109 De Nicoline van der Sijs
Goed, er is een standaardtaal. Dat zal niemand ontkennen. Maar die is er ook als je je er niet aan houdt. Dus waarom die drang tot conformeren, die van binnen en van buiten komt?
De standaardtaal en de standaardwoordenschat blijven heus wel bestaan in de immer klotsende wirwarwereld van dialecten, archaïsmen en nieuwvormingen.
Sterker nog: de standaardtaal bestaat bij gratie van de niet-standaardtaal. Als er niets anders dan standaardtaal was, was dat ‘taal’ en anders niet. Standaardtaal is de sticker die je plakt op goedgekeurd taalgedrag. Uitingen die aan de norm voldoen. Als er geen overtredingen van de norm meer waren had niemand die sticker meer nodig.
Toen ik dit overdacht gevoelde ik de behoefte er de Nicoline van der Sijs op na te slaan.
Nu ja, dé Nicoline van der Sijs. Ik verdenk haar ervan het geheim van het Maken van Tijd te hebben uitgevonden. Elke paar jaar voltooit ze een levenswerk waar een normaal mens van op zijn eeuwige lauweren kan gaan zitten uitpuffen. Onmisbare levenswerken ook nog, onmisbare naslagwerken voor schrijvers en vertalers.
Ze is degene – bijvoorbeeld hè, want ik weet zeker dat ik de helft van haar imposante opera ga missen – achter de online etymologiebank, die ook nog eens steeds maar wordt uitgebreid.
Ze is ook degene achter de volgende veel opgeslagen bladwijzer op mijn bureaublad, bijbelsdigitaal waarin je de acht oudste vertaalde bijbels kan vergelijken, van de Delftse bijbel uit 1477 tot de Lutherse uit 1648. En dat alles met transcriptie, scanafbeeldingen en groot bedieningsgemak (alias een voorbeeldige intuïtieve navigatie-interface).
Allebei werken waar willekeurig welkeen ander een leven of twee voor zou uittrekken.
Maar dan heeft ze ook nog het Groot Leenwoordenboek gemaakt, het Chronologisch woordenboek, die beide niet in mijn kast staan, en 15 eeuwen Nederlands (ook niet). Wat ik wel heb is het door haar in 2002 bezorgde De geheimtalen van Moormann, een kloek boek waaraan datgene is toegevoegd dat nog aan de uitgave van 1932 en 1934 ontbrak, namelijk een alomvattend register. Ik heb de prachtige Dialectatlas van het Nederlands onder haar redactie uit 2011. Ik heb Geleend en uitgeleend. Nederlandse woorden in andere talen & andersom, een voorafje uit 1998 voor het Leenwoordenboek uit 2005. Ik heb Honderd jaar straattaal uit 1999, waarover zij met Joep Kruijsen de redactie voerde met daarin vele woordenlijsten met stadse woorden uit alle uithoeken van Nederland en Vlaanderen. Ik heb Taaltrots. Purisme in een veertigtal talen uit hetzelfde jaar 1999 notabene, ook door haar samengesteld. En ik heb haar hertaling van Anthoni Smyters’ boek van woordcombinaties uit 1620, Het versierde woord – godbetert ook al uit 1999!
En dan is ze, lees ik net, ook nog beroepen op de Willem-Alexander-leerstoel aan de universiteit van Luik.
Het Epitheta-boek van Smyters bewees Erik en mij goede diensten toen wij Peter Ackroyds biografie van Shakespeare vertaalden. Omdat Ackroyd alle Shakespeare-citaten in de oorspronkelijke spelling opnam (die vond hij veel mooier), besloten wij – om de Engelse leeservaring in het Nederlands te imiteren – om ze in vertaling (liefst die van Burgersdijk, anders van eigen makelij) een pseudo-renaissance-wambuis aan te trekken. Zodat bijvoorbeeld hoofdstuk 11 I somon up remembrance of things past bij ons werd: Ik dagvaert het verleeden voor myn gheest.
Het was niet alleen heel prachtig, het klonk ook heel authentiek – en schoot alle recensenten unaniem in het verkeerde keelgat, Kees Fens in de Volkskrant voorop: ‘oudbakken banketbakkerswerk’ vond hij het en hij hoopte dat de uitgever die ongein in een herdruk zou purgeren. Die slag was ons!
Zonder de verlichte uitgever-redacteur Bart Kraamer had Meulenhoff het ons waarschijnlijk nooit laten doen. Bart Kraamer heeft het er dan ook niet lang volgehouden, en zelfkaast nu met zijn kleine maar fijne fondsen Karaat en Koppernik.
Nicoline van der Sijs hielp ons door het Smyters-boek digitaal ter beschikking te stellen, zodat wij makkelijker woorden konden zoeken en vinden.
Maar waar het me hier om gaat is haar – alweer monumentale – geschiedenis over het ontstaan van het Standaardnederlands, Taalwetten maken en vinden uit 2021, dat hetzelfde boek is als haar Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN uit 2004, maar dan gereviseerd naar aanleiding van commentaar van derden en de voortschrijdende wetenschappelijke inzichten, om maar te zwijgen van het niet bij te benen moordende tempo waarin de Nederlands verandert.
Dát boek zal mij antwoord geven over die drang tot conformeren aan de standaardtaal.
_____
Verwijzingen. Peter Ackroyd, Shakespeare, De biografie, vertaald door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, Meulenhoff, 2006. Kees Fens, ‘Stapelen met Shakespeare’ in de Volkskrant, 23 juni 2006. Cees Koster vat de controverse rond de Ackroyd-vertaling goed samen in Filter 14:1 van 2007, ‘De konst van het irriteeren’, online hier. Over Nicoline van der Sijs in Luik, zie op de neerlandistiek-site, hier.
De standaardtaal en de standaardwoordenschat blijven heus wel bestaan in de immer klotsende wirwarwereld van dialecten, archaïsmen en nieuwvormingen.
Sterker nog: de standaardtaal bestaat bij gratie van de niet-standaardtaal. Als er niets anders dan standaardtaal was, was dat ‘taal’ en anders niet. Standaardtaal is de sticker die je plakt op goedgekeurd taalgedrag. Uitingen die aan de norm voldoen. Als er geen overtredingen van de norm meer waren had niemand die sticker meer nodig.
Toen ik dit overdacht gevoelde ik de behoefte er de Nicoline van der Sijs op na te slaan.
Nu ja, dé Nicoline van der Sijs. Ik verdenk haar ervan het geheim van het Maken van Tijd te hebben uitgevonden. Elke paar jaar voltooit ze een levenswerk waar een normaal mens van op zijn eeuwige lauweren kan gaan zitten uitpuffen. Onmisbare levenswerken ook nog, onmisbare naslagwerken voor schrijvers en vertalers.
Ze is degene – bijvoorbeeld hè, want ik weet zeker dat ik de helft van haar imposante opera ga missen – achter de online etymologiebank, die ook nog eens steeds maar wordt uitgebreid.
Ze is ook degene achter de volgende veel opgeslagen bladwijzer op mijn bureaublad, bijbelsdigitaal waarin je de acht oudste vertaalde bijbels kan vergelijken, van de Delftse bijbel uit 1477 tot de Lutherse uit 1648. En dat alles met transcriptie, scanafbeeldingen en groot bedieningsgemak (alias een voorbeeldige intuïtieve navigatie-interface).
Allebei werken waar willekeurig welkeen ander een leven of twee voor zou uittrekken.
Maar dan heeft ze ook nog het Groot Leenwoordenboek gemaakt, het Chronologisch woordenboek, die beide niet in mijn kast staan, en 15 eeuwen Nederlands (ook niet). Wat ik wel heb is het door haar in 2002 bezorgde De geheimtalen van Moormann, een kloek boek waaraan datgene is toegevoegd dat nog aan de uitgave van 1932 en 1934 ontbrak, namelijk een alomvattend register. Ik heb de prachtige Dialectatlas van het Nederlands onder haar redactie uit 2011. Ik heb Geleend en uitgeleend. Nederlandse woorden in andere talen & andersom, een voorafje uit 1998 voor het Leenwoordenboek uit 2005. Ik heb Honderd jaar straattaal uit 1999, waarover zij met Joep Kruijsen de redactie voerde met daarin vele woordenlijsten met stadse woorden uit alle uithoeken van Nederland en Vlaanderen. Ik heb Taaltrots. Purisme in een veertigtal talen uit hetzelfde jaar 1999 notabene, ook door haar samengesteld. En ik heb haar hertaling van Anthoni Smyters’ boek van woordcombinaties uit 1620, Het versierde woord – godbetert ook al uit 1999!
En dan is ze, lees ik net, ook nog beroepen op de Willem-Alexander-leerstoel aan de universiteit van Luik.
Het Epitheta-boek van Smyters bewees Erik en mij goede diensten toen wij Peter Ackroyds biografie van Shakespeare vertaalden. Omdat Ackroyd alle Shakespeare-citaten in de oorspronkelijke spelling opnam (die vond hij veel mooier), besloten wij – om de Engelse leeservaring in het Nederlands te imiteren – om ze in vertaling (liefst die van Burgersdijk, anders van eigen makelij) een pseudo-renaissance-wambuis aan te trekken. Zodat bijvoorbeeld hoofdstuk 11 I somon up remembrance of things past bij ons werd: Ik dagvaert het verleeden voor myn gheest.
Het was niet alleen heel prachtig, het klonk ook heel authentiek – en schoot alle recensenten unaniem in het verkeerde keelgat, Kees Fens in de Volkskrant voorop: ‘oudbakken banketbakkerswerk’ vond hij het en hij hoopte dat de uitgever die ongein in een herdruk zou purgeren. Die slag was ons!
Zonder de verlichte uitgever-redacteur Bart Kraamer had Meulenhoff het ons waarschijnlijk nooit laten doen. Bart Kraamer heeft het er dan ook niet lang volgehouden, en zelfkaast nu met zijn kleine maar fijne fondsen Karaat en Koppernik.
Nicoline van der Sijs hielp ons door het Smyters-boek digitaal ter beschikking te stellen, zodat wij makkelijker woorden konden zoeken en vinden.
Maar waar het me hier om gaat is haar – alweer monumentale – geschiedenis over het ontstaan van het Standaardnederlands, Taalwetten maken en vinden uit 2021, dat hetzelfde boek is als haar Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN uit 2004, maar dan gereviseerd naar aanleiding van commentaar van derden en de voortschrijdende wetenschappelijke inzichten, om maar te zwijgen van het niet bij te benen moordende tempo waarin de Nederlands verandert.
Dát boek zal mij antwoord geven over die drang tot conformeren aan de standaardtaal.
_____
Verwijzingen. Peter Ackroyd, Shakespeare, De biografie, vertaald door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, Meulenhoff, 2006. Kees Fens, ‘Stapelen met Shakespeare’ in de Volkskrant, 23 juni 2006. Cees Koster vat de controverse rond de Ackroyd-vertaling goed samen in Filter 14:1 van 2007, ‘De konst van het irriteeren’, online hier. Over Nicoline van der Sijs in Luik, zie op de neerlandistiek-site, hier.
Reacties
Een reactie posten