116 Bibbergoud
Ik ben nog steeds onderweg in het magisch magnumdikke opus over taalwetten maken en vinden van Nicoline van der Sijs – meer dan zeshonderd dichtbedrukte breedbebladspiegelde pagina’s tjokvol razend interessante informatie, helder opgeschreven, met op elke bladzijde wel een vrolijk detail – maar eindelijk begint het mi te daghen in den oosten op de vraag hoe die standaardtaal precies werkt en waarom er door wie zo aan wordt gehecht.
Het wordt me in elk geval duidelijk dat het aan droogstoppelige schoolmeesterij in de Nederlanden nooit heeft gemankeerd. Meer daarover later. (Geduld kome tot hen die wachten.)
Ik lees op bladzijde 364 over de verschillen in standaardwoordenschat tussen Noord en Zuid, ook de officiële, staatsinrichtelijke. ‘Een Belgische schepen en vrederechter heten in Nederland wethouder en kantonrechter, het Belgische brugpensioen wordt in Nederland vut genoemd, en het Belgische bibbergeld heet gevarentoeslag.’
Hé, bibbergeld! Dat klinkt naar Bibbergoud, de titel van de achtste1 Vlaamse Suske en Wiske, getekend in 1949 en uitgebracht in 1950. In Nederland was het in 1953 de eerste die hertaald werd in het Noord-Nederlands en dan ook als 1 genummerd werd.
Zou Vandersteen een woordspeling hebben gemaakt met het Vlaamse bibbergeld? En zo ja, waarom was die woordspeling van niet vernoordnederlandst? In Gevarengoud bijvoorbeeld. (De vraag stellen is hem beantwoorden...)
Of komt bibbergeld van Bibbergoud en heeft Vandersteen het woord verzonnen dat vervolgens verhaspeld in het Vlaamse spraakgebruik is ingeburgerd geraakt?
Als ik de etymologiebank.nl erop nasla, lijkt dat laatste het geval te zijn. De etymologiebank verwijst naar het Woordenboek van Neologismen van Marc de Coster uit 1999 dat verwijst naar Nijhoffs Zuidnederlandss Woordenboek uit 1981 dat verwijst naar een eerste vindplaats in de Gazet van Antwerpen uit 1977.
Maar een eenvoudige googlebooksearch leert mij dat het woord al veel eerder voorkwam, en dat het waarschijnlijk in 1945 is ontstaan in de Antwerpse haven. In de 25 bladzijden tellende dichtbundel Bibberrijmen van Stan Van Den Brempt uit 1945 vindt google:
Bibbergeld, wat is mij dat?
Vroeg ’n jongen in negentienzestig
Aan zijnen ouwen pat,
Zeg het mij nu eens echtig.
Da’s geld da’ze voegden bij de loonen
Wanneer ze, aan de dok,
Werkten onder de vliegende boonen...
Stan Van Den Brempt bracht in hetzelfde jaar een vervolg op Bibberrijmen uit, prozaverhalen Schuilkelderkrabbels geheten. Hij leidt het zo in:
Mijn bundeltje Bibberrijmen bracht u een humoristische schildering van toestanden, zoals wij die beleefden tijdens de Antwerpsche vliegendebommenperiode van october 1944 tot einde maart 1945. Gedurende deze gevaarlijke spanne tijds heb ik bovendien iederen dag een droefgestemde, geestige of hekelende bladzijde neergepend. In deze novelletjes treed ik wat meer in bijzonderheden en, al beoogde ik geenszins de historische waarheid getrouw weer te geven, toch had dit voor gevolg dat dit werkje wat langer in de lade moest blijven. In den schuilkeldertijd was het plicht, ook tegen wil en dank z’n medeburgers te doen lachen. Maar Bibbertijd stemde tot nadenken en in het aangezicht van den dood kreeg alles zijn waren naam en reële waarde.
Op 8 augustus 1945 werd – getuige de Annales parlementaires de Belgique – in de Antwerpse gemeenteraad gediscussieerd over ‘bibbergeld in de haven van Antwerpen’ en in april over ‘bouwmaterialen, wederopbouw van gebouwen, deblokkeering van de monetaire activa, bijstand in kleederen, noodwoningen, mijnopruiming, bibbergeld...’
Het woord had toen nog uitleg nodig. In De nieuwe taalgids, achtendertigste jaargang, 1945, gaat het over de noodtoestand van de burgerbevolking tijdens de oorlog, met evacuatieambtenaren en rampcomités om de ergste nood van de gedupeerden te lenigen. ‘Soms moet een stad, die voortdurend bedreigd wordt, in haar geheel evacueren. Arbeiders, die niet gemist kunnen worden, krijgen bibbergeld, d.i. een extra toeslag op hun loon (zo in Antwerpen onder de V-actie).’
Dat het een Antwerpse uitvinding is, blijkt uit een stuk geschreven door Jan Moedwil, ‘Le courage d’Anvers’ in Belgica, deel V uit 1945, waarin ook staat hoe hoog de bibberpremie was:
L’humour anversois bien connu prit vite le dessus et cette prime de 30 francs fut bientôt baptisée avec ironie “bibbergeld” (l’argent de la frousse).
Ik had niet zo ver hoeven zoeken natuurlijk, want op de Wikipediapagina van Bibbergoud wordt alles netjes uitgelegd, al is het een beetje ongelukkig gesteld en laat het ‘mogelijk’ uit het tweede deel maar weg:
De titel is een woordspeling op de uitdrukking ‘bibbergeld’ (geld dat men aan iemand geeft om een gevaarlijk karwei op te lossen). Mogelijk is dit ook een verwijzing naar het bibbergeld dat de Antwerpse dokwerkers kregen om tussen september 1944 en mei 1945 de haven van Antwerpen open te houden, terwijl Antwerpen werd bestookt door Duitse v-bommen. De zwaarste inslag van een V-2 was op een bioscoop waar men de film Buffalo Bill vertoonde: in één klap vielen er 547 doden.
Ik heb me nooit afgevraagd wat de titel Bibbergoud betekende – misschien omdat je op de voorkant goud uit de berg ziet ‘bibberen’? – maar nu besef ik dat Vandersteen het hele verhaal best bedacht kan hebben om dat ‘bibbergeld’ heen, waarvan hij in een moment van calemboertigheid ‘bibbergoud’ maakte en toen in een flits het idee voor het hele album kreeg. (Lambik leest op de eerste bladzijden een boek over Buffalo Bill.)
De bij uitstek Vlaamse woordspeling is niet vertaald in de verhollandsing van het album. Daarom wordt het hoog tijd om ‘bibbergeld’ voortaan ook in het Noord-Nederlands op te nemen, al was het maar om Vandersteens woordspeling te begrijpen.
Overigens is de woordspeling ook in het Frans niet bewaard gebleven. In de Bob et Bobette-serie is het Lambique, chercheur d’or geworden.
In het Engels is zeker vier keer geprobeerd om Suske en Wiske aan de man te brengen, telkens met minimaal succes, hoogstens een handvol albums steeds. Met als gevolg dat je Suske en Wiske nu in het Engels kan vinden als Willy & Wanda (1976), Bob & Bobette (1989), Spike & Suzy (1998) en Luke & Lucy (2011).
In de hoedanigheid van Willy en Wanda beleefden ze het Bibbergoud-avontuur als A Fool’s Gold – wat wel degelijk een woordspeling is. Goed gedaan dus!
1 Bibbergoud is het achtste album in de telling achterop de oorspronkelijke serie, het tiende volgens Cyril Koopmeiners in Furore 26, het twaalfde achterop de Suske en Wiske klassiek-serie uit 1994 en het dertiende volgens Har Brok in de Stripschrift Suske en Wiske-special van 1981.
_____
Verwijzingen. Bibbergoud komt ook zijdelings ter sprake in De Vlamen in mijn kast, de Filter webcolumn van week 36, hier.
Het wordt me in elk geval duidelijk dat het aan droogstoppelige schoolmeesterij in de Nederlanden nooit heeft gemankeerd. Meer daarover later. (Geduld kome tot hen die wachten.)
Ik lees op bladzijde 364 over de verschillen in standaardwoordenschat tussen Noord en Zuid, ook de officiële, staatsinrichtelijke. ‘Een Belgische schepen en vrederechter heten in Nederland wethouder en kantonrechter, het Belgische brugpensioen wordt in Nederland vut genoemd, en het Belgische bibbergeld heet gevarentoeslag.’
Hé, bibbergeld! Dat klinkt naar Bibbergoud, de titel van de achtste1 Vlaamse Suske en Wiske, getekend in 1949 en uitgebracht in 1950. In Nederland was het in 1953 de eerste die hertaald werd in het Noord-Nederlands en dan ook als 1 genummerd werd.
Zou Vandersteen een woordspeling hebben gemaakt met het Vlaamse bibbergeld? En zo ja, waarom was die woordspeling van niet vernoordnederlandst? In Gevarengoud bijvoorbeeld. (De vraag stellen is hem beantwoorden...)
Of komt bibbergeld van Bibbergoud en heeft Vandersteen het woord verzonnen dat vervolgens verhaspeld in het Vlaamse spraakgebruik is ingeburgerd geraakt?
Als ik de etymologiebank.nl erop nasla, lijkt dat laatste het geval te zijn. De etymologiebank verwijst naar het Woordenboek van Neologismen van Marc de Coster uit 1999 dat verwijst naar Nijhoffs Zuidnederlandss Woordenboek uit 1981 dat verwijst naar een eerste vindplaats in de Gazet van Antwerpen uit 1977.
Maar een eenvoudige googlebooksearch leert mij dat het woord al veel eerder voorkwam, en dat het waarschijnlijk in 1945 is ontstaan in de Antwerpse haven. In de 25 bladzijden tellende dichtbundel Bibberrijmen van Stan Van Den Brempt uit 1945 vindt google:
Bibbergeld, wat is mij dat?
Vroeg ’n jongen in negentienzestig
Aan zijnen ouwen pat,
Zeg het mij nu eens echtig.
Da’s geld da’ze voegden bij de loonen
Wanneer ze, aan de dok,
Werkten onder de vliegende boonen...
Stan Van Den Brempt bracht in hetzelfde jaar een vervolg op Bibberrijmen uit, prozaverhalen Schuilkelderkrabbels geheten. Hij leidt het zo in:
Mijn bundeltje Bibberrijmen bracht u een humoristische schildering van toestanden, zoals wij die beleefden tijdens de Antwerpsche vliegendebommenperiode van october 1944 tot einde maart 1945. Gedurende deze gevaarlijke spanne tijds heb ik bovendien iederen dag een droefgestemde, geestige of hekelende bladzijde neergepend. In deze novelletjes treed ik wat meer in bijzonderheden en, al beoogde ik geenszins de historische waarheid getrouw weer te geven, toch had dit voor gevolg dat dit werkje wat langer in de lade moest blijven. In den schuilkeldertijd was het plicht, ook tegen wil en dank z’n medeburgers te doen lachen. Maar Bibbertijd stemde tot nadenken en in het aangezicht van den dood kreeg alles zijn waren naam en reële waarde.
Op 8 augustus 1945 werd – getuige de Annales parlementaires de Belgique – in de Antwerpse gemeenteraad gediscussieerd over ‘bibbergeld in de haven van Antwerpen’ en in april over ‘bouwmaterialen, wederopbouw van gebouwen, deblokkeering van de monetaire activa, bijstand in kleederen, noodwoningen, mijnopruiming, bibbergeld...’
Het woord had toen nog uitleg nodig. In De nieuwe taalgids, achtendertigste jaargang, 1945, gaat het over de noodtoestand van de burgerbevolking tijdens de oorlog, met evacuatieambtenaren en rampcomités om de ergste nood van de gedupeerden te lenigen. ‘Soms moet een stad, die voortdurend bedreigd wordt, in haar geheel evacueren. Arbeiders, die niet gemist kunnen worden, krijgen bibbergeld, d.i. een extra toeslag op hun loon (zo in Antwerpen onder de V-actie).’
Dat het een Antwerpse uitvinding is, blijkt uit een stuk geschreven door Jan Moedwil, ‘Le courage d’Anvers’ in Belgica, deel V uit 1945, waarin ook staat hoe hoog de bibberpremie was:
L’humour anversois bien connu prit vite le dessus et cette prime de 30 francs fut bientôt baptisée avec ironie “bibbergeld” (l’argent de la frousse).
Ik had niet zo ver hoeven zoeken natuurlijk, want op de Wikipediapagina van Bibbergoud wordt alles netjes uitgelegd, al is het een beetje ongelukkig gesteld en laat het ‘mogelijk’ uit het tweede deel maar weg:
De titel is een woordspeling op de uitdrukking ‘bibbergeld’ (geld dat men aan iemand geeft om een gevaarlijk karwei op te lossen). Mogelijk is dit ook een verwijzing naar het bibbergeld dat de Antwerpse dokwerkers kregen om tussen september 1944 en mei 1945 de haven van Antwerpen open te houden, terwijl Antwerpen werd bestookt door Duitse v-bommen. De zwaarste inslag van een V-2 was op een bioscoop waar men de film Buffalo Bill vertoonde: in één klap vielen er 547 doden.
Ik heb me nooit afgevraagd wat de titel Bibbergoud betekende – misschien omdat je op de voorkant goud uit de berg ziet ‘bibberen’? – maar nu besef ik dat Vandersteen het hele verhaal best bedacht kan hebben om dat ‘bibbergeld’ heen, waarvan hij in een moment van calemboertigheid ‘bibbergoud’ maakte en toen in een flits het idee voor het hele album kreeg. (Lambik leest op de eerste bladzijden een boek over Buffalo Bill.)
De bij uitstek Vlaamse woordspeling is niet vertaald in de verhollandsing van het album. Daarom wordt het hoog tijd om ‘bibbergeld’ voortaan ook in het Noord-Nederlands op te nemen, al was het maar om Vandersteens woordspeling te begrijpen.
Overigens is de woordspeling ook in het Frans niet bewaard gebleven. In de Bob et Bobette-serie is het Lambique, chercheur d’or geworden.
In het Engels is zeker vier keer geprobeerd om Suske en Wiske aan de man te brengen, telkens met minimaal succes, hoogstens een handvol albums steeds. Met als gevolg dat je Suske en Wiske nu in het Engels kan vinden als Willy & Wanda (1976), Bob & Bobette (1989), Spike & Suzy (1998) en Luke & Lucy (2011).
In de hoedanigheid van Willy en Wanda beleefden ze het Bibbergoud-avontuur als A Fool’s Gold – wat wel degelijk een woordspeling is. Goed gedaan dus!
1 Bibbergoud is het achtste album in de telling achterop de oorspronkelijke serie, het tiende volgens Cyril Koopmeiners in Furore 26, het twaalfde achterop de Suske en Wiske klassiek-serie uit 1994 en het dertiende volgens Har Brok in de Stripschrift Suske en Wiske-special van 1981.
_____
Verwijzingen. Bibbergoud komt ook zijdelings ter sprake in De Vlamen in mijn kast, de Filter webcolumn van week 36, hier.
Reacties
Een reactie posten