108 Vlaams
Op het feest van alle Nederlands blijft Vlaams een onwelkome gast. Een gast die met de dikke abeluinige habbezakkerige Hollandse speknek wordt aangekeken. Het zwarte schaap van de Hollandse taalfamilie die zich verder zo voorstaat op haar vrijzinnigheid, openarmigheid, inclusiviteit en permissiviteit met alle aankleve van dien.
Alles mag, maar Vlaams: nee.
Nievers nergens nieverans.
Vlaams is het ondergeschoven kindje van de extended family inheemse lands- en streektalen.
Hoe komt dat? Hoe komt het dat Vlaamse vertalers en schrijvers hun benoordenrivierse collega’s nog steeds in strikt vertrouwen vragen om de Vlaamsismen uit hun manuscripten te vissen – ook als ze eigener handen en beweging alle plekken waar ze denken dat het schoentje knelt al hebben opgepoetst om maar vooral hun herkomst niet te verraden?
Weinig bekreunen ze zich kennelijk dat ze met het badwater bloedjes van kinderen wegspoelen.
Waarbij komt dat eenieder zich het vrijst uitdrukt in zijn moerstaal.
Nu ben ik van oorsprong Noord-Brabants, dus ik heb enigermate van beide twee walletjes gegeten, zuid en noord – zelfs al werd er bij ons thuis geen Heezers (Hizzers) gesproken. We waren import. Mijn moeder had haar Maastrichts zoals dat toen betaamde voor jongedochter-koelekupkes die de moedersloot verlieten geheel en al afgezworen. Mijn vader, van oorsprong West-Brabants, is pas heel laat een beetje op z’n Brabants gaan praten, maar het bleef altijd met een Leids accent.
Niet dat ik veel Hizzers spreek, maar voor iedereen geldt: woorden van thuis zijn vaak wel de eerste woorden waar je op komt als je woorden zoekt.
Dus waarom ze dan veranderen? Vooral als het nog leuke, scherpe, bijzondere, buitenissige, vrolijkmakende zijn? En helemaal als het kemels zijn?
Jamaar anders begrijpen ze ons niet...
Kwats! Zever! Truut in pakskes!
Jamaar dan denken ze dat het fout is wat we schrijven en dat we geen Nederlands kennen of kunnen...
Dan denken ze dat maar niet! Gaan we ons weer aan de alleronderste middelmaat conformeren?
Jamaar de uitgever wil het zo.
Uitgevers hebben de waarheid niet in pacht! Uitgevers zijn bange mensen die zelden beseffen dat iets eigens altijd veel leuker is en veel meer aanspreekt dan iets uitgekauwds.
Maak een vuist en plant die in het passende smoelwerk. En dat geldt niet alleen voor de duizend-en-een variëteiten van het Vlaams, maar voor alle idioregiosociodialecten.
Ja wat mij betreft geldt het zelfs met terugwerkende kracht voor het verleden.
Wil je uitgestorven woorden en uitdrukkingen bezigen? Doe het.
Ja wat mij betreft geldt het zelfs met parallelle toverkracht voor het rijk van het imaginaire.
Wil je onbestaande woorden gebruiken? Verzin ze! Wat puristen sinds de renaissance mochten, kunstwoorden bedenken voor geïmporteerde termen, liceert ook jou.
Wie bepaalt hier nu eigenlijk wat de standaardwoordenschat is? Ons, hullie of zullie? Ikke, ekik of ich? Een tael is gantsch de mensch!
En wat zou het als er eens een woord tussen zit dat geen standaardwoordenschat is?
Stort de wereld dan in?
Werpen de lezers zich in arre woede zich de haren uit de kale kop trekkend van de blanke top der duinen?
Gaat – wat de Kassier in den Hoge verhoede! – de uitgever bankroet?
Wordt de woordenaar gelyncht? Op het publieke plein uitgekleed, besist, bepist en gedist?
Of – andere mogelijkheid – ik zeg maar wat – je weet het niet – verheugen de lezers zich?
Steken ze er nog eens wat van op?
Zijn ze blij om geen bladzijde na bladzijde op z’n standaards uitgedesemde grijze derrie voorgeschoteld te krijgen?
De taal, de taal. Er is al zoveel over geschreven, gepalaverd, geredekaveld en gekeuteld.
Waarom wordt al het bijzondere er dan met het haneboekske en het abecedarium in de hand van kindsbeen af uitgepaplepeld?
We kunnen pas op onze beide oren slapen als die praktijk stopt.
_____
Verwijzingen. Dit stukje is een soort vervolg op de column van vorige week in de vrijdag Filter vertaaldag van week 36, De Vlamen in mijn kast, hier, die weer een soort vervolg was op de column op hetzelfde podium van week 15, Tortilla’s voor de Daltons, hier. De illustratie hierboven en hieronder komt uit J.J. Tavernier, ABC van het Nederlandsch, uitgeverij Levende Talen, Gent, 1944 (derde druk, eerste druk 1942).
Alles mag, maar Vlaams: nee.
Nievers nergens nieverans.
Vlaams is het ondergeschoven kindje van de extended family inheemse lands- en streektalen.
Hoe komt dat? Hoe komt het dat Vlaamse vertalers en schrijvers hun benoordenrivierse collega’s nog steeds in strikt vertrouwen vragen om de Vlaamsismen uit hun manuscripten te vissen – ook als ze eigener handen en beweging alle plekken waar ze denken dat het schoentje knelt al hebben opgepoetst om maar vooral hun herkomst niet te verraden?
Weinig bekreunen ze zich kennelijk dat ze met het badwater bloedjes van kinderen wegspoelen.
Waarbij komt dat eenieder zich het vrijst uitdrukt in zijn moerstaal.
Nu ben ik van oorsprong Noord-Brabants, dus ik heb enigermate van beide twee walletjes gegeten, zuid en noord – zelfs al werd er bij ons thuis geen Heezers (Hizzers) gesproken. We waren import. Mijn moeder had haar Maastrichts zoals dat toen betaamde voor jongedochter-koelekupkes die de moedersloot verlieten geheel en al afgezworen. Mijn vader, van oorsprong West-Brabants, is pas heel laat een beetje op z’n Brabants gaan praten, maar het bleef altijd met een Leids accent.
Niet dat ik veel Hizzers spreek, maar voor iedereen geldt: woorden van thuis zijn vaak wel de eerste woorden waar je op komt als je woorden zoekt.
Dus waarom ze dan veranderen? Vooral als het nog leuke, scherpe, bijzondere, buitenissige, vrolijkmakende zijn? En helemaal als het kemels zijn?
Jamaar anders begrijpen ze ons niet...
Kwats! Zever! Truut in pakskes!
Jamaar dan denken ze dat het fout is wat we schrijven en dat we geen Nederlands kennen of kunnen...
Dan denken ze dat maar niet! Gaan we ons weer aan de alleronderste middelmaat conformeren?
Jamaar de uitgever wil het zo.
Uitgevers hebben de waarheid niet in pacht! Uitgevers zijn bange mensen die zelden beseffen dat iets eigens altijd veel leuker is en veel meer aanspreekt dan iets uitgekauwds.
Maak een vuist en plant die in het passende smoelwerk. En dat geldt niet alleen voor de duizend-en-een variëteiten van het Vlaams, maar voor alle idioregiosociodialecten.
Ja wat mij betreft geldt het zelfs met terugwerkende kracht voor het verleden.
Wil je uitgestorven woorden en uitdrukkingen bezigen? Doe het.
Ja wat mij betreft geldt het zelfs met parallelle toverkracht voor het rijk van het imaginaire.
Wil je onbestaande woorden gebruiken? Verzin ze! Wat puristen sinds de renaissance mochten, kunstwoorden bedenken voor geïmporteerde termen, liceert ook jou.
Wie bepaalt hier nu eigenlijk wat de standaardwoordenschat is? Ons, hullie of zullie? Ikke, ekik of ich? Een tael is gantsch de mensch!
En wat zou het als er eens een woord tussen zit dat geen standaardwoordenschat is?
Stort de wereld dan in?
Werpen de lezers zich in arre woede zich de haren uit de kale kop trekkend van de blanke top der duinen?
Gaat – wat de Kassier in den Hoge verhoede! – de uitgever bankroet?
Wordt de woordenaar gelyncht? Op het publieke plein uitgekleed, besist, bepist en gedist?
Of – andere mogelijkheid – ik zeg maar wat – je weet het niet – verheugen de lezers zich?
Steken ze er nog eens wat van op?
Zijn ze blij om geen bladzijde na bladzijde op z’n standaards uitgedesemde grijze derrie voorgeschoteld te krijgen?
De taal, de taal. Er is al zoveel over geschreven, gepalaverd, geredekaveld en gekeuteld.
Waarom wordt al het bijzondere er dan met het haneboekske en het abecedarium in de hand van kindsbeen af uitgepaplepeld?
We kunnen pas op onze beide oren slapen als die praktijk stopt.
_____
Verwijzingen. Dit stukje is een soort vervolg op de column van vorige week in de vrijdag Filter vertaaldag van week 36, De Vlamen in mijn kast, hier, die weer een soort vervolg was op de column op hetzelfde podium van week 15, Tortilla’s voor de Daltons, hier. De illustratie hierboven en hieronder komt uit J.J. Tavernier, ABC van het Nederlandsch, uitgeverij Levende Talen, Gent, 1944 (derde druk, eerste druk 1942).
Reacties
Een reactie posten