436 De macabere verhalen en lugubere plaatjes van Dr. Heinrich Hoffmann
Bij het vertalen van De Struwwelpeter als Ragbolrinus ben ik niet over één nacht ijs gegaan. Ik heb me verdiept. Verdiept in de materie. Onderzoek gedaan. Me ingelezen, uitgelezen, doorgelezen, stukgelezen. De tekstgenese, de kritisch-historische literatuur, de receptiegeschiedenis, en natuurlijk de vertalingen. De Franse, Engelse, Russische en vooral Nederlandse die er van dit kwalitatief machtige, kwantitatief minieme meesterwerk zijn geweest. En de talloze imitaties, parodieën, pastiches, jatternijen, plagiaatplegingen etc. die er in alle windstreken na het succes van het oorspronkelijke werk gemaakt zijn – waarover ik al bericht heb in blog 326 tot en met 339, onder Struwwelpetriaden te bereiken via het register.
Het is tijd om dat alles eens op het geduldige papier te zetten. De aap uit de mouw te laten. Want het is een goed verhaal. Een lang verhaal, maar een goed verhaal. De vertalingen alleen al. Je raakt er niet over uitverbaasd. Stichtelijk ook, want hoe vreselijk de vertalingen ook zijn, ze vinden altijd een uitgever en een publiek. Eentje dat zich weliswaar zal afvragen wat er nu zo leuk is aan het boek, en het dan snel terzijde zal leggen, maar toch. Het kwaad is dan al geschied. En kan niet meer worden teruggedraaid, net zoals Paulientje niet meer uit haar as kan herrijzen, en Soep-Hein niet meer uit zijn graf. Een gruwelverhaal.
Maar eerst de achtergronden. Het ontstaan van dit rare boekske in Frankfurt aan de Main in de beginjaren 1840, aan de Brückenquai 1 waar Hoffmann de verhalen schreef terwijl tezelfdertijd, vrijwel tezelfderplekke, op een paar minuten voetstaps gaans, bijvoorbeeld bij het honduitlaten, Arthur Schopenhauer aan de Schöne Aussicht 17 (hoek Fahrgasse) zijn Parerga en Paralipomena oftewel nawerk bij De wereld als wil en voorstelling aan het schrijven en samenstellen was, ook al zo’n onsterfelijk stichtelijk tegentijds meesterwerk.
Het verhaal dus achter de verhalen. Der Struwwelpeter is het eerste kinderboek dat uitdrukkelijk geschreven was om kinderen niet af te poeieren of op te voeieren maar om ze te amuseren. Huisarts Heinrich Hoffmann bedacht de verhalen om zijn jonge patiëntjes mee stil te krijgen als die zich niet wilden laten onderzoeken door Herr Doctor – door hun aandacht te grijpen en niet meer los te laten, ze te vermaken, te choqueren, aan het lachen, schrikken en griezelen te maken. Dat was nog niet makkelijk want samen met de schoorsteenveger was de dokter in het negentiende-eeuwse Duitsland voor kinderen altijd de grote boeman waarmee ze banggemaakt werden als ze niet gehoorzaamden: ‘Als je niet braaf bent komt de schoorsteenveger je halen.’ ‘Als je je eten niet opeet, dan komt de dokter en dan krijg je vieze drankjes en bloedzuigers.’ Dus als de ambulant geneesheer dan op huisbezoek kwam, vertelt Hoffmann in een brief aan Die Gartenlaube (Het prieel) gedateerd 3 november 1892, zetten de kleintjes het ogenblikkelijk op een brullen. Dan haalde ik rap mijn aantekenboekje tevoorschijn, scheurde er een blaadje uit, schetste met potlood snel een kleine knaap terwijl ik vertel hoe die lummel zijn haren en zijn nagels niet laat knippen: de haren groeien, de nagels groeien maar nog steeds laat hij ze niet knippen, en ik teken de haren hoe langer hoe langer, tot het hele figuurtje op het eind overwoekerd is door slierten haar en klauwen nagels. Daar is het arme patiëntje zo van onder de indruk dat hij zwijgend toekijkt terwijl ik zijn pols voel, zijn temperatuur meet en controleer of hij ergens pijn heeft of moeilijk ademt – waarmee mijn doel bereikt is.
Waarmee Hoffmann misschien onbedoeld een van de geheimen onthult achter de fascinerende, bijna biologiserende werking van de verhalen: ze ontrollen zich stripsgewijs en je kan je ogen er niet van afhouden – resultaat van de sprekende tekeningen en de vrolijke, ritmische, onmiddellijk uit het hoofd leerbare rijmen, wat Hoffmann noemt de ‘gelukkig getroffen plastische uitdrukkingswijze’, die ze gemeen hebben met bakerrijmpjes – niet toevallig ook ontstaan uit het verlangen de hokkebrokken, het kleine grut stil te krijgen. Dit zijn precies de kenmerken die Der Struwwelpeter doen uitstijgen boven het gros van andere kinderboeken, niet alleen van toen maar ook van nu. Het is precies wat ze zo leesbaar, koesterenswaardig en goed maakt. Der Struwwelpeter is het eerste boek waarin tekeningen en tekst een symbiose aangaan.
Voor kerstmis 1844 zocht Hoffmann naar een prentenboek voor zijn drieënhalfjarige zoontje Carl maar in de boekwinkel kon hij niets passends, niets geschikts, dat wil zeggen niets aardigs vinden. Er lagen daar alleen maar vrome tractaten en opvoedkundige leermeesterijen, of erger nog, vertelt hij in dezelfde brief aan Die Gartenlaube.
Ik zag in de boekhandel allerhande prullen, prachtig getekend, schitterend gekleurd, sprookjes, verhalen, indianen- en roverstaferelen, ik ontdekte zowaar een grootformaat boekwerk met afbeeldingen van paarden, honden, vogels, van tafels, banken, potten en pannen, alles voorzien van bijschriften 1/3de, 1/8ste, 1/10de ware grootte en toen was ik het zat. Wat kan het een kind schelen dat het een afbeelding van een stoel of een tafel is? Wat kinderen zien is een stoel of een tafel, groot of klein maakt niet uit en of je eraan of erop zitten kan ook niet – en van origineel en kopie is geen sprake en van groter of kleiner al helemaal niet. Ook in deze opmerking licht Hoffmann een tipje van de sluier op van het geheim achter Struwwelpeters succes. Hij houdt een pleidooi voor de tomeloze verbeeldingskracht van het kind. Je hoeft niet alles voor te kauwen, uit te leggen, expliciteren of vermoraliseren. ‘Kinderen,’ schreef hij, ‘leren simpelweg alleen via het oog, en alleen door wat ze zien leren ze. Met morele voorschriften weten ze niks aan te vangen.’ Ze zijn slim genoeg om alles te snappen, ze zijn zelfs zo slim dat wij volwassenen niet eens meer zien hoe slim ze zijn – dat zijn we onderweg vergeten.
Hoffmann – zo gaat zijn verhaal (misschien heeft hij het achteraf opgepoetst, maar dat doet niet ter zake: zijn opvattingen leer je er goed uit kennen) – kocht een leeg schetsboek en tekende voor zijn zoontje de verhalen die hij op zijn huisbezoeken had verzonnen en zette ze op rijm. Ze waren niet voor publicatie bedoeld – en ook dat is misschien een reden dat ze zo vrij en onbevangen zijn, zonder ulterieure educatieve, laat staan commerciële bedoelingen maar louter ter vermaak.
_____
De brief aan Die Gartenlaube (waarvan hier de eerste twee van de drie bladzijden zijn overgenomen) staat afgebeeld in Das Urmanuskript des Struwwelpeter von Dr. Heinrich Hoffmann, Germanisches Nationalmuseum, Nürnberg, 1987, p.38-39. De educatieve prent rechts (zwartwit) is ook uit dat boek afkomstig, bz. 46, overgenomen uit Neues kleines Bilderbuch, 1828. De linkerprent (kleur) staat in Heinrich Hoffmann, Peter Struwwel, Ein Frankfurter Leben 1809-1894, Wolfgang P. Cilleßen und Jan Willem Huntebrinker (eds.), Schriften des Historischen Museums Frankfurt 28, Michael Imhof Verlag, Frankfurt, 2009, blz. 210, overgenomen uit Johann Heinrich Meynier, Neuester Orbis pictus, Nürnberg, 1822. Een doorlopend bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 345, hier. En dit is Ragbolrinus, hier te bekomen – doen! onmiddellijk en zovoort!
Het is tijd om dat alles eens op het geduldige papier te zetten. De aap uit de mouw te laten. Want het is een goed verhaal. Een lang verhaal, maar een goed verhaal. De vertalingen alleen al. Je raakt er niet over uitverbaasd. Stichtelijk ook, want hoe vreselijk de vertalingen ook zijn, ze vinden altijd een uitgever en een publiek. Eentje dat zich weliswaar zal afvragen wat er nu zo leuk is aan het boek, en het dan snel terzijde zal leggen, maar toch. Het kwaad is dan al geschied. En kan niet meer worden teruggedraaid, net zoals Paulientje niet meer uit haar as kan herrijzen, en Soep-Hein niet meer uit zijn graf. Een gruwelverhaal.
Maar eerst de achtergronden. Het ontstaan van dit rare boekske in Frankfurt aan de Main in de beginjaren 1840, aan de Brückenquai 1 waar Hoffmann de verhalen schreef terwijl tezelfdertijd, vrijwel tezelfderplekke, op een paar minuten voetstaps gaans, bijvoorbeeld bij het honduitlaten, Arthur Schopenhauer aan de Schöne Aussicht 17 (hoek Fahrgasse) zijn Parerga en Paralipomena oftewel nawerk bij De wereld als wil en voorstelling aan het schrijven en samenstellen was, ook al zo’n onsterfelijk stichtelijk tegentijds meesterwerk.
Het verhaal dus achter de verhalen. Der Struwwelpeter is het eerste kinderboek dat uitdrukkelijk geschreven was om kinderen niet af te poeieren of op te voeieren maar om ze te amuseren. Huisarts Heinrich Hoffmann bedacht de verhalen om zijn jonge patiëntjes mee stil te krijgen als die zich niet wilden laten onderzoeken door Herr Doctor – door hun aandacht te grijpen en niet meer los te laten, ze te vermaken, te choqueren, aan het lachen, schrikken en griezelen te maken. Dat was nog niet makkelijk want samen met de schoorsteenveger was de dokter in het negentiende-eeuwse Duitsland voor kinderen altijd de grote boeman waarmee ze banggemaakt werden als ze niet gehoorzaamden: ‘Als je niet braaf bent komt de schoorsteenveger je halen.’ ‘Als je je eten niet opeet, dan komt de dokter en dan krijg je vieze drankjes en bloedzuigers.’ Dus als de ambulant geneesheer dan op huisbezoek kwam, vertelt Hoffmann in een brief aan Die Gartenlaube (Het prieel) gedateerd 3 november 1892, zetten de kleintjes het ogenblikkelijk op een brullen. Dan haalde ik rap mijn aantekenboekje tevoorschijn, scheurde er een blaadje uit, schetste met potlood snel een kleine knaap terwijl ik vertel hoe die lummel zijn haren en zijn nagels niet laat knippen: de haren groeien, de nagels groeien maar nog steeds laat hij ze niet knippen, en ik teken de haren hoe langer hoe langer, tot het hele figuurtje op het eind overwoekerd is door slierten haar en klauwen nagels. Daar is het arme patiëntje zo van onder de indruk dat hij zwijgend toekijkt terwijl ik zijn pols voel, zijn temperatuur meet en controleer of hij ergens pijn heeft of moeilijk ademt – waarmee mijn doel bereikt is.
Waarmee Hoffmann misschien onbedoeld een van de geheimen onthult achter de fascinerende, bijna biologiserende werking van de verhalen: ze ontrollen zich stripsgewijs en je kan je ogen er niet van afhouden – resultaat van de sprekende tekeningen en de vrolijke, ritmische, onmiddellijk uit het hoofd leerbare rijmen, wat Hoffmann noemt de ‘gelukkig getroffen plastische uitdrukkingswijze’, die ze gemeen hebben met bakerrijmpjes – niet toevallig ook ontstaan uit het verlangen de hokkebrokken, het kleine grut stil te krijgen. Dit zijn precies de kenmerken die Der Struwwelpeter doen uitstijgen boven het gros van andere kinderboeken, niet alleen van toen maar ook van nu. Het is precies wat ze zo leesbaar, koesterenswaardig en goed maakt. Der Struwwelpeter is het eerste boek waarin tekeningen en tekst een symbiose aangaan.
Voor kerstmis 1844 zocht Hoffmann naar een prentenboek voor zijn drieënhalfjarige zoontje Carl maar in de boekwinkel kon hij niets passends, niets geschikts, dat wil zeggen niets aardigs vinden. Er lagen daar alleen maar vrome tractaten en opvoedkundige leermeesterijen, of erger nog, vertelt hij in dezelfde brief aan Die Gartenlaube.
Ik zag in de boekhandel allerhande prullen, prachtig getekend, schitterend gekleurd, sprookjes, verhalen, indianen- en roverstaferelen, ik ontdekte zowaar een grootformaat boekwerk met afbeeldingen van paarden, honden, vogels, van tafels, banken, potten en pannen, alles voorzien van bijschriften 1/3de, 1/8ste, 1/10de ware grootte en toen was ik het zat. Wat kan het een kind schelen dat het een afbeelding van een stoel of een tafel is? Wat kinderen zien is een stoel of een tafel, groot of klein maakt niet uit en of je eraan of erop zitten kan ook niet – en van origineel en kopie is geen sprake en van groter of kleiner al helemaal niet. Ook in deze opmerking licht Hoffmann een tipje van de sluier op van het geheim achter Struwwelpeters succes. Hij houdt een pleidooi voor de tomeloze verbeeldingskracht van het kind. Je hoeft niet alles voor te kauwen, uit te leggen, expliciteren of vermoraliseren. ‘Kinderen,’ schreef hij, ‘leren simpelweg alleen via het oog, en alleen door wat ze zien leren ze. Met morele voorschriften weten ze niks aan te vangen.’ Ze zijn slim genoeg om alles te snappen, ze zijn zelfs zo slim dat wij volwassenen niet eens meer zien hoe slim ze zijn – dat zijn we onderweg vergeten.
Hoffmann – zo gaat zijn verhaal (misschien heeft hij het achteraf opgepoetst, maar dat doet niet ter zake: zijn opvattingen leer je er goed uit kennen) – kocht een leeg schetsboek en tekende voor zijn zoontje de verhalen die hij op zijn huisbezoeken had verzonnen en zette ze op rijm. Ze waren niet voor publicatie bedoeld – en ook dat is misschien een reden dat ze zo vrij en onbevangen zijn, zonder ulterieure educatieve, laat staan commerciële bedoelingen maar louter ter vermaak.
Reacties
Een reactie posten