121 De eerste Nederlandse Joyce-vertaler

   Theun de Vries ken ik alleen als vertaler, en dan alleen van één enkel boek, een ongelukkig vertaald kinderboek: Het gebochelde paardje van Pjotr Jersjov, dat in 1971 bij Progres in Moskou uitkwam – een dichtwerk van meer dan tweeduizend regels strak van rijm en ritme. Hoewel Jersjov altijd als auteur genoemd is, staat inmiddels wel vast dat de eerste versie, de eerste druk, helemaal of voor het grootste deel van de hand van Poesjkin is uit 1834. De versmaat is Poesjkins geliefde viervoetige trochee, de rijmparen zijn onveranderlijk afwisselend mannelijk en vrouwelijk, en hoewel Jersjov het verhaal dertig jaar na dato eigenhandig zwaar verminkt heeft met duizenden verslechterende veranderingen, aanvullingen, lolbroekerij en onbegrijpelijkheden, is het diep daaronder nog steeds vintage Poesjkin – waarvan bij Theun de Vries niets is overgebleven: ook de Jersjov-herschrijving bleef hoogst krukkig Nederlands.
   Verder wist ik niets of vrijwel niets van Theun de Vries.
   Ik wist bijvoorbeeld niet dat hij het originele mikpunt was van de reviaanse verwensing ‘karpatenkop’* en van zijn romans heb ik er geen ooit gelezen. Ik wist wel dat hij heel lang aan het begin van de Amsterdamse Egelantiersgracht woonde, en ik stelde me voor hoe hij het loodrechte Jordanese trappenhuis afdaalde om bij Gunters & Meuser een spijker te kopen om kameraad Stalin als die eraf gevallen was weer op te hangen in het ikonenhoekje. Misschien ben ik hem wel eens tegengekomen toen ik begin jaren tachtig een scheefgegroeid krot bewoonde aan dezelfde gracht, met opengespleten dak en de stoppenkast tegen de regen beschermd met een vuilniszak. De tweede en derde verdieping hadden geen stenen muren, alleen betengeling, misschien dat het daarom miraculeus bleef staan.
   Maar nu blijkt hij ook de eerste vertaler van Joyce te zijn (James Joyce), op de kop af tachtig jaar geleden, in het oorlogsjaar 1941, toen de vijfde reeks alweer van de voorleesverhalenbundel 1001 Avond uitkwam met daarin zijn vertaling van Eveline uit Dubliners, dat verscheen op de kop af honderdvijftien jaar geleden, in het oorlogsjaar 1916.
   Eveline is een van de eerste verhalen die Joyce schreef en publiceerde, in 1904, in de Ierse varkenskrant Irish Homestead. Hij herschreef het verhaal in 1906 en als je de twee versies vergelijkt zie je hoeveel hij inmiddels van Tsjechov geleerd had. Daar is natuurlijk nader Joyceaans onderzoek voor nodig, over het hoe, wat, waar en wanneer van die invloed, maar ik ben ervan overtuigd dat Joyce zijn Uncle Charles-principe, de vertelstem halverwege de schrijver en de hoofdpersoon, van Tsjechov heeft.
   Het Uncle Charles-principe kan net zo goed het Eveline-principe worden genoemd, schreven Erik en ik in het nawoord bij onze vertaling van Dubliners (Dublinezen). We haalden (met Scholes en Litz) twee voorbeelden aan waarin Joyce de vertelstem duidelijk dichter naar Eveline toetrekt.
   Eerst het eerste. In 1904 schreef Joyce nog de volgende passage:

Home! She looked round the room, passing in review all its familiar objects. How many times she had dusted it, once a week at least. It was the “best” room, but it seemed to secrete dust everywhere.

   In 1906 haalt hij de al te mooie dingen eruit en verandert ze door woorden en zinnen die werkelijk zo uit het hoofd van Eveline geplukt kunnen zijn, zonder toevoegingen als ‘It was the “best” room’ die er louter ter info van de lezer staan en Eveline nooit zou denken. Typische ouderwetse wim-met-de-pijp verhalenvertellerstrucjes die Joyce vals vindt klinken, en terecht. Het werd dus:

Home! She looked round the room reviewing all its familiar objects which she had dusted once a week for so many years, wondering where on earth all the dust came from.

   In onze vertaling:

Thuis! Ze keek de kamer rond en bekeek opnieuw alle vertrouwde voorwerpen die ze zoveel jaren lang eens in de week had afgestoft, zich afvragend waar ter wereld dat stof vandaan kwam.

   Waarbij ik vooral blij ben met dat ‘eens in de week’, want dat is de manier van zeggen over de hulp in de huishouding. De werkster komt niet eens per week maar eens in de week. In 1941 vertaalde Theun de Vries de passage zo:

Haar tehuis! Ze keek de kamer in ’t rond, met onderzoekende blikken op al de vertrouwde voorwerpen, die ze jaren aaneen elke week had afgestoft, zich afvragend, waar ter wereld al dat stof toch vandaan kwam.

   Persoonlijk vind ik ‘jaren aaneen’ wel een mooie slopend-slepend klinkende oplossing – hoewel je ook kunt denken aan ‘jaar na jaar’ als in het ‘maand na maand’ van de oude Enka-zemenreclame, wie kent hem nog. Ook het ingevoegde modale woordje ‘toch’ in ‘waar al dat stof toch vandaan kwam’ is zeker iets dat Eveline – non-verbaal natuurlijk – had kunnen denken. Maar voor de rest klopt niet alles. Het is Evelines huis, haar thuis, niet haar tehuis – maar misschien betekende het in 1941 wat anders (wat gaan de taalveranderingen snel: niets beklijft wat het beklijven niet waard is...) en Eveline werpt geen onderzoekende blikken, ze neemt de kamer – wellicht voor het laatst want ze staat op het punt weg te gaan – nog een keer goed in zich op, om het zich te herinneren.
   Sowieso is het de vraag of De Vries wel voldoende Engels kon. Een orgeldraaier die door de straat komt net als haar moeder op sterven ligt, wordt gezegd op te rotten: ‘The organ player had been ordered to go away and given sixpence.’ Bij Theun de Vries wordt dit: ‘Ben had den man met het orgeltje een zesstuiverstuk gegeven en bevolen weg te gaan.’ Nu is een shilling (schelling, zes stuivers) wel wat veel voor een straatmuzikant, een halve stuiver is ruim genoeg, maar wie is Ben? Misschien las hij ‘been’ als ‘Ben’, maar dan nog staat er heel wat anders en niet iets grammaticaals.
   Als de orgeldraaier is weggestuurd loopt pa terug naar de ziekenkamer, mopperend als een doorgewinterde xenofoob: ‘Damned Italians! coming over here!’ Dat wordt bij Theun de Vries: ‘Verdomde Italianen! dat ze nou net hier moesten komen!’ alsof het erom gaat dat ze (al is het er maar één) nu net onder zijn raam moeten gaan staan. Maar ook Rein Bloem begreep het in 1968 nog niet: ‘Vervloekte Italianen! Uitgerekend hier komen ze naar toe!’ Met ons behulp veranderde hij dat in 2004 in: ‘Verdomde Italianen! om hierheen te komen!’ en helemaal van ons eigens in 2016 vertaalden we, eindelijk ondubbelzinnig duidelijk en in character: ‘Verrekte Italianen! dat komt maar hiernaartoe!’
   Het is goed als de weinige woorden in de directe rede in deze verhalen in elk geval een beetje levensecht vertaald worden.
   Het tweede voorbeeld van Evelines vertelstem die Joyce in 1906 meer laat doorklinken en wat Theun de Vries ervan gemaakt heeft – volgt volgende keer.

_____
   Verwijzingen. Poesjkins Paardje Bochelaartje is in mijn vertaling uitgekomen bij Pegasus in 2019. Voor onze vertaling en de opmerkingen over Eveline, zie James Joyce, Dublinezen, vertaald door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, Athenaeum—Polak & Van Gennep, 2016. Voor de veranderingen in het verhaal, zie ook ‘The Composition and Revision of the Stories’ in James Joyce, Dubliners, Text, Criticism and Notes, red. Robert Scholes en A. Walton Litz, Penguin/Viking, 1969, met name de sectie ‘Revisions of “Eveline”’, blz. 238-240. Cees Koster ontdekte de vroege vertaling van Theun de Vries en schreef erover, helemaal op het eind van het stuk Alles verandert altijd (en blijft ook hetzelfde), in Filter 18:4, jaargang, blz. 3-13, online hier. Eveline vertaald door Theun de Vries: in Duizend en één avond, groot verhalenboek voor den Nederlandschen lezer, onder redactie van Emmy van Lokhorst en C.J. Kelk, met medewerking van meer dan 100 Nederlandsche en Vlaamsche auteurs, vijfde reeks, uitgeverij Contact, Amsterdam, z.j. (1941), blz. 180-184. Over andere vroege Joyce-vertalers zie blog 106 en 107, hier en hier. De voorkant van Dublinezen hieronder is een vroege versie van het definitieve ontwerp.

   *PS 3 februari 2024: Ton den Boon in zijn ‘Het weer van alle mensen’ en 99 andere pareltjes uit het woordenboek van Gerard Reve meent dat het woord karpatenkop een reviaans epitheton was voor de journalist-programmamaker en hoofdredacteur van De Tijd Herman Wigbold.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

441 Achtmaal Struwwelpeter in het Nederlands, 1848-2000

442 Van Struwwelpeter naar Ragbolrinus

443 Schroef je vaders hoofd niet af

446 De Geschiedenis van den wreeden Jan

444 Blijf weg van potten met geblaf

447 De geschiedenis van Hein de Dierenkweller

448 Wreede Piet

445 Frederik de wrederik gecloseread

440 Voor spek en bonen