het betrof een uitnodiging van Lord en Lady Dilworth om op Dilworth Castle een bal bij te wonen op de 22ste as., door hen gehouden ter ere van het huwelijk van Henry, vijfde markies van Hill-Hall, met Ethel, gravin van Maidstone.
   Lady Dilworth en de markies waren persoonlijke vrienden van Sir John, en deze vriendelijke en hoffelijke invitatie aanvaarden zou een tree betekenen op weg naar de top van de huwelijksladder door het merendeel van de tot volle wasdom gekomen belles in en rond Canterbury te ontmoeten, en met name Irene Iddesleigh, de gedopteerde dochter van Lord Dilworth, beter bekend als “De Zuidelijke Schoonheid.” Hij sliep die nacht over de aangelegenheid, met als resultaat dat hij de volgende ochtend de vriendelijke uitnodiging schriftelijk aannam, meer uit nieuwsgierigheid dan verlangen.
   Hoewel hij een stil en teruggetrokken leven leidde, over het algemeen gesproken, bleef hij niet totaal afzijdig van een klein aantal sociale bijeenkomsten nu en dan, en als de verbeelding zijn toekomst schilderde op de wijze die zo kunstig door Lady Dilworth was ontworpen, dan zou zonder twijfel zijn bezoek aan Dilworth Castle het mogelijk bewaarheid doen worden.
   Toen hij aankwam bij het elegante kasteel, met zijn toren van moderne faam en torenspitsen van gothische constructie, werd Sir John door de hartelijke gastvrouw in de grote hal ontvangen, die hem naar de fonkelende ontvangstruimte geleidde, groots in gereedheid gebracht voor het gerief van de gasten; en omdat hij als eerste was gearriveerd, kreeg hij aldus een goede gelegenheid om de vele kostbare relikwieën en kunstwerken die de enorme en fluweelachige wanden sierden aan een inspectie te onderwerpen.
   Aan de centrale wand, recht tegenover de plek waar hij zat, hing een geschilderd portret, levensgroot, een voortreffelijk product van de bekende kunstenaar “Peto,” en niet wetend waar een dergelijk origineel van perfectie en schoonheid gevonden kon worden, besloot hij informatie in te winnen, zo gauw de gelegenheid zich voordeed, wier portret dit kon zijn.
   Op dit punt begonnen de talrijke gasten zich te verzamelen, inclusief het leeuwendeel van de voornaamste edellieden in en rond Canterbury, daar het werd beschouwd als het belangrijkste sociale evenement van het seizoen. Moeders maakten zich druk dat hun dochters zich met hun kostbaarste japons en briljanten zouden tooien, omdat het gerucht ging dat de edele erfgenaam van het Dunfern-landgoed de assemblée zou eren met zijn illustere aanwezigheid.
   Het bericht won terrein dat Sir John, stilletjes uit zijn jongensjaren gekropen voor enige langere tijd, zijn dagen enkel bespannen zou eindigen, maar ijdele roddel, als altijd hoog vliegerend, maakte in de wankele geesten van de society belles al spoedig plaats voor die van meer ernstige overwegingen en welkome verwachting.
   Toen hij werd voorgesteld aan al degenen buiten zijn huidige kennissenkring op deze avond, en op het zien van de verblindende gloed van pracht en praal die er scheen, door een bril van verwondering, in al haar glorie, kwam Sir John zijn leven tot dan toe slechts voor als een deerniswekkende droom, hier en daar verlicht door een kristallen spikkel zonneschijn die haar verblijdende stralen van heldere toekomstigheid gedeeltelijk had verborgen tot zij gedwongen werd te schitteren met het gedurfde effect dat ze spoedig zouden bewerkstelligen. Maar er wachtte zijn oog nog een bundel van ’s levens lichtende stralen, die, als laatste binnengekomen, de nauwlettende aandacht opeiste van alle aanwezigen – dat was de wonderschone Irene Iddesleigh.
   Hoe de blik van jaloezie, vermengd met sarcasme, die van liefde en verlegenheid verving! Hoe het gegiechel van schampere spot door het gehele vertrek schalde, en nauwelijks het oor van degene wier vorstelijke verschijning er de oorzaak van was kon missen! Die blikken en schimpscheuten die Sir John overtuigden van de broze mantel der Natuur waarmee al te vaak het beeld van verontwaardiging en valse schijn wordt bedekt, en die in de boezem van eer en gelijkheid in een ijzeren mal geklonken beslissingen bezegelt. Toen hij aan Irene werd voorgesteld, concludeerde Sir John ogenblikkelijk, zonder nader onderzoek in te stellen, dat dit het origineel moest zijn van het portret dat zo warm door hem was bewonderd. Daar stond ze, een beeld van volmaaktheid en goddelijke schoonheid, gehuld in in gewaad van de rijkste sneeuwige tint, hier en daar afgezet met een paar minieme twijgjes van de sierlijkste venushaarvaren, zonder ook maar enig ornament, op een diamanten halssnoer na van befaamde sprankelende schittering en onschatbare waarde.
   Toen de avond zich tot in de kleine uurtjes van de ochtend voortrolde en de talrijke gasten zich allengs naar hun respectievelijke domicilies begonnen te begeven, had geen van de leden van het zwakke geslacht de minste voortgang geboekt in de richting van hun hartstochtelijk gekoesterde intenties, behalve Irene, die het fortuin had zich te verzekeren van de aandacht van Sir John Dunfern tijdens de gelukkige uren die zo snel heenvloden.
   Vlak voor hij vertrok drukte hij ferm haar sneeuwige hand, en verliet het lieflijk vergulde gebied dat zijn eerste hoop op de echtelijke staat omgaf, om weer binnen te treden in wat hij begon te zien als de eentonige vertrekken van Dunfern Mansion, die hem voorheen hadden vastgehouden als ware hij een kluizenaar.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

373 Nacht, trottoir – als a-tal

372 Nacht, straat, straatlantaarn, apotheek

374 Nacht, trottoir – als sonnet

371 Pak aan, nageslacht! — Interview met Anatoli Mariëngof

370 Koning Bub

376 Delina Delaney, hoofdstuk II

377 Verkeerde benen

375 Nacht, trottoir – als Herman Gorter

345 Register & Inhoud VandaagsVertaalProbleem (cumulatief)