11 Mauritius, Jan Klaassen en de instabiliseringshypothese
Jan Klaassen en Katrijn in De trein (Aart Clerkx, 2015)
Op ’t Eylant Mauritius in de Indische Oceaan staat een inheemse boom die al driehonderd jaar geen nakomelingen heeft. De soort werpt zaden af, maar die ontkiemen nooit vanzelf – en wat mensen ook de afgelopen tientallen jaren hebben geprobeerd om ze op te kweken, het lukte niet.
Tot iemand de driehonderd jaar in verband bracht met het uitmoorden van de dodo door de Hollanders (en hun meegelifte ratten). De zaden werden gevoerd aan een verwante grote duivensoort van elders, en jawel, na het maagdarmkanaal van de gastvogel te hebben verlaten, ontkiemden de eerste nieuwe zaden sinds driehonderd jaar.
Aan dit verhaal moet ik altijd denken bij Jan Klaassen. Het oorspronkelijke poppenkastspel is een soort van oerhumor waarmee je het contact niet mag verliezen, op straffe van uitsterven en ongeneeslijke saaiheid.
De poppenspelteksten zijn natuurlijk anoniem. Ze worden onder volkstheater gerangschikt, van het volk en voor het volk. Er zijn mensen die denken dat ze echt door het volk zijn geschreven. Alsof ‘het volk’ aan lange Bruegheliaanse tafels gaat zitten om te bedenken wat ze nu weer eens voor ongein zullen uithalen ten behoeve van de academici die met het notitieblokje in de aanslag buiten in de regen op hun orthopedische sandalen staan te koukleumen.
Maar ‘het volk’ schrijft niet. Het zijn altijd individuen die dat doen. Mensen van vlees en bloed en geen geestelijke constructen.
Jan Klaassen was tot de twintigste eeuw helemaal niet voor kinderen bedoeld. Hij was altijd – net als zijn stamvader, de Italiaanse Pulcinello – een onwaarschijnlijk subversief mannetje, even wreed als laf en even brutaal als kleinzerig.
En niet alleen in het Nederlandse taalgebied. Ook in het Franse, Duitse, Engelse, Spaanse, en Russische.
Poppenspelers gingen met hun ronzebons langs kermissen en markten en voerden er hun avonturen van Jan Klaassen op. De stukken bestonden uit episodes die altijd terugkwamen – bij alle poppenspelers en in alle landen. En dat vele generaties lang.
Het werd tot het eind van de negentiende eeuw nooit opgetekend. Daar haalde het geletterde publiek de belezen neus voor op.
De teksten werden mondeling overgeleverd, en evolueerden dus alle kanten op. Maar vreemd genoeg bleven ze ook in heel veel opzichten hetzelfde. Tot in de details zelfs. In het Russisch (waar ik me nu over buig) zijn van 1877 tot 1924 – voordat Petroesjka voor kinderen werd – tien stukken opgetekend. Alle tien hebben in wisselende opstelling steeds een keus uit een stuk of vijftien scènes. Petroesjka gaat trouwen, wordt bediende, koopt een paard van een zigeuner, ontmoet een Arabier, ontmoet een Duitser, komt bij de dokter, wordt gerecruteerd als soldaat, wordt uiteindelijk door een hond of een ram of de Duivel meegenomen. En iedereen op zijn pad slaat hij dood. De zigeuner, de Duitser, de Arabier, de korporaal, de dienders, en zelfs een oude vriend – allemaal krijgen ze te maken met het verkeerde eind van de stok van Petroesjka.
De scène met de dokter figureert in alle tien. Maar steeds een klein beetje anders.
Het lijken wel tien verschillende uitvoeringen of vertolkingen van een verloren gegane oertekst. Of tien verschillende vertalingen van een verder onbekend origineel. En waarvan we alleen de instabiele versies, de variaties nog hebben.
Het idee van vertalingen als vertolkingen werkt hier goed, maar je kunt het ook anders bekijken. Onno Kosters schreef een stuk waarin hij de vertaalkundige Lawrence Venuti aanhaalt die de praktijk van het vertalen omschrijft als ‘in feite niets anders dan variëren’ (‘fundamentally variation’). Het is een standpunt, concludeert Kosters, dat vertalers veel meer vrijheden biedt dan ze soms lijken te denken.
Maar misschien kan het vertalen nog wel meer losgescheurd worden uit de knellende kostuums van het origineel. Kunnen we niet net als bij de Petroesjka’s en Jan Klaassens de vertalingen ook beschouwen als variaties van elkaar, in plaats van ze steeds maar weer, tot doodvermoeiens toe, te vergelijken met het origineel?
Kunnen we dat origineel niet gewoon vergeten?
Ergens parkeren en zeggen: ja dat kennen we wel. Nu het corpus vertalingen.
De tekst van het Petroesjka-poppentheater is uit de aard der zaak instabiel. De variaties en versies zijn organisch gegroeid, zonder origineel. En dat is het mooie eraan.
Vertalingen zijn ook variaties en versies van elkaar. Maar ditmaal met origineel. Een origineel dat altijd stabiel is, al te stabiel, waar voortdurend met een scheef oog naar gekeken wordt.
In plaats van dat er fris en vrij iets nieuws geschapen wordt.
Op die manier bekeken is vertalen niet zozeer variëren, als wel instabiliseren. Vertalingen instabiliseren het origineel. Ze bestaan ernaast, niet eronder. Ze bestaan van zichzelf, niet alleen als vertaling van iets anders.
Vertalen is instabiliseren, en hervertalen is reïnstabiliseren.
Als we vertalen zo opvatten, wordt uiteindelijk elke versie een origineel. En dat is alleen maar goed.
Dan hoeft er door critici niet meer gezeurd te worden dat ze in de vertaling meer de stem van de vertaler horen dan van de auteur. Want de stem van de auteur heb je alleen in het origineel. En de nieuwe stem is er altijd een van zichzelf.
Dan kan misschien dat vervelende spelletje van vliegen afvangen (‘De vertaler springt af en toe wel erg vrij om met het origineel.’) eindelijk eens afgelopen zijn.
____
Verwijzingen. Mauritius: het verhaal over de driehonderdjaar lang onvruchtbare boom op Mauritius (de tambalacoque) is zoals ik het mij herinnerde. Bij nadere nazoek blijkt het verhaal toch iets complexer in elkaar te steken, zie hier en hier. Jan Klaassen! Een van de weinigen die zich nog actief met de echte oude Jan Klaassen-traditie onderhouden, is Aart Clerkx (zie hier), die in 1982 en 1983 een aantal Jan Klaassen-boekjes maakte, naar opgetekende scenario’s van oude poppenspelers, en Jan Klaassen verder ook regelmatig zijn ploertenstreken laat uithalen in zijn meesterstrips. De illustraties boven en onder zijn afkomstig uit de bloedstollende beeldroman De trein uit 2015, waarin Jan Klaassen het opneemt tegen ‘de onzichtbare hand van de markt’, in het midden staan de voorkanten van de drie miniboekjes. Over ‘het volk’ als dichter, zie het aangenaam bevooroordeelde boek Volk en dichterschap. Over de verhouding tussen volkscultuur en officiële literatuur van Tjaard de Haan, Van Gorcum en Comp, 1950 (herdrukt in 1982). Het stuk van Onno Kosters, ‘De regels voorbij’, met de verwijzing naar Lawrence Venuti staat bij het Expertisecentrum Literair Vertalen, hier. Vliegen afvangen zagen we gisteren nog in de Filter Vrijdag-vertaaldagcolumn, hier, waar de gedichtvertaling weer allereerst met het origineel wordt vergeleken en niet met zichzelf. De Russische Petroesjka-teksten staan online, hier.
Jan Klaassen in De trein (Aart Clerkx, 2015)
Op ’t Eylant Mauritius in de Indische Oceaan staat een inheemse boom die al driehonderd jaar geen nakomelingen heeft. De soort werpt zaden af, maar die ontkiemen nooit vanzelf – en wat mensen ook de afgelopen tientallen jaren hebben geprobeerd om ze op te kweken, het lukte niet.
Tot iemand de driehonderd jaar in verband bracht met het uitmoorden van de dodo door de Hollanders (en hun meegelifte ratten). De zaden werden gevoerd aan een verwante grote duivensoort van elders, en jawel, na het maagdarmkanaal van de gastvogel te hebben verlaten, ontkiemden de eerste nieuwe zaden sinds driehonderd jaar.
Aan dit verhaal moet ik altijd denken bij Jan Klaassen. Het oorspronkelijke poppenkastspel is een soort van oerhumor waarmee je het contact niet mag verliezen, op straffe van uitsterven en ongeneeslijke saaiheid.
De poppenspelteksten zijn natuurlijk anoniem. Ze worden onder volkstheater gerangschikt, van het volk en voor het volk. Er zijn mensen die denken dat ze echt door het volk zijn geschreven. Alsof ‘het volk’ aan lange Bruegheliaanse tafels gaat zitten om te bedenken wat ze nu weer eens voor ongein zullen uithalen ten behoeve van de academici die met het notitieblokje in de aanslag buiten in de regen op hun orthopedische sandalen staan te koukleumen.
Maar ‘het volk’ schrijft niet. Het zijn altijd individuen die dat doen. Mensen van vlees en bloed en geen geestelijke constructen.
Jan Klaassen was tot de twintigste eeuw helemaal niet voor kinderen bedoeld. Hij was altijd – net als zijn stamvader, de Italiaanse Pulcinello – een onwaarschijnlijk subversief mannetje, even wreed als laf en even brutaal als kleinzerig.
En niet alleen in het Nederlandse taalgebied. Ook in het Franse, Duitse, Engelse, Spaanse, en Russische.
Poppenspelers gingen met hun ronzebons langs kermissen en markten en voerden er hun avonturen van Jan Klaassen op. De stukken bestonden uit episodes die altijd terugkwamen – bij alle poppenspelers en in alle landen. En dat vele generaties lang.
Het werd tot het eind van de negentiende eeuw nooit opgetekend. Daar haalde het geletterde publiek de belezen neus voor op.
De teksten werden mondeling overgeleverd, en evolueerden dus alle kanten op. Maar vreemd genoeg bleven ze ook in heel veel opzichten hetzelfde. Tot in de details zelfs. In het Russisch (waar ik me nu over buig) zijn van 1877 tot 1924 – voordat Petroesjka voor kinderen werd – tien stukken opgetekend. Alle tien hebben in wisselende opstelling steeds een keus uit een stuk of vijftien scènes. Petroesjka gaat trouwen, wordt bediende, koopt een paard van een zigeuner, ontmoet een Arabier, ontmoet een Duitser, komt bij de dokter, wordt gerecruteerd als soldaat, wordt uiteindelijk door een hond of een ram of de Duivel meegenomen. En iedereen op zijn pad slaat hij dood. De zigeuner, de Duitser, de Arabier, de korporaal, de dienders, en zelfs een oude vriend – allemaal krijgen ze te maken met het verkeerde eind van de stok van Petroesjka.
De scène met de dokter figureert in alle tien. Maar steeds een klein beetje anders.
Het lijken wel tien verschillende uitvoeringen of vertolkingen van een verloren gegane oertekst. Of tien verschillende vertalingen van een verder onbekend origineel. En waarvan we alleen de instabiele versies, de variaties nog hebben.
Het idee van vertalingen als vertolkingen werkt hier goed, maar je kunt het ook anders bekijken. Onno Kosters schreef een stuk waarin hij de vertaalkundige Lawrence Venuti aanhaalt die de praktijk van het vertalen omschrijft als ‘in feite niets anders dan variëren’ (‘fundamentally variation’). Het is een standpunt, concludeert Kosters, dat vertalers veel meer vrijheden biedt dan ze soms lijken te denken.
Maar misschien kan het vertalen nog wel meer losgescheurd worden uit de knellende kostuums van het origineel. Kunnen we niet net als bij de Petroesjka’s en Jan Klaassens de vertalingen ook beschouwen als variaties van elkaar, in plaats van ze steeds maar weer, tot doodvermoeiens toe, te vergelijken met het origineel?
Kunnen we dat origineel niet gewoon vergeten?
Ergens parkeren en zeggen: ja dat kennen we wel. Nu het corpus vertalingen.
De tekst van het Petroesjka-poppentheater is uit de aard der zaak instabiel. De variaties en versies zijn organisch gegroeid, zonder origineel. En dat is het mooie eraan.
Vertalingen zijn ook variaties en versies van elkaar. Maar ditmaal met origineel. Een origineel dat altijd stabiel is, al te stabiel, waar voortdurend met een scheef oog naar gekeken wordt.
In plaats van dat er fris en vrij iets nieuws geschapen wordt.
Op die manier bekeken is vertalen niet zozeer variëren, als wel instabiliseren. Vertalingen instabiliseren het origineel. Ze bestaan ernaast, niet eronder. Ze bestaan van zichzelf, niet alleen als vertaling van iets anders.
Vertalen is instabiliseren, en hervertalen is reïnstabiliseren.
Als we vertalen zo opvatten, wordt uiteindelijk elke versie een origineel. En dat is alleen maar goed.
Dan hoeft er door critici niet meer gezeurd te worden dat ze in de vertaling meer de stem van de vertaler horen dan van de auteur. Want de stem van de auteur heb je alleen in het origineel. En de nieuwe stem is er altijd een van zichzelf.
Dan kan misschien dat vervelende spelletje van vliegen afvangen (‘De vertaler springt af en toe wel erg vrij om met het origineel.’) eindelijk eens afgelopen zijn.
____
Verwijzingen. Mauritius: het verhaal over de driehonderdjaar lang onvruchtbare boom op Mauritius (de tambalacoque) is zoals ik het mij herinnerde. Bij nadere nazoek blijkt het verhaal toch iets complexer in elkaar te steken, zie hier en hier. Jan Klaassen! Een van de weinigen die zich nog actief met de echte oude Jan Klaassen-traditie onderhouden, is Aart Clerkx (zie hier), die in 1982 en 1983 een aantal Jan Klaassen-boekjes maakte, naar opgetekende scenario’s van oude poppenspelers, en Jan Klaassen verder ook regelmatig zijn ploertenstreken laat uithalen in zijn meesterstrips. De illustraties boven en onder zijn afkomstig uit de bloedstollende beeldroman De trein uit 2015, waarin Jan Klaassen het opneemt tegen ‘de onzichtbare hand van de markt’, in het midden staan de voorkanten van de drie miniboekjes. Over ‘het volk’ als dichter, zie het aangenaam bevooroordeelde boek Volk en dichterschap. Over de verhouding tussen volkscultuur en officiële literatuur van Tjaard de Haan, Van Gorcum en Comp, 1950 (herdrukt in 1982). Het stuk van Onno Kosters, ‘De regels voorbij’, met de verwijzing naar Lawrence Venuti staat bij het Expertisecentrum Literair Vertalen, hier. Vliegen afvangen zagen we gisteren nog in de Filter Vrijdag-vertaaldagcolumn, hier, waar de gedichtvertaling weer allereerst met het origineel wordt vergeleken en niet met zichzelf. De Russische Petroesjka-teksten staan online, hier.
Jan Klaassen in De trein (Aart Clerkx, 2015)
Reacties
Een reactie posten