437 Lidmaat Ajuin alias Reimerich Kinderlieb
Heinrich Hoffmann, doctoris medicinae, chirurgiae et artis obstreticiae gradum, praktijk houdende in de Elisabethstraße 37 te Frankfurt aan de Main, was behalve verloskundige, lijkschouwer en armenarts – later verbonden aan de kliniek voor geesteszieken en epileptici – ook een gewaardeerd lid van de Frankfurter burgerij die gezelligheidsverenigingen oprichtte waar hij zijn schetsen, gedichten en liederen voordroeg, waaronder een interessant Therapeutisch dranklied. Een van die verenigingen heette Tutti Frutti, soos gevestigd in de Vogelgesanggasse, met achterkamer die de Augsburger Pagode werd genoemd. De leden hadden allemaal plantkundige bijnamen en de bijeenkomsten noemden ze hun ‘baden in de Ganges’. Op 18 januari 1845 las Hoffmann, alias lidmaat Zwiebel (‘ajuin’), 46 jaar oud, er zijn recent gecomponeerde zelfgeïllustreerde kinderfabels voor. Tevens gezelschapslid was de uitgever Loewenstein, die om het manuscript vroeg en na enig aandringen ook kreeg, voor de somma van tachtig gulden, zijnde de schuld die Hoffmann nog had staan had bij de drukker van zijn eerdere dichtbundel, de winkeldochter Der Mondzügler (De maanbeteugelaar), niet denkend dat dit nieuwe project hem verder ooit nog een cent zou opbrengen.
Ondanks zijn minimale verwachtingen gaf hij de uitgever strikte instructies mee. Hoffmann eiste – en bleef dat alle volgende drukken eisen – dat zijn teksten vergezeld gingen van zijn tekeningen. Hij hield nauwlettend toezicht op de steendrukkers, dat die zijn tekeningen niet verfraaiden. Ze moesten kinderlijk blijven, aanschouwelijk, zintuigelijk, zonder abstracte noties en zeker niet al te realistisch. De discrepantie tussen de grappige tekeningen en de beschreven gruwelen, tussen Komik und Katastrophik, kon zo een uitweg vinden in gelach.
Ook had Hoffmann zijn eigen ideeën over de uitvoering van het boek: het moest er solide uitzien, maar het niet zijn, aangezien de boeken niet alleen bedoeld waren om te bekijken en te lezen, maar ook om te verscheuren. Dat was in overeenstemming met de ontwikkeling van het kind. Ze moeten ook niet te duur zijn want dan werd er maar voorzichtig mee omgesprongen. (Kom daar nog eens om vandaag de dag met alle luxe prentenboeken waar je nauwelijks met je ogen aan durft te zitten.) Bovendien moest het boek betaalbaar zijn. De Erstfassung, de toen nog maar zes fraai versierde vertelsels, ‘sechs Mährlein mit schöner Bilderzier’, verschenen onder het pseudoniem van Reimerich Kinderlieb (prijs 28 Kreuzer, heel schappelijk) en waren een instant succes. De eerste editie van 1500 exemplaren was in vijf weken uitverkocht.
In de tweede editie – onder het pseudoniem Heinrich Kinderlieb – voegde Hoffmann twee verhalen toe (over Paulinchen met de zwavelstokjes en over Philipp de stoelenwip). Ook die en de derde en vierde waren in een mum van tijd vergrepen.
Vanaf de derde editie van 1850 heette het boek Der Struwwelpeter (daar vroegen de kinderen om, niet om de Lustige Geschichten und drollige Bilder, zoals het eerst heette) en vanaf de vijfde druk opende de bundel met zijn geschiedenis (daarvoor besloot hij het boek). De in-de-lucht-kijkende Hanns en de weggevlogen parapludist Robert waren toegevoegd, plus hier en daar wat regels.
In 1858 ten slotte, voor de nu al 28ste druk, hertekende Hoffmann zijn oorspronkelijke tekeningen in een iets vollere maar nog steeds even kinderlijke stijl, waarbij hij zich liet inspireren, zonder er ooit gewag van te maken, door de tekeningen van de Russische uitgave, die hij in 1857 toegestuurd had gekregen. (Later meer daarover.)
Een paar inmiddels zeldzame drukken lang stond er nog een tussen-Struwwelpeter op de kaft, een bijzonder wilde, boos kijkende jongen die wel wat weg had van een wolvenkind. Dat boek liep minder en al snel maakte hij plaats voor de kroeskop met attitude die we nu het beste kennen. En het boek bleef verkopen. In vijftig jaar werden kende het in Duitsland 190 edities van in totaal een miljoen exemplaren. De vijfhonderdste Struwwelpeter-druk stamt uit 1921 en in 1974 waren er ruim zeshonderd Duitse edities verschenen, plus talloze imitaties, navolgingen en parodieën, een heel genre dat in de literatuur als Struwwelpetriaden bekend staat. Het boek werd ook meteen driftig vertaald en hervertaald. In het Deens verscheen het in 1847, en het Engels, Russisch en Nederlands een jaar later. Het succes van zijn eersteling heeft Hoffmann nooit meer kunnen evenaren. In 1847 bracht hij een werk uit getiteld Humoristische Studien, maar het succes van Der Struwwelpeter werkte verlammend. Hij stortte zich weer op de anatomie en was blij verlost te zijn van die ‘belletristische zwendel’. ‘De tijd van de metrische vervoering is voorbij,’ schreef hij, ‘maar denk niet dat ik er met spijt naar terugverlang.’ Toch schreef hij verder (het bloed kruipt waar het niet gaan kan) en moest met lede ogen toestaan dat zijn latere publicaties steevast verschenen met de aanprijzing ‘van de schrijver van Der Struwwelpeter’. In dertig jaar tijd schreef hij veertien boeken, ook voor kinderen, over koning Notekraker, over de luilak Bastiaan, over prins Grünewald en over bezoek bij Mevrouw de Zon, maar het is waar – allemaal missen ze de vrijmoedige gezagsondermijnende absurdistische vanzelfsprekendheid van zijn eersteling.
In 1890 rekende Hoffmann uit dat hij met zijn boeken vanaf 1845 in totaal 60.194 mark had verdiend – het leeuwendeel natuurlijk op conto van Struwwelpeter – inkomsten die hem in staat stelden regelmatig uitstapjes te ondernemen en zelfs op vakantie te gaan naar bijvoorbeeld Engeland.
_____
De 142ste druk uit plm. 1900 stamt uit mijn boekenkast. De voorkant van de eerste druk staat afgebeeld in Heinrich Hoffmann, Peter Struwwel, Ein Frankfurter Leben 1809-1894, Wolfgang P. Cilleßen und Jan Willem Huntebrinker (eds.), Schriften des Historischen Museums Frankfurt 28, Michael Imhof Verlag, Frankfurt, 2009, blz. 210. Aldaar ook de ‘tussen-Struwwelpeter’ op blz. 213. De eerste Struwwelpeter-versie werd in de Insel-Bücherei als Nr. 66 heruitgegeven (1913). Een doorlopend bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 345, hier. En dit is Ragbolrinus, hier te bekomen:
Ondanks zijn minimale verwachtingen gaf hij de uitgever strikte instructies mee. Hoffmann eiste – en bleef dat alle volgende drukken eisen – dat zijn teksten vergezeld gingen van zijn tekeningen. Hij hield nauwlettend toezicht op de steendrukkers, dat die zijn tekeningen niet verfraaiden. Ze moesten kinderlijk blijven, aanschouwelijk, zintuigelijk, zonder abstracte noties en zeker niet al te realistisch. De discrepantie tussen de grappige tekeningen en de beschreven gruwelen, tussen Komik und Katastrophik, kon zo een uitweg vinden in gelach.
Ook had Hoffmann zijn eigen ideeën over de uitvoering van het boek: het moest er solide uitzien, maar het niet zijn, aangezien de boeken niet alleen bedoeld waren om te bekijken en te lezen, maar ook om te verscheuren. Dat was in overeenstemming met de ontwikkeling van het kind. Ze moeten ook niet te duur zijn want dan werd er maar voorzichtig mee omgesprongen. (Kom daar nog eens om vandaag de dag met alle luxe prentenboeken waar je nauwelijks met je ogen aan durft te zitten.) Bovendien moest het boek betaalbaar zijn. De Erstfassung, de toen nog maar zes fraai versierde vertelsels, ‘sechs Mährlein mit schöner Bilderzier’, verschenen onder het pseudoniem van Reimerich Kinderlieb (prijs 28 Kreuzer, heel schappelijk) en waren een instant succes. De eerste editie van 1500 exemplaren was in vijf weken uitverkocht.
In de tweede editie – onder het pseudoniem Heinrich Kinderlieb – voegde Hoffmann twee verhalen toe (over Paulinchen met de zwavelstokjes en over Philipp de stoelenwip). Ook die en de derde en vierde waren in een mum van tijd vergrepen.
Vanaf de derde editie van 1850 heette het boek Der Struwwelpeter (daar vroegen de kinderen om, niet om de Lustige Geschichten und drollige Bilder, zoals het eerst heette) en vanaf de vijfde druk opende de bundel met zijn geschiedenis (daarvoor besloot hij het boek). De in-de-lucht-kijkende Hanns en de weggevlogen parapludist Robert waren toegevoegd, plus hier en daar wat regels.
In 1858 ten slotte, voor de nu al 28ste druk, hertekende Hoffmann zijn oorspronkelijke tekeningen in een iets vollere maar nog steeds even kinderlijke stijl, waarbij hij zich liet inspireren, zonder er ooit gewag van te maken, door de tekeningen van de Russische uitgave, die hij in 1857 toegestuurd had gekregen. (Later meer daarover.)
Een paar inmiddels zeldzame drukken lang stond er nog een tussen-Struwwelpeter op de kaft, een bijzonder wilde, boos kijkende jongen die wel wat weg had van een wolvenkind. Dat boek liep minder en al snel maakte hij plaats voor de kroeskop met attitude die we nu het beste kennen. En het boek bleef verkopen. In vijftig jaar werden kende het in Duitsland 190 edities van in totaal een miljoen exemplaren. De vijfhonderdste Struwwelpeter-druk stamt uit 1921 en in 1974 waren er ruim zeshonderd Duitse edities verschenen, plus talloze imitaties, navolgingen en parodieën, een heel genre dat in de literatuur als Struwwelpetriaden bekend staat. Het boek werd ook meteen driftig vertaald en hervertaald. In het Deens verscheen het in 1847, en het Engels, Russisch en Nederlands een jaar later. Het succes van zijn eersteling heeft Hoffmann nooit meer kunnen evenaren. In 1847 bracht hij een werk uit getiteld Humoristische Studien, maar het succes van Der Struwwelpeter werkte verlammend. Hij stortte zich weer op de anatomie en was blij verlost te zijn van die ‘belletristische zwendel’. ‘De tijd van de metrische vervoering is voorbij,’ schreef hij, ‘maar denk niet dat ik er met spijt naar terugverlang.’ Toch schreef hij verder (het bloed kruipt waar het niet gaan kan) en moest met lede ogen toestaan dat zijn latere publicaties steevast verschenen met de aanprijzing ‘van de schrijver van Der Struwwelpeter’. In dertig jaar tijd schreef hij veertien boeken, ook voor kinderen, over koning Notekraker, over de luilak Bastiaan, over prins Grünewald en over bezoek bij Mevrouw de Zon, maar het is waar – allemaal missen ze de vrijmoedige gezagsondermijnende absurdistische vanzelfsprekendheid van zijn eersteling.
In 1890 rekende Hoffmann uit dat hij met zijn boeken vanaf 1845 in totaal 60.194 mark had verdiend – het leeuwendeel natuurlijk op conto van Struwwelpeter – inkomsten die hem in staat stelden regelmatig uitstapjes te ondernemen en zelfs op vakantie te gaan naar bijvoorbeeld Engeland.
De 142ste druk uit plm. 1900 stamt uit mijn boekenkast. De voorkant van de eerste druk staat afgebeeld in Heinrich Hoffmann, Peter Struwwel, Ein Frankfurter Leben 1809-1894, Wolfgang P. Cilleßen und Jan Willem Huntebrinker (eds.), Schriften des Historischen Museums Frankfurt 28, Michael Imhof Verlag, Frankfurt, 2009, blz. 210. Aldaar ook de ‘tussen-Struwwelpeter’ op blz. 213. De eerste Struwwelpeter-versie werd in de Insel-Bücherei als Nr. 66 heruitgegeven (1913). Een doorlopend bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 345, hier. En dit is Ragbolrinus, hier te bekomen:
Reacties
Een reactie posten