148 Wijlen, rip en voor de raven: mijn canonieke vertaalkanon

   Vraag vertalers nooit wat hun favoriete vertaling is, want ze zullen antwoorden: ‘Van mijn hand?’ En als zulke egomanie niet de bedoeling blijkt, zullen ze het niet weten.
      En wat is het ook, een ‘favoriete vertaling’? Een favoriet boek, een favoriet gedicht, oké, alhoewel het misschien wat armoeiig is om er maar één te hebben en dat ook nog eens je leven lang. Dan zit het er dik in dat er sindsdien aan leesvoer weinig tot niets is bijgekomen.
   Maar een favoriete vertaling? Hallo! Doen je collega’s eigenlijk ooit wel iets goed? Misschien levert het meer op om vertalers naar hun minst favoriete vertaling te vragen. Dan zul je wat horen! Dan komen de tongen los, wat zeg ik, hele hoofden. Alle goede boeken zijn mislukt in vertaling – als ze door een ander zijn vertaald. Jeuken bij een pracht- en schitterboek je handen niet om het beter te willen doen dan de vertaler van dienst? Bij flauwe, saaie, slechte rotboeken heb je dat niet. Die vertalingen mogen even belabberd als prima zijn, of erger nog, adequaat. Geen hond die er een rombom om maalt. Ze worden er echt niet beter van.
   Een favoriete vertaling houdt in dat je niet speciaal het boek maar de vertaling goed vindt. En als je de vertaling goed vindt, moet je het origineel kunnen lezen om dat met enig recht te kunnen onderbouwen. En van de vierenhalf duizend gesproken talen in de wereld met meer dan duizend sprekers (zesenhalfduizend met minder dan duizend sprekers, alle dode talen niet meegerekend) kennen vertalers er vaak maar één goed genoeg. Heurlui moedertaal.
   En wie leest er nu vertalingen, behalve beroepsgedeformeerde vertalers? Mensen lezen boeken. Knappe jongen die kan zeggen: het boek was naatje, maar de vertaling top. Dit is (tussen haakjes) weer een bewijs dat er niet zoiets als een ‘transparante’ vertaling bestaat. De vertaling ís de tekst en de vertaler ís de schrijver – en mag erop aangesproken worden.
   Je favoriete boek dus, met als voorwaarde dat het een vertaling betreft. Zo formuleren we de vraag.
   Intussen heeft iedereen natuurlijk wel degelijk favoriete vertalingen. Alleen kennen we die niet als vertalingen. Het zijn strips en kinderboeken die we misschien nog steeds met veel plezier lezen. Of laten we het houden op strips, want van kinderboeken weet ik het niet. Zo gauw ik een klassiek kinderboek inkijk, slaat de muffe lucht van Vertalië me tegemoet. Karlsson, Winnie-de-Poeh, Alice in Wonderland, wat een gruwelijk oubollige vertalingen. Onbegrijpelijk dat je zulke leuke boeken zo braaf en saai kan maken.
   Neen! Dan strips! Asterix, Kuifje, Lucky Luke blijven fris, net als hun opvolgers, Blueberry en Isabelle Avondrood. Ook bij de strips van Moebius – hoeveel verschillende vertalers er ook aan bezig zijn geweest – hoef je je niet de hele tijd af te vragen wat er in het Frans stond. Majoor Fataal en de Incal-sage blijven meesterwerken in de vertaling van Kees Beentjes.
   Hoe dat komt? Misschien is het de contrainte van de tekstballon waardoor er meer naar strakke vertalingen gezocht moet worden. Misschien geven juist de tekeningen de tekst meer vrijheid. Omdat er tekeningen bij staan kunnen de vertalers zich meer inleven én daarna meer uitleven dan (doorsnee) boekvertalers. Ik heb de indruk dat uit het Frans vertaalde strips in het Nederlands vaak net wat losser en laconieker zijn dan in het Frans, dat er meer naar de grap is gegrepen en naar de scherpe formulering dan in de originelen. En dat is natuurlijk geen slechte zaak als de tekeningen het verhaal toch al vertellen.
   Als het gaat om je eigen grotemensenfavoriete vertalingen, hou je een heel klein time frame over, een heel kleine window of opportunity om ze te vinden, namelijk de tijd dat je boeken las voor je plezier. De tijd die ook wel adolescentie heet. De tijd dat je de wereldliteratuur ontdekte en de prachtigste boeken las die alleen voor jóú geschreven waren. Hele nieuwe blikken op de wereld werden opengetrokken en in één teug achterovergeslagen. Aan die tijd, de tijd van wat ook wel het pre-ironische lezen wordt genoemd, komt een eind zo gauw je zelf begint met schrijven en/of vertalen en je gaat kijken wat anderen ervan gebakken hebben. Op dat moment ga je met andere ogen lezen, met ironische ogen. Met stakkerig wijze ogen. En dan is de lol er snel af.
   Het kán nog wel, gegrepen worden, maar het gebeurt zelden. Ik wil alleen de magistrale vertaling van Kristofer Schipper uit 1997 noemen, De innerlijke geschriften van Zhuang Zi, met een taalgebruik dat zo helder en kinderlijk eenvoudig is, en grappig en muzikaal op de koop toe, dat je niet alleen het idee hebt dat je geen vertaling leest, maar opnieuw, na al die jaren ironisch lezen, een meesterwerk dat speciaal voor jou is geschreven.
   Uit de pre-ironische tijd stammen de boeken die nog steeds stutten voor de ziel zijn, Boze geesten (dat inmiddels is omgedoopt tot Duivels), Leerschool der Liefde (ofwel de sentimentele educatie), Ecce Homo, De meester en Margarita en meer van zulks. Allemaal vertalingen, want daar hebben we het hier over.
   Proust en Joyce moest ik in het origineel lezen, want van de vertalingen snapte ik geen ene ruk. Ulysses was duister en stroef – in de vertaling van Vandenbergh. Combray was stroef en duister – in de vertaling van Lijsen. Doordat het zo houterig-plichtmatig vertaald was, zag ik niet goed wat er aan was. Dat ontdekte ik pas toen ik de muziek kon horen van het origineel, ook al miste ik op betekenisniveau vrijwel alles wat er stond.
   Nietzsches Ecce Homo in de vertaling van Pé Hawinkels was een revelatie waarover Erik Bindervoet en ik onze ver- en bewondering al hebben uitgesproken in dit tijdschrift (Filter 15:1, 2008). Hawinkels’ vertaling, schreven we, geheel in nietzscheaanse sferen opgestegen, ‘las in een taal die leefde, die sprong, met woorden van vlees en bloed die we kenden en gebruikten (‘de dood van Pierlala’, ‘griezels’, ‘het christendom moet je niet verfraaien of opdirken’) en die ons op het vege lijf geschreven waren.’ Dat was de verdienste van Pé. Volgens Willem Frederik Hermans (in Klaas kwam niet, 173) bleef er in Hawinkels’ vertaling weinig over van de (weer volgens Hermans) plechtige, bezwerende toon van Nietzsche, maar dat lijkt me voor een boek als Ecce Homo alleen maar een voordeel.
   Als ik Ecce Homo, dat Privé Domeinjuweeltje uit 1969, er nu weer op nasla, word ik weer gegrepen door Nietzsche – én Hawinkels. Het valt me nu vooral op hoe muzikaal en melodieus zijn perioden zijn (zoals de Duitsers zeggen), hoe zijn zinnen zwieren waar ze moeten zwieren en hakken waar ze moeten hakken. Het loopt, kortom, zoals de hamer filosofeert. Misschien is dat het kenmerk van de grote vertaler: hij behoudt de muziek. Nergens in Hawinkels’ vertaling zou ik ook maar een woord of een komma willen veranderen. Zelfs zijn fouten wil ik laten staan. Als hij het op bladzijde 68 heeft over het ‘lijkenbitterparfum van Schopenhauer’, is dat volkomen duidelijk. Al weet je niet wat het is, het klinkt als een klok, je kunt je er van alles bij voorstellen en het hoeft echt niet verbeterd te worden in ‘lijkbiddersparfum’, wat het woordenboeksgewijs feitelijk is. ‘Het is ook een kwestie van enthousiasme,’ zei Pé ooit over het métier. Fouten maken hoorde erbij. Als de toon maar klopte, en die klopte bij hem. Je kan een vertaler kapittelen over bepaalde keuzes, bepaalde woorden, maar als het zo’n meesterwerk is, heeft dat evenveel zin als de schrijver kapittelen. De vertaler, wederom, ís de schrijver. De fouten maken de vertaling eigenlijk alleen nog maar favorieter voor mij, omdat die uit een overduidelijk enthousiasme voortkomen en hier met een verfijnd gevoel voor toon en ritme samengaan.
   Ik begin hoe langer hoe meer te neigen tot de overtuiging dat je de kwaliteit van een vertaling het best kunt beoordelen naar de kwaliteit van het Nederlands. Ook omdat iedere vertaling natuurlijk een origineel moet zijn. Laten we het dan gewoon niet meer over vertalingen hebben. En wat vertaalfouten betreft: net als schrijvers kunnen vertalers fouten maken, dat hoort bij het métier. Niks ergs aan.

   [Wordt vervolgd.]

_____
   Verwijzingen. Dit stuk stond eerder in de papieren Filter 27.4, december 2020, p.3-8. Erik en ik over Hawinkels’ Ecce Homo in Filter, hier.

Reacties

  1. En daar heeft Hans Dekkers, zonder dat hij zich aanvankelijk kon herinneren, de titel Lijkenbitter voor zijn dichtbundel uit 2013 uit: uit die pracht van een miskleun van Hawinkels. https://www.literairnederland.nl/recensie-hans-dekkers-lijkenbitter/

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

440 Voor spek en bonen

441 Achtmaal Struwwelpeter in het Nederlands, 1848-2000

442 Van Struwwelpeter naar Ragbolrinus

443 Schroef je vaders hoofd niet af

446 De Geschiedenis van den wreeden Jan

444 Blijf weg van potten met geblaf

447 De geschiedenis van Hein de Dierenkweller

445 Frederik de wrederik gecloseread

448 Wreede Piet