38 De rekkelijken en preciezen

   De tegenstelling letterlijk-vrij is – in de feitelijke praktijk van de pennen in de inkt en de vingers op de toetsen – een schijntegenstelling. Want ‘wat er staat’ is altijd iets in een andere taal. Wat de vertalers ervan maken is nooit wat er staat in het origineel. Letterlijk letterlijk is alleen om die reden al een onmogelijkheid.
   Dat weten vertalers heel goed. Je zult vertalers zelf dan ook zelden kunnen betrappen op de stellingname dat ze ‘vertalen wat er staat’ en dat hun vertalingen ‘transparant’ zijn. Al zijn er betreurenswaardige uitzonderingen.
   Maar het is zo’n verlokkelijk simpele tegenstelling: letterlijk versus vrij. De letterlijken (manmoedig) vertalen wat er staat en de vrijen (liederlijk) spelen zelf auteurtje.
   Het doet een beetje denken aan onze nationale trots de godsdienststrijd, toen de rekkelijken en de preciezen elkaar in de uitbundige baarden vlogen. De preciezen vonden dat de mensch was voorbeschikt tussen branden in de hel of in de hemel, terwijl de rekkelijken ook de individuele eigen verantwoordelijkheid wilden laten meetellen. Want waar was de prikkel tot fatsoen als je nalevense lot toch al voorbeschikt was? In vertaliaanse termen zijn de preciezen de letterlijken: zij volgen de letter. De vrijen zijn de rekkelijken: zij volgen de geest, uit welke hoek of welk gat die ook waait.
   De preciezen vinden dat een vertaling is voorbeschikt en dat er maar één kan zijn, terwijl de rekkelijken de vertaling eerst willen zien en de verantwoordelijkheid van de vertaler willen laten meewegen.
   De preciezen kennen de begrippen ‘interpretatie’ en ‘context’ niet. Zij hebben de wijsheid in pacht. De rekkelijken beseffen dat het altijd aanmodderen blijft.
   Het argument ‘het is het woord van God’ verschilt in niets van het argument ‘het is het woord van de auteur’.
   Het is makkelijk scoren. De negentiende-eeuwse Byron-vertaler Zjoekovski kreeg de kritiek dat zijn vertalingen niet lazen als Byron, maar als Zjoekovski. Ze pasten naadloos in zijn eigen oeuvre, wat stem, onderwerp en doorwaaiende geest betrof. De bespreker Pjotr Veinberg schreef: ‘Het plezier wordt enigszins vergald als we beseffen dat we in veel opzichten niet Byron lezen, maar Zjoekovski.’
   Ook Brodski had een inkoppertje: ‘De reden dat Engelstalige lezers Tolstoj en Dostojevski nauwelijks uit elkaar kunnen houden is dat ze geen van beider proza lezen. Ze lezen Constance Garnett.’
   De kreet ‘ik wil de auteur lezen, niet de vertaler’, noemt Onno Kosters een ‘simplistisch, maar provocatief standpunt’. Simplistisch, want zolang we een vertaling lezen, lezen we altijd de vertaler. Dat helpt geen moedertjelief aan.
   ‘Als ik Dostojevski lees, wil ik Dostojevski lezen, en niet de vertaler.’ zegt de precieze. ‘Als ik Byron lees, wil ik Byron lezen.’ Tja, beste mevrouwmeneer, maar het hele punt is dat Byron in het Engels schreef en Dostojevski in het Russisch. Wat u zegt is eigenlijk: ‘Als ik een vertaling lees, wil ik het origineel lezen.’ En dat gaat niet. Dat is een logische onmogelijkheid.
   Je leest geen Byron of Dostojevski. Je leest De gevangene van Chillon en De idioot. En wat blijft er dan over van het argument? ‘Als ik De idioot lees, wil ik De idioot lezen, en niet...’ Ja, wat? En niet de vertaling? Veel succes als je geen Russisch kent.
   Er zou veel gewonnen zijn als we bij het lezen konden teruggaan naar de kindertijd, toen je je helemaal niet bekommerde om een auteur (laat staan een vertaler). Ik weet nog goed dat ik het heel moeilijk tot me kon laten doordringen dat een boek dat ik las daadwerkelijk door iemand was geschreven. Ik vond het een beetje een afknapper. Ik voelde me bedrogen, om de tuin geleid, gefopt. Ik wilde dat helemaal niet weten. Want wat maakt het uit? Je leest een boek en dat boek bevalt je of niet. Je bent er wildenthousiast over of je ziet niet wat er zo bijzonder aan is. Het is je lijfboek of je legt het boek met een nare bijsmaak op zeker moment weg.
   Dat is voor de vertaler de uitdaging. Dat de lezer het boek niet weglegt omdat hij niet het bijzondere ziet wat jij erin zag en met jou vele anderen.
   Iedere vertaler zingt zoals hij gebekt, trekt zoals hij gebrekt is. In het ideale geval alles in dienst van heurlie visie op het boek. Als ze vinden dat het een saai boek is, dan zul je dat merken. Als ze zelf saai zijn en zich niet van die saaiheid kunnen ontdoen, ook.
   Transparante vertalers bestaan niet. Ze leggen altijd zichzelf erin.
   ‘Ik wil Byron lezen en niet Zjoekovski.’ Nou, dan neem je toch een andere vertaling, als deze je niet aanstaat. Veel mensen zullen juist blij zijn. Ze krijgen Byron én Zjoekovski. En anders lezen ze het maar in het origineel, ‘Byron’, of ‘Dostojevski’.
   Wie zich aan een vertaling stoort, leest niet ‘de vertaler’, maar leest een naar zijn mening slechte vertaling. Ook goede vertalingen zijn immers door vertalers gemaakt.
   Maar vaak is de kritiek gezeik van miserabele bet- of liever gezegd nietsweters die geen idee hebben wat er in het origineel staat (of dat juist zo goed weten dat ze zich er niet van kunnen verlossen), en verwachten dat een boek net zo plechtig literair saai is als ze zelf zijn – en niet zoals het boek is. Laat ze de schuld bij zichzelf zoeken en zwijgen.

_____
   Verwijzingen. Het ‘simplistisch, maar provocatief standpunt’ brengt Kosters ter sprake in een Vrijdag Vertaaldagcolumn uit 2019, hier, en hij verwijst ernaar in een stuk op de ELV-site, hier. Ik wil ook met plezier verwijzen naar de opmerkingen van Martin de Haan bij een bespreking van Joris Note van de vertaling door Ria van Hengel van Goethes Wahlverwandtschaften (als Affiniteiten), op de reactor-site, hier. De Haan schrijft onder andere: ‘Het paradoxale blijft natuurlijk dat de lezer van dit besproken boek net zo goed Van Hengel als Goethe leest, je kunt dus niet zomaar doen alsof dit hetzelfde boek is dat twee eeuwen geleden in het Duits verscheen. How can we tell the dancer from the dance?’ De Byron-vertaling van Zjoekovski figureert in Maurice Friedberg, Literary Translation in Russia, A Cultural History, The Pennsylvania State University Press, University Park, Pennsylvania, 1997, blz. 44. Zie ook mijn eerdere blog over ‘De letterlijken en de vrijen’, hier. Het Brodski-citaat kwam ik tegen in David Remnicks artikel ‘The Translation Wars’ in The New Yorker van 31 oktober 2005, hier.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

434 Voer geen fatbike aan je neefje

428 Rijmlozigheid

427 De kalief zonder hoofd als gedicht

433 Opkalefateren

430 Denken denken

432 Klopt ook niet? Meer vragen bij de lectuur van Alice in Wonderland.

429 Rekenen met/zonder rijm

431 Slaapkindjesslaap

1 Zelfreflectie