152 De Dostojevski heeft geld nodig-kalender (eeuwigdurende ellender)

   Het is niet genoeg om van geld te houden – geld moet ook van jou houden. (Baron de Rothschild)

Wie schrijft die blijft en komt nooit ergens anders: hij heeft er gewoon het geld niet voor. Hij moet werken voor de eeuwigheid, leven van de wind en bijten op een potloodje. Hij moet maar zien van wat er voor hem van de kar valt, of welke gek iets voor hem geeft. Voor schrijvers geen gegarandeerd minimumloon, collectieve arbeidsovereenkomsten of dertiende maand. Voor hun zijn er schnabbels en paraliteraire activiteiten. En schrijversbeurzen natuurlijk, maar die komen gek genoeg vaak altijd bij de verkeerden terecht.

Fjodor Michajlovitsj Dostojevski (1821-1881) had altijd geld nodig, midden in de week en ’s zondags ook, geld om te leven en geld om de schulden te betalen. Zijn leven was één groot financieel probleem, een gat dat steeds maar dieper werd. De eerste brief waarin hij zijn geldproblemen ter sprake brengt is van 27 september 1837, als hij op zestienjarige leeftijd zijn vader vraagt om bij te springen voor de uitrusting op de militaire academie. De laatste brief, twee dagen voor zijn dood, doet een ‘misschien wel laatste verzoek’ aan de redactie van literair tijdschrift De Russische Bode om hem het openstaande tegoed voor de Gebroeders Karamazov te sturen. In de tussenliggende 800 brieven is er vrijwel geeneen die niet over geld gaat.

Financieel valt het leven van Dostojevski uiteen in twee periodes. Tot 1864 had hij nooit geld. Na 1864 had hij altijd schulden. Het keerpunt was het overlijden van zijn oudste broer Michaïl, die aanvankelijk onduidelijke schulden naliet van zijn literaire tijdschrift Epoche en een tabaksfabriek. Dostojevski – in het verleden vaak gesteund door Michaïl – beschouwde het als zijn morele plicht alle schulden van zijn broer over te nemen, en daarbij de zorg voor Michaïls weduwe en vier kinderen, plus de zorg voor de maîtresse van zijn broer en haar kind.

Hij nodigde de schuldeisers uit om langs te komen en schreef talloze schuldbekentenissen uit. Een hoogst onzakelijke afhandeling, want hij schreef wissels uit voor iedereen die maar langskwam. Alle schuldeisers, rechthebbenden, maar ook alle dubieuze crediteuren met een zielig verhaal konden rekenen op gehoor en een wissel. Bedrog nam hij voor lief. Toen uitkwam dat iemand hem inderdaad om de tuin had geleid riep hij uit: ‘Wie had dat gedacht! Waar een mens in uiterste nood al niet toe komt!’ Toen Dostojevski de boeken afsloot had hij voor 40.000 roebel aan schuldbekentenissen uitgeschreven. Een aanslag op zijn middelen die hij niet meer te boven is gekomen: tot het eind van zijn leven heeft hij achter de feiten aan en voor de schuldeisers uit moeten lopen.

Geld, of liever gezegd het gebrek aan geld, heeft Dostojevski gemaakt tot de schrijver die hij is geworden. Er is geen schrijver die de lezer zo razend over de bladzijden voortdrijft, alsof de deurwaarder hem op de hielen zit, en dat was vaak ook zo. Vanuit zijn ballingsoorden Berlijn, Dresden, Homburg, Baden-Baden, Genève, Vevey, Milaan, Florence en opnieuw Dresden bestookte hij zijn uitgevers met verzoeken om voorschotten, bijschotten, naschotten en tussenschotten voor oude romans en weer nieuwe voorschotten voor verhalen en romans waaraan hij nog moest beginnen. Nooit heeft hij de rust gehad om het boek te schrijven dat hij wilde schrijven. Soms kwam hij er pas achter hoe hij zijn roman in vier delen wilde schrijven als het eerste deel al gedrukt was, het tweede deel onderweg naar de redactie en het derde deel bijna af. Als hij genoeg tijd had, riep hij uit, dan, ja dan zou hij iets schrijven waar ze over honderd jaar nog over zouden spreken!

Door Dostojevski’s voortdurende kopzorgen krijgt geld in zijn romans een bijna mythische betekenis, nauw verbonden met het eeuwige thema van zelfvernedering en gekrenkte ijdelheid. Geld stuwt de handeling voort en bepaalt de karakters. Zonder geld ben je niemand, een insect, waarop anderen het volste recht hebben te trappen. Met geld ben je een Rothschild, de koning der Joden te rijk en wie geen miljoen bezit, is noodzakelijkerwijs een schoft. Ja, geld is het enige wat ons van de viervoeters onderscheidt. Je hoeft er niets eens meer iets voor te kopen, geld hebben is genoeg. Al heb je je matras ermee volgestopt. Geld! Da’s wat ik wil. Roebels, friedrichsd’or, talers, guldens, euro’s, gouden louis’tjes, dubloenen, imperialen! Bij bakken, bij honderdduizenden! Het maakt niet uit, als het maar veel is! Dan zullen jullie wel anders piepen!

‘Wanneer kun je doen wat je wil? Als je een miljoen hebt. Een man zonder miljoen is niet iemand, die alles doet wat hij wil, maar iemand met wie anderen alles doen wat zij willen.’ zegt de muisman in Aantekeningen uit het ondergrondse. Armoede is de persoonlijke krenking, de vernedering die veel van Dostojevski’s personages tot hun dostojevskiaanse wanhoopsdaden brengt. Geld moet ze gelukkig maken. In één miljoen roebel van lakei tot Alexander de Grote, van insect tot kroon op de schepping. Wie wil dat niet?

Januari

Ik huurde een kamer, sloot me op en zat drie uur lang mijn geld te tellen. Toen ik de ochtend daarop wakker werd, was ik geen lakei meer.
   (De verteller in De speler)

   1 januari — Met het geld gaat het niet goed. (1879)
   2 januari — Als u mijn medewerking aan het tijdschrift op prijs stelt geef mij dan 2000 roebel voorschot. (1867)
   3 januari — Stuur als je hebt. Ik heb helemaal niets. (1843)
   4 januari — Ik kom snel weer thuis naar Petersburg want in Moskou geef ik veel te veel uit en daar heb ik het geld niet voor. (1872)
   7 januari — Ik heb geen cent meer. (1876)
   11 januari — Mijn leven is dit jaar zo veranderd dat ik nu opeens heel erg veel geld nodig heb. (1858)
   12 januari — Over anderhalve maand gaat Anna Grigorjevna mij vader maken. Wat een uitgaven dat met zich mee gaat brengen! Ik moet in de kou in mijn kamer zitten en op geld wachten. (1868)
   13 januari — Geen geld. (1856)
   14 januari — Ik heb al vreselijk veel bij De Russische Bode opgenomen, en ik heb nog 3000 roebel wisselschulden in Petersburg. (1868)
   15 januari — Ik maak me vreselijke zorgen. (1871)
   16 januari — Mijn kleren zijn tot op de draad versleten, ik heb nieuw ondergoed en een uniform nodig en ik moet een nieuwe jas laten maken. Vraag me niet waar het allemaal is gebleven! Ik weet het zelf niet. (1856)
   18 januari — Ik kan geen kant meer uit. (1858)
   19 januari — Geld zou voor mij het middel zijn om mijn huiselijke situatie te verbeteren, en dat is hard nodig. (1871)
   20 januari — Ik heb momenteel zeer dringend geld nodig. (1881)
   25 januari — Als oom mij die 600 roebel niet geeft ben ik verloren of zal ik de komende acht maanden als een bedelaar door het leven moeten gaan. (1857)
   26 januari — Acute geldzorgen. (1881)
   27 januari — Omwille van de engelen in de hemel stuur me 35 roebel. (1844)
   28 januari — Ik werk maar intussen heb ik nog steeds geen geld. (1847)
   29 januari — Je kan niet geloven in wat voor afgrijselijke nood ik verkeer. (1843)
   30 januari — Wat geld betreft: het is onvoorstelbaar hoe hard ik het nodig heb. (1871)
   31 januari — Kan er niet een of ander familielid wat bijspringen, desnoods voor de eerste keer? (1854)
Februari

Als ik eenmaal mijn fortuin heb gemaakt, dan word ik een verdomd origineel type, reken maar. Alleen daarom is geld al zoiets smerigs en verfoeilijks, omdat het de mensen zelfs met talenten kan toerusten.
   (Gavrila Ardalionovitsj Ivolgin in De idioot)

   1 februari — Geld zal ik niet veel hebben, maar op 800 of 1000 roebel hoop ik toch wel. (1846)
   2 februari — Mijn schulden zijn inmiddels tot onmogelijke hoogten gestegen. (1849)
   3 februari — U hebt mij letterlijk gered op het meest kritieke ogenblik van mijn leven. (1867)
   4 februari — Wat een smerigheid! Ik was geschokt. Wij, die de laatste roebels bij elkaar moeten schrapen, moeten betalen, terwijl zij, kinderen van rijke ouders, gratis worden toegelaten. (1838)
   5 februari — Ik heb nog 32 roebel over maar ik heb nieuwe laarzen nodig want mijn oude zijn onderweg kapotgegaan. (1875)
   6 februari — Nog drie maanden en dan leven we al twee jaar in het buitenland. Dat is volgens mij erger dan een verbanning naar Siberië. En zonder minstens 7000 roebel kan ik niet naar Rusland terugkeren. (1869)
   7 februari — Het is niet dat ik ongeduldig ben, ik zit gewoon aan de grond! Ik heb absoluut alles uitgegeven, ik heb geen kopeke meer. Zo diep ben ik gezonken! (1871)
   8 februari — Ik heb hier 600 roebel zilver schuld (nog van mijn bruiloft), die op 1 januari terugbetaald hadden moeten zijn. (1858)
   9 februari — Mijn zaken staan er niet al te best voor. (1874)
   10 februari — Het geld vliegt weg in enorme hoeveelheden. (1875)
   13 februari — Alleen maar schulden. (1865)
   18 februari — De crediteuren achtervolgen me, ze spannen samen om me achter tralies te zetten. Wacht nog even, ik betaal alles terug. (1866)
   20 februari — Ik heb nog maar 2 kopeken over om van te leven. (1849)
   23 februari — 600 roebel schuld, direct terug te betalen. (1857)
   24 februari — Ik verlies hier al mijn krediet in de winkels en ook bij de huisbaas. Nog nooit heb ik het zo moeilijk gehad. Het is om je te verhangen. (1869)
   26 februari — Ik leef op krediet en in grote armoede. (1869)
   27 februari — Voor de rest is de situatie niet rooskleurig. Er is geen hoop, voor nu niet en voor de toekomst niet. Nee, ik vergis me. Ik heb een kans van één op een miljoen dat ik zal overwinnen – bijzonder hoopgevend! (1841)
Maart

Stel u eens voor, ze lopen met een plan rond om u onder curatele te plaatsen, met alles wat u bezit, uw geld en uw vrije wil, dus met die twee dingen, waardoor wij ons van de viervoeters onderscheiden!
   (Keller tegen vorst Mysjkin in De idioot)

   1 maart — Mijn situatie is kritiek. (1858)
   2 maart — Al mijn hoop is natuurlijk gevestigd op mijn roman. Als hij succes heeft verkoop ik de tweede druk, betaal ik mijn schulden en kom ik terug naar Moskou. (1868)
   7 maart — Het was onmogelijk minder uit te geven. (1857)
   8 maart — De geboorte van Sonja viel veel duurder uit dan ik had gedacht, en op het ogenblik heb ik nog maar 40 franc en 400 francs schuld. (1868)
   9 maart — Ik verkeer in geldnood als nooit tevoren. We zijn afgelopen jaar zo arm geweest, zelfs het laatste ondergoed is beleend. (1869)
   10 maart — Ik beloof totdat ik het manuscript heb afgeleverd geen geld meer te vragen en verder beloof ik dit jaar niet te sterven. (1870)
   13 maart — Gisteren heb ik mijn laatste jas naar de pandjesbaas gebracht. (1868)
   14 maart — Mijn financiële situatie is heel precair. (1859)
   15 maart — Het geld gaat hard. (1857)
   16 maart — Onze kosten zijn schrikbarend hoog. (1858)
   19 maart — Zonder 6 of tenminste 5000 is er geen denken aan om naar Rusland terug te komen. (1869)
   21 maart — Ik heb overal schulden en niet zo weinig ook. (1839)
   22 maart — Nu het allerbelangrijkste: geld. Zulke nood als ik nu heb, heb je maar eens in je leven. (1856)
   23 maart — Wat heb ik aan Roem, als ik schrijf voor brood? (1845)
   24 maart — Dit is de laatste keer dat ik je wat vraag, ik zal je verder nooit meer lastigvallen. (1856)
   25 maart — We leven van onze laatste centen. (1878)
   26 maart — Tweeëneenhalve maand geleden heb ik voor het laatst geld gezien; ik ben broodmager. (1849)
   27 maart — Nog niets ontvangen. (1864)
   29 maart — Ik ben gedwongen u te vragen om een onmiddellijk voorschot van 300 roebel. (1869)
   30 maart — De crediteuren zullen zich op me storten en ik heb geen geld, alleen verwachtingen. (1871)
   31 maart — Ik heb uitgerekend dat ik zoveel schulden in Moskou heb dat ik die aan u niet kan afbetalen. (1849)
April

Geld is een despotische macht, maar tegelijkertijd vertegenwoordigt het ook de hoogste gelijkheid en daarin ligt zijn voornaamste kracht. Geld strijkt alle oneffenheden glad.
   (De verteller in De jongeling)

   1 april — Als vanouds geen rooie cent. (1846)
   2 april — De kosten hier zijn verschrikkelijk. Ik geef niet veel voor mezelf uit, stuur daarom wat ik je vraag. (1864)
   3 april — Ik zit aan de grond. (1868)
   4 april — Anna, mijn lieve engel, ik heb alles verspeeld, zodra ik aankwam gisteren heb ik in een half uur alles verspeeld. (1868)
   5 april — Ik heb vanmiddag weer gespeeld, en weer alles verspeeld. Ik heb nu nog maar 10 centimes over. (1868)
   6 april — Ik kan zelfs geen zomerslobkousen kopen, ik loop in winterslobkousen. Zonder geld kan ik niet leven... (1864)
   7 april — Mijn hele leven lang heb ik voorschotten gevraagd; dat is uit economisch oogpunt misschien slecht voor me geweest, maar wat kan ik eraan doen? (1870)
   8 april — Ik heb geen rooie kopeke. (1870)
   9 april — Wat geld betreft heb ik me een beetje vergist in mijn berekeningen. (1847)
   10 april — Voor mij is geld alles, zo hard heb ik het nodig, het verdomde spul. (1868)
   11 april — Het geld is het grootste probleem. (1871)
   12 april — Wat is vijftien roebel voor u? Ik vecht met mijn kleine krediteuren als Laokoön met de slangen. (1849)
   13 april — Wat er verder van me moet worden? (1864)
   14 april — Van de 1000 roebel zijn er nog maar 600 over. (1859)
   15 april — Binnenkort heb ik eigen geld en begin ik een nieuw leven! (1856)
   16 april — Schulden. (1871)
   17 april — Alles is op. (1864)
   18 april — Voor geld schrijven heeft me verstikt en verteerd. Alleen het toeval kan me redden. (1865)
   21 april — Ik ga tante om geld te vragen. (1864)
   22 april — Kunt u het geld misschien eerder sturen? (1869)
   23 april — Mijn situatie is schrikbarend. (1865)
   25 april — Vijfentwintig roebel verdwenen in de post! En ik heb ze zo hard nodig! (1868)
   27 april — Geen cent. (1846)
   29 april — Ik heb alles verspeeld, alles. Anna, red me voor de laatste keer en stuur me 30 (dertig) taler. Dit is de laatste keer, echt de laatste keer! (1871)
   30 april — Blut. (1868)
Mei

Met die nonchalante uitstalling van stapels bankbiljetten bracht Pjotr Petrovitsj zijn jonge vriend heel diens nietswaardigheid en het verschil dat er tussen hen bestond aan het verstand.
   (De verteller in Misdaad en straf)

   1 mei — Ik zal morgen wel met honger thuiskomen, want geld om te eten heb ik niet. (1871)
   2 mei — We hebben veel meer nodig dan we dachten. (1871)
   3 mei — Wat het geld betreft, helaas! geen geld. De duivel weet waar het blijft. (1845)
   5 mei — Hoe meer je afbetaalt, hoe ongeduldiger en dommer de crediteuren worden. (1867)
   6 mei — Niets. (1871)
   9 mei — Waarom krijg ik, die het zo nodig heb, maar 100 roebel en Toergenjev met zijn 2000 zielen 400 per vel? Uit armoede ben ik gedwongen me te haasten en voor geld te schrijven, dus mijn werk beslist te verknoeien. (1859)
   10 mei — Ik heb de hele winter gewerkt, mijn gezondheid geruïneerd, elke kopeke omgedraaid en toch zijn er 1500 roebel verdwenen. (1866)
   15 mei — Ik heb geen rooie kopeke, en bovendien: ik zou niet weten waar ik het vandaan moest halen. (1846)
   16 mei — Opnieuw veel geld nodig. (1879)
   17 mei — ’s Ochtends begon ik te spelen en ’s middags had ik zestien imperiaal verloren. (1867)
   18 mei — Ik heb tien uur gespeeld en alles verloren. Ik wil mijn horloge nog niet belenen. (1867)
   19 mei — Waar haal ik zoveel geld vandaan? (1870)
   20 mei — Alles tot de laatste kopeke, tot de laatste groschen, tot de laatste gulden verspeeld. (1867)
   21 mei — Alles verloren. (1867)
   24 mei — Ik heb geen cent meer en vandaag komt het hotel met de rekening, want ze maken de rekeningen wekelijks op. (1867)
   26 mei — Anna, liefste, noem me geen schurk! Ik heb een misdaad begaan, ik heb alles verspeeld wat je me hebt gestuurd, alles, alles tot de laatste kreuzer, gisteren heb ik het ontvangen en gisteren heb ik het verspeeld. (1867)
   27 mei — We hebben minder dan dertig taler. (1867)
   28 mei — Maar goed, als ik absoluut wil gaan, kan ik ook wel zonder geld vertrekken. (1867)
   29 mei — Ik zit nu vreselijk in de problemen. (1880)
   31 mei — Als er niks binnenkomt, moeten we nog langer hier blijven. (1871)
Juni

Dit zijn honderdduizend roebel, dames en heren. Daar ligt het geld, in dat vieze pakje. Vanmiddag is hij als een gek tekeergegaan en heeft hij een een bod op mij gedaan: hij begon met achttienduizend, sprong toen ineens op veertigduizend en bood uiteindelijk hier deze honderdduizend. Hij heeft mij dus op honderdduizend getaxeerd.
   (Nastasja Filippovna over Rogozjin in De idioot)

   1 juni — Nog steeds niets ontvangen. (1880)
   2 juni — Ik pieker me suf. Er is nu niemand meer bij wie ik wat kan lenen. (1858)
   3 juni — Ik veroorloof mezelf niets en houd voortdurend de uitgaven bij, maar toch vliegt het geld weg. (1872)
   5 juni — Mijn huidige financiële situatie is niet best. (1838)
   6 juni — Ik kom alleen, mijn vrouw blijft in Petersburg. Geld om samen te reizen hebben we niet. (1862)
   7 juni — Alleen door te beloven 600 roebel te betalen kan ik de crediteuren er voorlopig van afbrengen beslag te leggen en mij te doen gijzelen. (1865)
   8 juni — Ik vraag drieduizend roebel meteen als voorschot voor een roman, die ik mij formeel verplicht te leveren niet later dan de eerste dagen van oktober van dit jaar. (1865)
   9 juni — Dat het geld op tijd komt is even belangrijk als het geld zelf. Als het geld stopt, stopt het leven. (1870)    11 juni — Dringend geld nodig. (1879)
   12 juni — De vijfhonderd roebel zijn helemaal op. (1870)
   13 juni — Het geld gaat hard. (1875)
   20 juni — Stuur me alvast tien roebel, ik heb ze hier van iemand geleend. (1849)
   20 juni — We moeten tot ongeveer eind oktober God mag weten waarvan leven. (1878)
   21 juni — Ik heb al zoveel voorschot gekregen en ben zo laat met mijn roman, dat ik niets meer kan vragen. (1868)
   23 juni — Ik weet niet meer wat ik moet doen op dit meest kritieke moment. (1870)
   24 juni — Wat een prijzen, vreselijk! (1874)
   25 juni — Vertel de crediteuren niet waar ik woon. De huisbaas betaal ik in augustus, als er weer geld is. (1866)
   26 juni — We hebben geld nodig. Ik denk dag en nacht aan de kinderen. Als ik dood ben, wat laat ik ze dan na? (1875)
   27 juni — Je schrijft dat het geld wegvliegt. Bij mij is het niet anders, duifje, maar och! wat hebben we het hard nodig! (1875)
   28 juni — De uitgaven verpletteren me. De 1000 roebel zijn gesmolten als was. Ik smeek je, broer, red me nog één keer en stuur me 200 roebel. (1859)
Juli

Een zekere geestelijke geborneerdheid schijnt nu eenmaal het bijna onontbeerlijke attribuut te zijn van allen die ernst maken met het verdienen van geld.
   (de verteller in De idioot)

   1 juli — Jij bent mijn reddende engel! Red mij nu ook. (1859)
   3 juli — Ik ben tot de conclusie gekomen dat met onze uitgaven niets wat we krijgen genoeg zal zijn. Alleen een heel grote som ineens zou helpen. (1871)
   4 juli — Hoe ik uit de schulden moet komen, ik heb geen flauw idee. (1866)
   6 juli — Hoe moet het worden in de herfst en waar moet het geld vandaan komen? (1874)
   7 juli — Die terugbetaling heeft me de das omgedaan. Maar ik kon echt niet anders: een kwestie van eer. (1875)
   8 juli — Stuur aub de (twee maanden geleden) toegezegde 2000 roebel per omgaande op. (1879)
   12 juli — Morgen probeer ik mijn horloge te belenen. 80 roebel moet ik er toch wel voor kunnen krijgen. (1873)
   14 juli — Straks heb ik geld nodig, heel hard, krankzinnig hard geld nodig. (1856)
   15 juli — Er is nu niemand bij wie ik kan lenen, want de mensen die mij vroeger altijd geld gaven zijn vertrokken. (1858)
   17 juli — Het spijt me van de 500 roebel. Ik troost me slechts met de gedachte dat ik van die 500 5000 maak, als ik weer gezond mag worden. (1876)
   19 juli — Waar haal ik geld vandaan om te leven? (1858)
   21 juli — Zonder geld vallen al mijn plannen in duigen. Dan ben ik echt verloren! (1856)
   23 juli — Ik vraag van het Fonds 1500 roebel zilver om in het buitenland artsen te bezoeken. Als ik het in februari volgend jaar niet heb terugbetaald verplicht ik mij het auteursrecht van al mijn boeken aan het Fonds over te dragen. (1863)
   23 juli — Ik heb nog 25 roebel en wat kleingeld over om van te leven, maar geen horloge meer. (1873)
   26 juli — Ik denk veel over de toekomst. Ook over de vraag van welk geld we zullen leven: een grote vraag. (1874)
   28 juli — We hebben 25.000 roebel schuld, waarvan 15.000 onmiddellijk invorderbaar. (1864)
   29 juli — Gisteren heb ik mijn horloge teruggekocht. Onze schulden groeien en groeien. (1873)
   30 juli — Het geld vliegt weg, hoewel ik heel zuinig ben. (1876)
   31 juli — Ik heb duizend en meer roebel nodig. (1844)
Augustus

- Je krijgt van mij geen rooie duit, al loop je op je handen en je voeten voor me heen en weer.
- En dat zal ik doen, mijnheer!
- Mij best, maar toch krijg je geen cent, niks! Al blijf je een week dansen!
(Rogozjin en Lebedev in De idioot)

   1 augustus — Het ergste is dat we nog steeds schulden hebben en niets kunnen sparen. (1874)
   3 augustus — We moeten sparen, Anna, we moeten de kinderen iets nalaten. Deze gedachte kwelt me nog het meest. (1879)
   5 augustus — We hebben slecht gerekend. (1879)
   9 augustus — Is het dan mogelijk om niet eens vijf kopeken te hebben, zich met God weet wat te voeden. Vreselijk! Zo gaat dat als je geen geld hebt! (1838)
   11 augustus — Stuur snel honderd roebel. (1879)
   12 augustus — Ik heb hier onverwachte uitgaven. Vanochtend heb ik mijn kristallen glas gebroken. De prijs was vijf mark. (1879)
   13 augustus — Aanhoudende zorgen (1873)
   14 augustus — De situatie kan toch nooit moeilijker worden dan nu. (1855)
   15 augustus — Alles verspeeld. (1865)
   16 augustus — Het komt alleen maar omdat ik geen cent heb. (1839)
   20 augustus — Ik heb geen kopeke, geen kleren maar wel schulden. (1844)
   21 augustus — Tot de herfst heb ik niets. Ik leef van de hand in de tand. (1868)
   23 augustus — Met 150 roebel was ik van die zwijnen af en kon ik naar een ander hotel verhuizen. (1865)
   24 augustus — Mijn zaken staan er afgrijselijk voor; erger kan het niet worden. Hierop moet wel een periode van nieuwe tegenslagen en gemeenheden volgen waarvan ik nog geen idee heb. (1865)
   24 augustus — Wat te doen? (1859)
   25 augustus — We hebben niets. (1879)
   25 augustus — Blut en gebroken in Tver. (1859)
   26 augustus — Ik verkeer de laatste tijd in zo’n geldnood dat er geen roebel overschiet om te sturen. Ik heb zelfs de kleren van mijn vrouw moeten belenen om de familie in Petersburg te helpen. (1869)
   28 augustus — Geld, geld, maar ik heb het niet! (1867)
   29 augustus — Ik weet zeker: als ik twee-drie jaar een inkomen had voor deze roman, zoals Toergenjev, Gontsjarov of Tolstoj, dan zou ik iets schrijven waarover ze over 100 jaar nog zouden spreken! (1870)
   30 augustus — Binnenkort hebben we geld. (1844)
September

– Neemt u mijn paraplu.
– Uw paraplu! Ben ik die wel waard?
– Ieder mens is een paraplu waard.
– Op slag definieert u daarmee het minimum der rechten van de mens.
(Stavrogin en Lebjadkin in Boze geesten)

   4 september — Wanneer kan ik de 40 mark terugverwachten? Viktor Feofilovitsj, wat doet u me aan! Als u eens wist in wat voor nood ik verkeer! (1879)
   6 september — Schulden die het vermogen overstijgen vergeeft men de rijke. Het strekt hem zelfs tot eer. Als je arm bent krijg je een klap op zijn neus. (1844)
   7 september — Ik heb aan de roulette alles verloren, totaal, volledig. (1863)
   8 september — Platzak. (1879)
   9 september — Weet je wel hoeveel ik nodig heb? (1847)
   10 september — Ik heb van De Russische Bode al voorschotten ontvangen voor een roman en van de Dageraad voor een verhaal, maar ik ben aan geen van beide nog begonnen. (1869)
   13 september — Mijn hele leven zal ik voor geld blijven schrijven! (1858)
   17 september — Ja broer, geld is een goed ding, maar geld is duur. (1846)
   19 september — Ach, had ik maar geld en middelen van bestaan! (1859)
   20 september — Waar haal ik het geld vandaan? (1863)
   21 september — Gruwelijk, zo hard heb ik geld nodig. (1863)
   22 september — Met het geld is het nog steeds hetzelfde, alleen twee keer zo erg. (1865)
   23 september — Als u een boek van mijn hand wilt, ben ik gedwongen u 300 roebel voorschot te vragen. (1865)
   24 september — Wat een ramp! (1837)
   25 september — Als ik nu naar Rusland terugkeer stoppen ze me in de gevangenis. (1865)
   26 september — Helaas zit ik momenteel volledig aan de grond, we leven op dertig franc per maand, en over een maand is alles op. (1867)
   28 september — We hebben minder dan tien taler over en we hebben de dokter nog niet betaald en de vroedvrouw niet. Nu moeten we het ondergoed verkopen, een jas, en misschien mijn colbert. (1869)
   29 september — Ik heb nog nooit een boek verkocht zonder betaling vooraf. Ik ben een literator-proletariër en als iemand mijn werk wil moet hij eerst betalen. (1863)
   30 september — Ik heb naar huis geschreven dat ik 1500 roebel schuld heb, ik ken hun gewoonte altijd maar eenderde te sturen van wat je vraagt. (1844)
Oktober

Ik ben gekomen om jou voor geld te kopen, let maar niet op die afgetrapte schoenen van me, ik bulk van het geld, kerel, genoeg om jou met je hele santenkraam op te kopen, als ik wil, de hele bliksemse boel!
   (Rogozjin in De idioot)

   1 oktober — De vraag is: waar geld te vinden om tenminste een jaar lang van te leven. (1859)
   2 oktober — Ik heb geld nodig, hard nodig. (1859)
   4 oktober — Geen cent (1868)
   6 oktober — Anna, liefste, ik ben erger dan een beest! Gisteravond om tien uur stond ik op 3000 fr. pure winst. Vandaag heb ik geen kopeke meer. Alles! Alles verspeeld! (1867)
   7 oktober — Die voortdurende voorschotten zijn een vorm van slavernij en literaire afhankelijkheid. Dus als jij me wat kan geven (ik heb een jas nodig). (1846)
   8 oktober — Ik heb geen kopeke en leef op krediet, wat niet leuk is. (1845)
   9 oktober — 700 roebel schuld en geen korst brood te eten. (1859)
   12 oktober — Wie het meest biedt, Nekrasov of Krajevski, krijgt de roman. (1859)
   14 oktober — U mag denken over me wat u wil, Michaïl Nikiforovitsj, maar ik ben nu in zulke armoede terechtgekomen, dat het onmogelijk is u niet iets te vragen. Ik weet dat ik u veel schuldig ben, maar toch vraag ik u om een voorschot van 500 roebel, precies het bedrag van mijn schulden hier. (1870)
   15 oktober — Je krijgt je 200 roebel zilver uiterlijk in januari terug, erewoord. (1846)
   18 oktober — Ik heb geen kleren, geen geld, niks. (1844)
   20 oktober — We willen verhuizen, maar om te verhuizen heb je geld nodig. (1867)
   21 oktober — Ik weet gewoon niet meer wat ik moet doen. (1870)
   22 oktober — Ik vrees de schuldeisers. Zelfs in het buitenland ben je niet veilig voor ze. (1867)
   23 oktober — Mijn situatie is op het moment aldus: ik zit in Genève letterlijk zonder één rooie cent. (1867)
   25 oktober — Als u eens wist hoe ik eraan toe was. Hoe kan ik schrijven, als ik honger heb, als ik voor twee taler voor de telegraaf mijn broek moet belenen! (1869)
   28 oktober — Wat een ellende om helemaal aan de grond te zitten! (1838)
   29 oktober — Ik heb altijd voortdurend zonder geld gezeten. (1844)
   31 oktober — Op het moment is alles op. Driekwart van wat ik van de redactie heb ontvangen is bij de schuldeisers terechtgekomen, die me blijven achtervolgen. (1866)
November

Jawel, het zijn maar honderd roebel, en geen tweehonderdvijftig, maar is dat soms niet één pot nat?
   (de neef van Lebedev in De idioot)

   1 november — Red me voor de laatste keer, zoals je al duizend keer hebt gedaan! (1857)
   2 november — Zodra ik in Rusland ben zullen ze me in de schuldenaarstoren opsluiten. (1868)
   3 november — Ik zou je graag geven wat je vraagt maar ik zit zonder geld en zou niet weten waar ik het vandaan moest halen. Deze 25 roebel heb ik als het ware uit mijn eigen lijf gesneden, zozeer zit ik zonder geld. (1874)
   4 november — Ook voor mij zal ooit de zon weer schijnen. (1868)
   7 november — Wat ik nu aanmoet, ik weet het niet. (1865)
   8 november — Ik heb bijde Russische Bode 500 roebel voorschot opgenomen. (1869)
   9 november — Laat deze brief niet aan mijn broer lezen! Hij is arm, ondersteunt mij met zijn laatste kracht, maar waaraan verspil ik het geld! (1856)
   9 november — Tussen haakjes, ik heb geen ondergoed. Wel een (klein) salaris, en veel schulden. Als je geen geld hebt, stuur dan alleen een brief. Een brief van jou is mij meer waard dan geld! (1856)
   11 november — Als ik het geld vandaag niet krijg, dan krijg ik het morgen zeker niet, want dan is het zondag. (1878)
   12 november — Naar de duivel met dat geld! (1859)
   16 november — Ik heb het nog niet breed, maar tot voor kort had ik geen cent. (1845)
   17 november — Ach, schatje, waarom heb je me ook naar de roulette laten gaan! Maar morgen zal ik heel voorzichtig spelen en je iets sturen. (1867)
   18 november — Anna, liefste, mijn onschatbare, ik heb alles verloren, alles, alles! Ik heb mijn ring en mijn winterjas beleend en ik heb alles verloren. Wees niet bedroefd dat ik je heb geruïneerd, tob niet over onze toekomst. Ik zal alles, alles in orde maken! (1867)
   22 november — Het geld dat ik van u heb geleend kan ik helaas nog niet terugbetalen. Het enige wat ik heb, is hoop voor de toekomst. (1865)
   26 november — Krajevski heeft beloofd al mijn schulden voor 15 december te betalen. Dan werk ik tot het voorjaar voor hem. (1846)
   29 november — Is het niet mogelijk, hoogeachte Nikolaj Alekseëvitsj, om mij nu zo’n 1500 roebel te sturen? Ik ben in extreme geldnood. Als ik het niet nodig had zou ik u niet lastigvallen. (1880)
December

Als je maar weet dat ik jou het meeste van alles ter wereld haat, jij stroperige jezuïet, jij idioot en liefdadige miljonair!
   (Ippolit in De idioot)

   1 december — Al drie dagen geen brandhout. (1842)
   4 december — Ik ren stad en land af voor een paar roebel. (1865)
   5 december — Wat geld betreft heb ik nog niet het kleinste stukje van een kopeke. Ik kan zelfs mijn manuscript niet naar de redactie sturen. Het is een dik pak dat zeker vijf taler aan porto kost. (1869)
   7 december — Nog steeds schulden. (1877)
   8 december — Kunt u me 1000 roebel sturen? Als het kan is meer ook goed. (1879)
   10 december — Ik heb iedere minuut geld nodig. (1858)
   11 december — Wat te doen? Ik kan niet schrijven waarover ik wil schrijven, maar ik moet schrijven waarover ik, als ik geen geld nodig had, niet eens zou willen denken. (1858)
   12 december — Ooit zal ik uit de schulden raken. (1846)
   14 december — Ik ben aan het eind van mijn Latijn. (1855)
   15 december — Geen geld. (1873)
   16 december — Ik kan gewoon de straat niet meer op. Als u me kunt redden, red me dan, en vat dat ‘redden’ vooral letterlijk op. (1869)
   17 december — Geen kopeke. (1856)
   18 december — Geld heb ik nu harder nodig dan lucht. Ik heb schulden, maar wat valt eraan te doen? Ach, als ik maar gezond ben! (1849)
   19 december — Ik moet toch ergens van leven. Help me, broer. Het is de laatste keer. (1856)
   20 december — Grote geldnood. (1869)
   22 december — Ik kom aan alle kanten geld tekort. (1869)
   23 december — Die vervloekte schuldeisers zullen me nog eens volledig ruïneren. Het was niet goed van mij om naar het buitenland te vertrekken; soms zou het in de gevangenis echt beter zijn. Ik moet leven en schulden betalen. (1868)
   24 december — De laatste 150 roebel krijgt u zeer binnenkort, als ik rijk ben. (1880)
   26 december — Hoe meer je afbetaalt, hoe meer schulden er overblijven. (1869)
   28 december — Bedankt voor het geld, maar het kwam te laat. Alles is aan de afbetaling van schulden opgegaan. (1843)
   31 december — Ik moet hoe dan ook uit de schulden zien te komen! (1843)
13de maand: de vijftig Taler van Toergenjev

Geld moeten vragen is altijd een ellende, zelfs als het om je eigen salaris gaat; hoeveel te meer als je diep in je hart voelt dat je het helemaal niet verdiend hebt.
   (De verteller in De jongeling)

1865 — Nu ben ik vijf dagen in Wiesbaden en ik heb alles verspeeld, tot de laatste stuiver, ook mijn horloge, en ik moet zelfs het hotel nog betalen. Ik walg van mezelf en ik schaam me u lastig te vallen. Maar behalve u heb ik absoluut niemand tot wie ik me op het ogenblik zou kunnen wenden en ten tweede bent u veel verstandiger dan anderen, daarom valt het me moreel gemakkelijker me tot u te wenden. Hier gaat het om: ik wend me tot u als mens tot mens en vraag u 100 (honderd) taler, voor drie weken. (aan Toergenjev, 15 augustus)

— Ik dank u, allerbeste Ivan Sergeëvitsj, voor het sturen van de 50 taler. Ze hebben me niet helemaal uit de problemen geholpen, maar wel een heel eind. Ik hoop het u spoedig terug te geven. (aan Toergenjev, 20 augustus)

1872 — Voordat hij lelijke dingen over me begon te zeggen had hij mij op z’n minst het geld kunnen terugbetalen dat hij van me had geleend; maar hij denkt daarbuiten te kunnen: dat is iets tussen hem en zijn geweten... (Toergenjev over Dostojevski, 15 december)

1874 — Daar ik vandaag toevallig in de winkel van Bazoenov hoorde van Uw aankomst in Petersburg en omdat ik morgen zelf uit Petersburg vertrek, heb ik vorst Vladimir Petrovitsj, toen ik hem ontmoette, gevraagd u de vijftig taler te overhandigen die U mij reeds in ’65, op mijn dringend verzoek vanuit Wiesbaden, leende. Nu ik deze schuld onder dankzegging terugbetaal, vind ik tegelijkertijd geen enkel argument ter rechtvaardiging van een zo late teruggave. Ik moet alleen opmerken, dat ik me tot voor zeer kort de precieze som van het door mij van U in Wiesbaden ontvangen bedrag niet kon herinneren, dat wil zeggen of het 100 of 50 taler was, hetgeen natuurlijk niet alleen niet kan dienen tot mijn rechtvaardiging, maar mijn schuld zelfs nog verergert. En pas een maand of twee geleden, toen ik oude papieren ordende, vond ik daartussen ook uw brief van destijds, waarin het gestuurde bedrag werd aangegeven, dat wil zeggen vijftig taler. In ieder geval verzoek ik u de uitdrukking te aanvaarden van mijn diepste achting. Uw onderdan. dienaar. (aan Toergenjev, maar niet verstuurd, 5 juni)

1875 — Onderweg ontmoette ik Annenkov. Ik kon me niet weerhouden en betaalde hem (dat wil zeggen ter overhandiging aan Toergenjev) 50 taler. Dat heeft me de das omgedaan. Maar ik kon echt niet anders: een kwestie van eer… (aan Anna Grigorjevna, 6 juli)

1876 — Uit ons leven in 1876 herinner ik mij een klein misverstand, dat mijn man, die twee of drie dagen ervoor net een aanval van epilepsie had gehad, zich erg heeft aangetrokken. Er had zich een jongeman bij Fjodor Michajlovitsj aangediend, Aleksandr Fjodorovitsj Otto (Onegin), die in Parijs woonde en in latere jaren een kostbare collectie Poesjkin-boeken en documenten bijeen heeft gebracht. De heer Otto verklaarde, dat zijn vriend, Iv. S. Toergenjev, hem had opgedragen naar Fjodor Michajlovitsj te gaan om het geld dat hij hem nog schuldig was te innen. Mijn man was verbaasd en vroeg hem, of Toergenjev dan niet van P.V. Annenkov de vijftig taler had ontvangen, die Annenkov afgelopen juli van hem had gekregen om aan Toergenjev door te geven, toen hij hem onderweg in de trein naar Rusland was tegengekomen. De heer Otto bevestigde de ontvangst van dat geld van Annenkov, maar zei, dat Toergenjev zich had herinnerd, dat hij Fjodor Michajlovitsj naar Wiesbaden niet vijftig, maar honderd taler had gestuurd en daarom meende nog vijftig taler van Fjodor Michajlovitsj tegoed te hebben. [...] Toen de heer Otto twee dagen later terugkwam, konden we hem Toergenjevs brief laten zien. Hij voelde zich erg opgelaten, hij vroeg of hij de brief mocht hebben om hem aan Toergenjev te sturen en beloofde hem later ook weer terug te sturen. Een week of drie daarna kwam de heer Otto opnieuw, ditmaal niet met de brief, die wij hem hadden gegeven, maar met Fjodor Michajlovitsj’ eigen brief uit Wiesbaden, waarin hij Toergenjev om vijftig taler vroeg. (Uit de Herinneringen van Anna Dostojevskaja, 297-8)

— De 50 taler die ik aan F.M. Dostojevski heb gegeven, heb ik terug ontvangen. (Ivan Toergenjev, Parijs, maart 1876)

_____
   Verwijzingen. De Dostojevski heeft geld nodig-kalender, Filosofie Magazine 2001, keuze, samenstelling en vertaling: Robbert-Jan Henkes en Elena Pereverzeva, inleiding: Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, tekeningen: Erik Bindervoet.

Reacties

Een reactie posten

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

433 Opkalefateren

434 Voer geen fatbike aan je neefje

436 De macabere verhalen en lugubere plaatjes van Dr. Heinrich Hoffmann

432 Klopt ook niet? Meer vragen bij de lectuur van Alice in Wonderland.

437 Lidmaat Ajuin alias Reimerich Kinderlieb

438 Kindfeindlichkeit en Schwarze Pädagogik

439 Van Razoux tot Kuijper, 150 jaar Struwwelpeter-vertalingen

435 Ga niet varen in een zeefje

23 Ten derden male de allenige occupanten