123 De tweede Nederlandse Joyce-vertaler
De eerste Nederlandse Joyce-vertaler was dus niet in 1962 Max Schuchart met Het portret van de jonge kunstenaar maar in 1941 Theun de Vries met het Dubliners-verhaal ‘Eveline’.
Maar de tweede Nederlandse Joyce-vertaler was ook al niet in 1962 Max Schuchart met Het portret van de jonge kunstenaar – zie ik ineens op het plankele wankje Dichters en Aanverwanten – maar in 1961 John Vandenbergh!
Niet de John Vandenbergh die professor in de zoölogie is op de North Carolina State University, schrijver van onder andere de studie ‘Effects of the intrauterine position in litter-bearing mammals’ (2009) en ‘The house mouse in biomedical research’ (2008) – hoe interessant die werken ook zijn – maar dezelfde Jan Hendrik Willem Schlamilch die acht jaar later, in 1969, het feestelijke startschot zou geven voor een hele reeks Nederlandse Ulysses-vertalingen (tot op heden drie).
Acht jaar voordien dus, in 1961, publiceerde hij twee bladzijden eksperiementele vertaling van het duistere Proteus-hoofdstuk van Ulysses, het derde, waarin Stephen over het strand zwalkt maar veel lezers de moede kont in het zand zetten omdat het een hoofdstuk is dat de blik – gelijk de zee en de lucht en het eindeloze strand – bar weinig houvast biedt.
Het lijkt wel poëzie! moet Sybren Polet hebben uitgeroepen. Pure poëzie! En prose ook! En hij nam een fragment op in zijn Bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie in Nederlandse vertaling, geboventiteld 1900-1950, en uitgebracht ten behoeve van het onderwijs als literaire reuzenpocket 15 door De Bezige Bij.
Was Vandenbergh al begonnen met zijn vertaling? Is dit een voorproefje? Een eerste aanzet? Het eerste begin begonnen? Kunnen we hier de eerste tree van de gradus ad Parnassum Vertalianum gewaarworden?
En er zijn meer vragen. Van wie kwam het initiatief? Heeft Sybren Polet John Vandenbergh op het idee gebracht en moeten we hém danken voor de stickers ‘Ik heb Ulysses helemaal gelezen’ die acht jaar later als Zweedse King Corn-wittebroden met boterhamworst boven de Nederlanden werden uitgestrooid? Of kwam het initiatief van Vandenbergh en is het een probeersel, om te kijken of het sowieso wel mogelijk was, Ulysses vertalen? Zoals Erik en ik in 1995 lukraak een Finnegans Wake-bladzijde uitkozen om te vertalen. Kijken of het kon. Of het iets opleverde.
Met andere woorden: is het een uitprobeersel of was hij al begonnen en is het een fragment van een werk-in-uitvoering?
Gezien de vele veranderingen lijkt het erop dat het een eerste uitprobeersel was, dat hij sterk moest redigeren toen hij het tijdens het echte werk opnieuw tegenkwam.
Het stukje – het begin van het hoofdstuk – begint in de twee versies zo:
Onontkoombare modaliteit van het zichtbare: op zijn minst dat zo niet meer, mijn ogen die dit denken. Ik ben hier om de tekenen aller dingen te kunnen lezen, gebroedsel en aanspoelsel der zee, het opkomende getijde, de beschimmelde schoen. (1961)
Onontkoombare modaliteit van het zichtbare: dat althans, zo niet meer, gedacht door mijn ogen heen. Ik ben hier om de signatuur van alle dingen te lezen, broedsel en opspoelsel van de zee, de wassende vloed, die beschimmelde schoen. (1968)
Daar is heel wat aan gesleuteld. Vandenbergh probeert zich iets meer aan de bijzondere woorden en woordvormingen van Joyce te houden, met signatuur en wassende vloed. Verderop wordt een schild een beukelaar en licht beteugeld door de wind wordt wakkerewindgebreideld.
Hij verbetert eerdere fouten. ‘Vast omdat hij er met zijn hersens tegenaan liep’ wordt ‘Vast omdat hij er met zijn kop tegenaan gelopen is’ – omdat er een kop om je hersens heen zit waar je tegen dingen mee aanloopt.
Slordigheden ook. De kataleptische tetrameter wordt de catalectische tetrameter. Omforion wordt omophorion.
Interpretatiefouten ook. Eerst mijmert Stephen nog over het verschil tussen diafaan en adiafaan: ‘Als je je vijf vingers er doorheen kunt steken, dan is het een hek, zoal geen deur.’ Maar dat laatste moet natuurlijk zijn: ‘anders is het een deur.’ Bij Vandenbergh in 1968: ‘zoniet, een deur’.
Dat zijn allemaal in de eerste versie geen fouten die je maakt als je al twee hoofdstukken vertalend achter de kiezen hebt. Dan weet je inmiddels dat het bij elk woord opletten geblazen is.
Soms leest de eerdere versie dapperder. Het Hamlet-citaat staat er in 1961 fraaier dan in 1968:
Verbeeld je als ik eens van een rots viel die steil boven zijn voetstuk oprees en onontkoombaar door het nebeneinander tuimelde. (1961)
Als ik eens over een rots viel die zo gevaarlijk overhelt naar het water, onontkoombaar door het nebeneinander viel. (1968)
Vooral dat ‘zo’ stoort. Maar wat blijkt? In 1969 gebruikt Vandenbergh de vijf jaar eerder (en tegelijkertijd met Max Schucharts In de ban van de Brug met de Martinus Nijhoffring bekroonde) uitgekomen vertaling van Bert Voeten. Van ‘the cliff / That beetles o’er his base into the sea’ maakte Voeten: ‘of naar de steile hoogte van de klip / die zo gevaarlijk overhelt naar ’t water’. Overigens had Burgersdijk, duidelijker en citabeler: ‘gindsche klip, / Die van haar voet naar zee vooroverhelt’.
Dan is het jammer dat Vandenbergh er het water van maakt en niet de (voor de verzende voeten noodzakelijke) elisie ’t water laat staan. Bovendien maakt hij rots van klip, en dan ook nog een rots, wat zich moeilijk laat rijmen met zo gevaarlijk. Als hij zó gevaarlijk is, is de rots bekend, en zou je zeggen: díé rots die zo gevaarlijk etc.
Ook Stephens geneuriede liedje wordt anders. Stephen duidt het aan als jambisch en dat was de versie in 1961 niet, maar die van 1968 wel:
Kom toch naar Sandymount / Marlijn de merrie. (1961)
Kom je niet mee naar Sandymount, / Madelijn de hit? (1968)
Het vreemdste woord in de passage is het vandenberghse contransmagnifiekjoodsrataplantiatie. In het Engels is het contransmagnificandjewbangtantiality. Harald Beck heeft een jaar of vijftien geleden ontdekt dat een soortgelijk woord regelmatig als tongbreker werd genoemd of bij wijze van spellingtest (het groot dictee der Joyceaanse werken, waar blijft het), bijvoorbeeld bij Thomas Shields, The Making and the Unmaking of a Dullard uit 1909:
But transubstantiation, indefectibility, infallibility, sovereignty, etc., had no more meaning for me than the transmagnificandandubobanciality that was commonly used at that time for practice in syllabification.
Bij John Hartley (Seets i’ Lundun: a Yorkshireman’s ten days’ trip) uit 1876 komt het verzoek voor: ‘spell transmagnificanbandjuality’. Daaraan is te zien dat het bevreemdende -jew- in het woord waarschijnlijk het eerste lid is (of was) van duality.
Bij Vandenbergh blijft het woord in 1968 ongewijzigd. Hij moet dus zijn eerdere poging erbij gepakt hebben toen hij met het grote werk zelf bezig was.
Al met al lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat dit stukje niet is geplukt uit een werk in uitvoering maar werkelijk het eerste begin van Vandenberghs ulysseaanse vertaalactiveiten is.
_____
Verwijzingen. Ulysses (fragment), in: 1900-1950, Bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie in Nederlandse vertaling, samenstelling Sybren Polet, De Bezige Bij, 1961, p. 62-64. Ulysses, vertaald door John Vandenbergh, De Bezige Bij, zevende druk 1980, eerste druk 1969. Cees Koster vertelt hoe hij de vertaling van Theun de Vries ontdekte, als voetnoot bij het Filter-stuk Alles verandert altijd en blijft ook hetzelfde uit 2001, online hier. Voor contransmagnificandjewbangtantiality, zie JJON (James Joyce Online Notes), hier. Hieronder de twee Proteus-versies naast elkaar gelegd.
Maar de tweede Nederlandse Joyce-vertaler was ook al niet in 1962 Max Schuchart met Het portret van de jonge kunstenaar – zie ik ineens op het plankele wankje Dichters en Aanverwanten – maar in 1961 John Vandenbergh!
Niet de John Vandenbergh die professor in de zoölogie is op de North Carolina State University, schrijver van onder andere de studie ‘Effects of the intrauterine position in litter-bearing mammals’ (2009) en ‘The house mouse in biomedical research’ (2008) – hoe interessant die werken ook zijn – maar dezelfde Jan Hendrik Willem Schlamilch die acht jaar later, in 1969, het feestelijke startschot zou geven voor een hele reeks Nederlandse Ulysses-vertalingen (tot op heden drie).
Acht jaar voordien dus, in 1961, publiceerde hij twee bladzijden eksperiementele vertaling van het duistere Proteus-hoofdstuk van Ulysses, het derde, waarin Stephen over het strand zwalkt maar veel lezers de moede kont in het zand zetten omdat het een hoofdstuk is dat de blik – gelijk de zee en de lucht en het eindeloze strand – bar weinig houvast biedt.
Het lijkt wel poëzie! moet Sybren Polet hebben uitgeroepen. Pure poëzie! En prose ook! En hij nam een fragment op in zijn Bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie in Nederlandse vertaling, geboventiteld 1900-1950, en uitgebracht ten behoeve van het onderwijs als literaire reuzenpocket 15 door De Bezige Bij.
Was Vandenbergh al begonnen met zijn vertaling? Is dit een voorproefje? Een eerste aanzet? Het eerste begin begonnen? Kunnen we hier de eerste tree van de gradus ad Parnassum Vertalianum gewaarworden?
En er zijn meer vragen. Van wie kwam het initiatief? Heeft Sybren Polet John Vandenbergh op het idee gebracht en moeten we hém danken voor de stickers ‘Ik heb Ulysses helemaal gelezen’ die acht jaar later als Zweedse King Corn-wittebroden met boterhamworst boven de Nederlanden werden uitgestrooid? Of kwam het initiatief van Vandenbergh en is het een probeersel, om te kijken of het sowieso wel mogelijk was, Ulysses vertalen? Zoals Erik en ik in 1995 lukraak een Finnegans Wake-bladzijde uitkozen om te vertalen. Kijken of het kon. Of het iets opleverde.
Met andere woorden: is het een uitprobeersel of was hij al begonnen en is het een fragment van een werk-in-uitvoering?
Gezien de vele veranderingen lijkt het erop dat het een eerste uitprobeersel was, dat hij sterk moest redigeren toen hij het tijdens het echte werk opnieuw tegenkwam.
Het stukje – het begin van het hoofdstuk – begint in de twee versies zo:
Onontkoombare modaliteit van het zichtbare: op zijn minst dat zo niet meer, mijn ogen die dit denken. Ik ben hier om de tekenen aller dingen te kunnen lezen, gebroedsel en aanspoelsel der zee, het opkomende getijde, de beschimmelde schoen. (1961)
Onontkoombare modaliteit van het zichtbare: dat althans, zo niet meer, gedacht door mijn ogen heen. Ik ben hier om de signatuur van alle dingen te lezen, broedsel en opspoelsel van de zee, de wassende vloed, die beschimmelde schoen. (1968)
Daar is heel wat aan gesleuteld. Vandenbergh probeert zich iets meer aan de bijzondere woorden en woordvormingen van Joyce te houden, met signatuur en wassende vloed. Verderop wordt een schild een beukelaar en licht beteugeld door de wind wordt wakkerewindgebreideld.
Hij verbetert eerdere fouten. ‘Vast omdat hij er met zijn hersens tegenaan liep’ wordt ‘Vast omdat hij er met zijn kop tegenaan gelopen is’ – omdat er een kop om je hersens heen zit waar je tegen dingen mee aanloopt.
Slordigheden ook. De kataleptische tetrameter wordt de catalectische tetrameter. Omforion wordt omophorion.
Interpretatiefouten ook. Eerst mijmert Stephen nog over het verschil tussen diafaan en adiafaan: ‘Als je je vijf vingers er doorheen kunt steken, dan is het een hek, zoal geen deur.’ Maar dat laatste moet natuurlijk zijn: ‘anders is het een deur.’ Bij Vandenbergh in 1968: ‘zoniet, een deur’.
Dat zijn allemaal in de eerste versie geen fouten die je maakt als je al twee hoofdstukken vertalend achter de kiezen hebt. Dan weet je inmiddels dat het bij elk woord opletten geblazen is.
Soms leest de eerdere versie dapperder. Het Hamlet-citaat staat er in 1961 fraaier dan in 1968:
Verbeeld je als ik eens van een rots viel die steil boven zijn voetstuk oprees en onontkoombaar door het nebeneinander tuimelde. (1961)
Als ik eens over een rots viel die zo gevaarlijk overhelt naar het water, onontkoombaar door het nebeneinander viel. (1968)
Vooral dat ‘zo’ stoort. Maar wat blijkt? In 1969 gebruikt Vandenbergh de vijf jaar eerder (en tegelijkertijd met Max Schucharts In de ban van de Brug met de Martinus Nijhoffring bekroonde) uitgekomen vertaling van Bert Voeten. Van ‘the cliff / That beetles o’er his base into the sea’ maakte Voeten: ‘of naar de steile hoogte van de klip / die zo gevaarlijk overhelt naar ’t water’. Overigens had Burgersdijk, duidelijker en citabeler: ‘gindsche klip, / Die van haar voet naar zee vooroverhelt’.
Dan is het jammer dat Vandenbergh er het water van maakt en niet de (voor de verzende voeten noodzakelijke) elisie ’t water laat staan. Bovendien maakt hij rots van klip, en dan ook nog een rots, wat zich moeilijk laat rijmen met zo gevaarlijk. Als hij zó gevaarlijk is, is de rots bekend, en zou je zeggen: díé rots die zo gevaarlijk etc.
Ook Stephens geneuriede liedje wordt anders. Stephen duidt het aan als jambisch en dat was de versie in 1961 niet, maar die van 1968 wel:
Kom toch naar Sandymount / Marlijn de merrie. (1961)
Kom je niet mee naar Sandymount, / Madelijn de hit? (1968)
Het vreemdste woord in de passage is het vandenberghse contransmagnifiekjoodsrataplantiatie. In het Engels is het contransmagnificandjewbangtantiality. Harald Beck heeft een jaar of vijftien geleden ontdekt dat een soortgelijk woord regelmatig als tongbreker werd genoemd of bij wijze van spellingtest (het groot dictee der Joyceaanse werken, waar blijft het), bijvoorbeeld bij Thomas Shields, The Making and the Unmaking of a Dullard uit 1909:
But transubstantiation, indefectibility, infallibility, sovereignty, etc., had no more meaning for me than the transmagnificandandubobanciality that was commonly used at that time for practice in syllabification.
Bij John Hartley (Seets i’ Lundun: a Yorkshireman’s ten days’ trip) uit 1876 komt het verzoek voor: ‘spell transmagnificanbandjuality’. Daaraan is te zien dat het bevreemdende -jew- in het woord waarschijnlijk het eerste lid is (of was) van duality.
Bij Vandenbergh blijft het woord in 1968 ongewijzigd. Hij moet dus zijn eerdere poging erbij gepakt hebben toen hij met het grote werk zelf bezig was.
Al met al lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat dit stukje niet is geplukt uit een werk in uitvoering maar werkelijk het eerste begin van Vandenberghs ulysseaanse vertaalactiveiten is.
_____
Verwijzingen. Ulysses (fragment), in: 1900-1950, Bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie in Nederlandse vertaling, samenstelling Sybren Polet, De Bezige Bij, 1961, p. 62-64. Ulysses, vertaald door John Vandenbergh, De Bezige Bij, zevende druk 1980, eerste druk 1969. Cees Koster vertelt hoe hij de vertaling van Theun de Vries ontdekte, als voetnoot bij het Filter-stuk Alles verandert altijd en blijft ook hetzelfde uit 2001, online hier. Voor contransmagnificandjewbangtantiality, zie JJON (James Joyce Online Notes), hier. Hieronder de twee Proteus-versies naast elkaar gelegd.
Reacties
Een reactie posten