119 Misselike tonghe

   De Hollandse standaardwoordenschat is ontstaan uit een amalgaam van invloeden. Vele regio’s droegen hun steentjes bij. Wat de ene taalbouwer niet zinde vond de andere daarentegen weer prima. De een baseerde zich op het Antwerps, de ander op het Nederduits voor een bovenregionale eenheidstaal.
   Het Delftse Nieuwe Testament streefde naar een goed plat (dat is eenvoudig) Nederlands, zonder bastaardwoorden. De Lutherse bijbelvertalers kozen expres een algemene taal tussen het Hollands en Brabants in, ‘zo bondig en zuiver mogelijk’, die in heel Nederland gemakkelijk te lezen en begrijpen was.
   Woorden die al te plaatselijk waren werden afgekeurd, wat niet belette dat ze uiteindelijk toch door genoeg mensen werden gekend en gebruikt om opgenomen te worden, niettegenstaande machteloos geknars van tanden van de boven ons gestelde beterweters.
   Onaflaatbaar was hun ijver! Vanaf de renaissance verzonnen ze voor alles nieuwe woorden. Met het idee – en dat is het vermakelijke eraan – dat zij het voor het zeggen hadden. Dat het helemaal aan hun lag, wat het algemeen beschaafde Nederlands zou worden.
   Taalwetten maken en vinden leest op die manier als zevenhonderd jaar taalingrepen in zevenhonderd bladzijden. Je zou er moedeloos van worden, zoveel schoolse vlijt om de taal in een keurslijf te dwingen. Maar vreemd genoeg zitten er ook goede kanten aan. Of liever gezegd heeft het ook goede effecten gehad – geheel en al onbedoeld en louter toevallig meestal, maar toch.
   Al die overmoedige en grotendeels bij voorbaat vaak gedoemde vruchteloze pogingen om nieuwe woorden ingang te doen vinden hebben er namelijk wel toe geleid dat die woorden zijn verzonnen. Dat we die woorden hebben, ook al zijn ze niet doorgedrongen tot de standaardtaal of komen ze archaïsch over (der en des bijvoorbeeld).
   Van veel woorden beseffen we niet dat ze ooit verzonnen zijn. Coornhert bijvoorbeeld verving in zijn vertaling van Boëthius, Die vertroestinghe der Wysheyt, gemaakt naar een oudere Vlaamse vertaling, allereerst de romaanse woorden: absent werd afwezig, accusatie werd beklapping, punitie werd straffing. Maar ook de Vlaamse verving hij: fortselijk werd geweldig, druklig werd treurig, en du en dyn werden gy en uw. En hij bleef vreemde woorden vervangen: generaal door algemeen, comparatie door verlijking, societas door gezelligheid – woorden die we (min of meer en ongeveer) in beide vormen nog steeds kennen.
   Hij maakte ook nieuwe woorden: beduitsele voor etymologie, grootachtbaarheid voor autoriteit, wellevenskunst voor ethiek – woorden die het niet gered hebben, maar inmiddels wel bestaan, en eigenlijk in ieder synoniemenboek opgenomen zouden moeten worden.
   Hij vond ook dat oude, versleten en vergeten woorden weer van stal gehaald moesten worden: exempel herstelde hij tot bijspel, fundament tot grondvest, en victorie tot zege.
   Dat laatste woord is interessant en kan als bijspel dienen voor de rijkdom van onze noordzuidse woordenschat, want dankzij de onvermoeibare taalbouwers hebben we voor hetzelfde begrip inmiddels vier woorden, niet alleen het gelaakte victorie, maar ook het eveneens vreemde triomf, én de twee Nederlandse begrippen, overwinning en zege. Tel uit je winst!
   Verlijkbaar is het Vlaams. Het uiteengroeien van Noord en Zuid heeft ertoe geleid dat we nu behalve slager ook nog vleeshouwer en beenhouwer hebben. Bewaard gebleven oude Vlaamse vormen zijn in het Hollands lang niet allemaal spoorloos verdwenen. Wij kennen ze nog steeds, vermits, geenszins, nochtans, nagel voor spijker, schoon voor mooi. Ook van Vlaamse purismes als regenscherm, duimspijker, stortbad en geldbeugel staan we niet met onze oren te klapperen.
   En ajuin, hesp, nonkel, kuisen en plattekaas, zijn dat gewoon niet inwisselbare begrippen voor ui, ham, oom, schoonmaken en kwark, in te zetten wanneer we dat wensen?
   Nederlands van Noord en Zuid heeft een ongekende, ja fortselijke rijkdom aan – ik wil niet zeggen synoniemen, omdat ieder woord toch weer z’n eigen sfeer heeft en als er geen verschil is maken de mensen het wel – maar aan betekenisverwante woorden. En je bent gek als je daar geen gebruik van maakt.
   In de dertiende eeuw dichtte Van Maerlant al dat een dichter misselike tonghe nodig had om zijn werk goed te doen, dat wil zeggen van diverse dialecten thuis dient te zijn:

Men moet om de rime souken
Misselike tonghe in bouken:
Duutsch, Brabantsch, Vlaemsch, Zeeusch,
Walsch, Latijn, Griex ende Hebreeusch...

   Ziet gij dat, knekelhuizige schoolmeesters, wat er staat: er staat ook Vlaemsch.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

367 Delina Delaney, hoofdstuk I

365 Er liep een man op straat

366 Hoe schrijf je geen gedicht

364 Wereldkampioen alles

363 De wezel en de ezel

361 Harry Mulisch als vertaler

370 Koning Bub

369 Dierenmoeder houdt van dierenkind

368 De kikker