111 Dialect

   Eigen spreektaal eerst, hoeveel vreemde smetten je moeder er ook op mag aantreffen.
   Thuis kreeg ik heel netjes Nederlands te leren. Ik werd veel verbeterd. Klemtonen bijvoorbeeld. ‘Het is éígenwijs, niet eigenwíjs’.
   Het hoorde bij mijn opvoeiering. Taal en tafelmanieren.
   Het is natuurlijk goed om te weten hoe het ‘goed’ wordt gezegd, maar dat wil niet zeggen dat je het niet ‘fout’ mag doen.
   ‘Fout mag ook,’ zei ik dan. Of: ‘Het kan allebei.’ Of: ‘Fout is beter.’
   Machteloze tegenwerpingen.
   ‘De taal verandert’ heb ik nooit teruggezegd. Dat vond – en vind – ik geen argument. ‘De taal’ is niet iemand. Hoogstens kun je zeggen: de taal wordt veranderd. De taal verandert alleen maar als je het zelf wil. Als je het niet wil, blijf je eigenwíjs toch gewoon éígenwijs zeggen? Jij bent ook taal.
   Het is mooi om dingen te leren, maar je moet ze ook weer kunnen afleren.
   Eigen spreektaal eerst. Dat merkten Erik en ik ook toen we een uitgelezen verzameling postdoc vertaalmeesterstudenten – of in welk academisch stadium ze ook gezeten mogen hebben – een kort, achtdelig gastvertaalcollegeatelier gaven op hun onstuitbare weg naar een glanzende vertaaltoekomstmaarnietheus.
   De aanstormende generatie! Ze hebben het moeilijker dan wij, die het weer moeilijker hadden dan degenen voor ons. In de jaren zestig, joh, gaven uitgevers je op niets af de mooiste literatuur om te vertalen. ‘Ja, leuk, doen.’ ‘Moderne Ierse verhalen? Precies waar we op zaten te wachten.’ ‘Joyce? Dubliners? Tuurlijk! Als jij het zegt!’
   Wat was er niet beter vroeger? Zelfs de toekomst was beter!
   Terwijl nu de spoeling dun is geworden en de jonge vertaalgarde mag rondtollen in adressenmolens tot ze er horendraaienduizeligdol van worden zonder ooitnooitnie ginneninne mail of niks te krijgen nie.
   Zestien studenten, acht uit de universitaire omgevingen van Utrecht en acht uit die van Leuven.
   Als vijfde opdracht gaven we ze een stukje Karl Kraus te vertalen. In Die letzten Tage der Menschheit, zijn 36 uur durende Eerste Wereldoorlog-toneelstuk, voert hij een dwarsdoorsnee van de kosmopolistische Weense bevolking op, in alle mogelijke socio- en dialecten. In de scène die we hadden opgegeven (het eerste stukje van I.1) zijn dat een krantenventer, een demonstrant, een gestudeerde, een schooier, een prostituee, voorbijgangers, de menigte, verslaggevers, legerleveranciers en officieren – die zich in hun eigen taaleigen allemaal even weinig bekommeren om het nieuws dat de oorlog is uitgebroken, integendeel veelal.
   De studenten moesten de dialecten vrij en onverveerd vertalen in hun spreektalige dialecten, als het even kon verschillende dialecten voor verschillende personages. Maak er maar iets moois van!
   Nou, we hebben het geweten. De pennen kwamen los. We kregen Kerkraads, Reuvers, Venloos, Roermonds, Haags, Gronings (de noordoostelijke én westerkwartiervarianten), Goois, Hulsts, Antwerps, Brussels Waals, Koeterwaals, Kempisch, Gents, Genks, Oost-Zeeuwsvlaams, Leuvens, Seefhoeks en Vlaams van de officieren van de kazerne van Leopoldsburg. Onder andere.
   Natuurlijk kregen we rap en proper en nochtans, maar ook een verfrissende hoeveelheid dingen die we niet wisten, maar die uit de context volstrekt duidelijk zijn. Bijvoorbeeld.

   Hest (heb je), busse (ben je), bist (ben je), wuiver (waarvoor).
   Een tassenknipper, unne tasjesdeef, een tassenjatter, een sjakoskendief. Gij zijt ne zakkenroller, ne smerrigen dief! Een pikkendief!
   Blijf met uw vieze pollen van mijn lijf, gij vuile rotsak! Pollen af, of ik goen...
   Slonterd, schoelie. Hebbie spatsies? Poeft derop! We geven d’r mot!
   Zuu zemme nie! Zo zijn welle ni! Zo’n soart luuj zien veur neet.
   Schoewen, hè, dei dappere joenges. Onze kloeke ketten. Met da juste mense zal ’t snel in de sakosj zaan.
   Da’s om van omhoog te vallen!
   Avaneigenst. Wij gaan al bij Hopfner, kom dan achter!

   Waar blijf je dan met je bleke standaardtaal, nietwaar?

_____
   Verwijzingen. Met veel dank aan het weergaloze zestiental Anneke Voerman, Arjwan al Fayle, Astrid Claesen, Elbert Besaris, Eline Jongsma, Hilde Kugel, Janne Van Beek, Joeba Bootsma, Kaat Vanneste, Lodewijk Busscher, Lore Aertsen, Melissa Debruyn, Nanerle Ferket, Rob Schillemans, Sarah Van Camp en Veerle De Bruyn. De laatste dagen der mensheid van Karl Kraus, vertaald door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, werd klassiek geïllustreerd door Aart Clerkx en uitgebracht door De Harmonie in 2008. eerder schreven we over dialecten vertalen in Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, ‘Het laatste taboe in Vertalië’ in Teksten in beweging, Over vertaling, vertalers en literatuur, Nijmegen, Vantilt, 2019, p.145-150. Zie ook de vorige twee blogs en de Filter-column De Vlamen in mijn kast, hier. Voor Moderne Ierse verhalen en Dubliners, zie blog 106, hier, en 107, hier. Toevallig of niet schreef Nicoline van der Sijs zojuist een diepgravend artikel (weer bijna een levenswerk) over de Amsterdamse dialecten, in het tijdschrift Taal en Tongval, ‘Hoeveel dialecten werden er gesproken in negentiende-eeuws Amsterdam?’, online te lezen hier. Een somber beeld over de dialecten schetst Arjen Versloot in het hetzelfde tijdschrift, ‘Streektaaldood in de Lage Landen,’ online hier.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

367 Delina Delaney, hoofdstuk I

365 Er liep een man op straat

366 Hoe schrijf je geen gedicht

364 Wereldkampioen alles

363 De wezel en de ezel

370 Koning Bub

361 Harry Mulisch als vertaler

369 Dierenmoeder houdt van dierenkind

368 De kikker