185 Het verhaal van de olifantbeklimmende haasjes
Ingewikkeld. Waar gaan we vanuit? De haasjes, de olifant of de tijger? Misschien de haasjes, die vrolijk verder dansen aan de andere kant van de wadi.
Tijgers? In Afrika?
Hoho, India kan ook.
De olifant ziet er met zijn grote oren anders tamelijk Afrikaans uit.
Misschien uit de dierentuin ontsnapt. Of vrijgelaten uit circus Bodoni toen die in India toerde en olifanten ineens niet meer mochten. En nu vrolijk de vrolijke haasjes over zich heen laat oversteken.
Haasjes? In India? De lepus europaeus?
Het kunnen Birmaanse haasjes zijn, lepus peguensis...
Waarom dan niet Afrikaanse haasjes, de oorspronkelijk inheemse Ethiopische haas, lepus fagani? Of de Ethiopische hooglandhaas, lepus starcki? Of de lepus habessinicus, de Abessijnse haas? Zulke dingen moet je weten als je simpele kinderversjes wil schrijven. En vertalen.
Leep zijn ze wel, de haasjes.
Raadsels. En dan moet het schrijven nog beginnen...
Ik vind het wel een leuk idee, de haasjes die eerst vrolijk dansen aan de ene kant van de rivier en dan vrolijk verder dansen aan de andere kant van de rivier, alsof er niets gebeurd is. Ze dansen vrolijk verder – jammer dat er zo weinig nuttigs op verder rijmt. De Heer is mijn herder.
Je kan er wel een heel klein beetje een verhaal in krijgen:
Ze dansen en zingen, de haasjes. – Huh?
Ze rennen en springen, de haasjes. – Duh!
Of puh. Maar het liefst trek ik me niets aan van de tijger en de olifant. Doe ik alsof ze er niet zijn, met de haasjes mee.
Drie vrolijke haasjes, ze dansen en ze zingen.
Drie vrolijke haasjes, ze huppelen en springen.
Best grappig, op het eerste oog. En op het tweede tot en met zoveelste? Wat minder.
Drie vrolijke haasjes, ze dansen en ze zingen, ach-ach-ach.
Drie vrolijke haasjes, ze huppelen en springen, dag-dag-dag.
Langer is niet altijd beter. Nog langer dan? Nooit terugkrabbelen! Maar het er nog eens extra duimendik bovenop leggen. Soms werkt het.
Drie vrolijke haasjes, ze dansen en ze zingen, in hun vrolijk hazenkoor.
Drie vrolijke haasjes, ze huppelen en springen, vrolijk verder, vrolijk door.
Maar wacht, nu heb ik het. Als wij ons net als de haasjes niets aantrekken van de tijger en de olifant, dan kunnen we het ook vanuit hun perspectief schrijven:
Drie vrolijke haasjes, we dansen en we zingen, in ons vrolijk hazenkoor.
Drie vrolijke haasjes, we huppelen en springen, alsmaar verder, alsmaar door.
En dan kun je er nog vier regels van maken ook, onder elke tekening een regel:
Drie vrolijke haasjes, we dansen en we zingen
In ons vrolijk hazenkoor
Drie vrolijke haasjes, we huppelen en springen
Alsmaar verder, alsmaar door
Dat moet hem toch zijn? De hazen als totaal geautohypnotiseerde derwisjen, zich onbewust van enig gevaar? Ik vinnem (voorlopig) leuk.
Ik kreeg drie inzendingen met daarbij een hele berg notes et variantes en een aanzetje tot een langer epos dat bij twee regels is gebleven (Drie haasjes slaagden keer op keer In ’t jennen van een tijgerheer...). (Waren meer epossen maar zo kort!). De eerste vertaling gaat zo:
Tijgertje komt aangeslopen
Haasje zet het op een lopen
Olifantje bolt zijn slurf
Zo grijp je tijgers bij de lurf
Op zich is het enkelvoudige lurf heel leuk en veelbelovend maar er zou iets meer gedaan mee moeten worden, dat er bijvoorbeeld eerder staat: De haasjes maken zich uit de voet of zo. Nu is het enkel onhandigheid. En tijgertje, haasje, olifantje... wat een verkleinwoordjes, godmiljaar. Het wordt er wel heel debiel van. De tweede vertaling gaat zo:
Tijger komt – sliep sluip – geslopen
Haasjes gaan – hup hop hup – lopen
Olifant schept – schep schop – water
Tijger is een flaterkater
Met als varianten klaterkater en snaterkater. En als andere variant voor de hele laatste regel Hoor de haasjes – schater schater. Dat er varianten worden gegeven duidt al op onzekerheid, op het knagende gevoel dat de vertaling nog niet lekker zit, en dat kan ik alleen maar beamen op het scherm van mijn verbeelding. Een derde vertaling waagt zich meer buitengaats:
Daar danst mijn lunch, grijnst Tijger Jack,
mijn superproteïnesnack...
Het trio lacht: dat dacht je maar,
jij vangt ons in geen honderd jaar.
Wat al meer op een echt grappig gedichtje gaat lijken. Maar ook hier: aarzeling, twijfel en weifel want ik kreeg er meteen een variant voor de twee laatste regels bij: Dit keer krijg ik ze te pakken... Autsj! Brutale schobbejakken... – wat mij betreft ook weer een beetje al te meedenkend met het kleine gehoor aan wie het voorgelezen wordt, in plaats van gewoon zelf zeggen wat je wil en laat die kleintjes godnondedju de klere krijgen en hun kop dicht houwen en luisteren. Dus niet gaan educeren en zéker niet lief willen zijn. Volgende. Как шляпа пошла гулять. Kak sjláppa pasjlá goeljátj. Hoe de hoed ging lopen. Hoe hoedje uit wandelen ging.
Weer met geen tekst. Aan de schrijfslag dus.
Tijgers? In Afrika?
Hoho, India kan ook.
De olifant ziet er met zijn grote oren anders tamelijk Afrikaans uit.
Misschien uit de dierentuin ontsnapt. Of vrijgelaten uit circus Bodoni toen die in India toerde en olifanten ineens niet meer mochten. En nu vrolijk de vrolijke haasjes over zich heen laat oversteken.
Haasjes? In India? De lepus europaeus?
Het kunnen Birmaanse haasjes zijn, lepus peguensis...
Waarom dan niet Afrikaanse haasjes, de oorspronkelijk inheemse Ethiopische haas, lepus fagani? Of de Ethiopische hooglandhaas, lepus starcki? Of de lepus habessinicus, de Abessijnse haas? Zulke dingen moet je weten als je simpele kinderversjes wil schrijven. En vertalen.
Leep zijn ze wel, de haasjes.
Raadsels. En dan moet het schrijven nog beginnen...
Ik vind het wel een leuk idee, de haasjes die eerst vrolijk dansen aan de ene kant van de rivier en dan vrolijk verder dansen aan de andere kant van de rivier, alsof er niets gebeurd is. Ze dansen vrolijk verder – jammer dat er zo weinig nuttigs op verder rijmt. De Heer is mijn herder.
Je kan er wel een heel klein beetje een verhaal in krijgen:
Ze dansen en zingen, de haasjes. – Huh?
Ze rennen en springen, de haasjes. – Duh!
Of puh. Maar het liefst trek ik me niets aan van de tijger en de olifant. Doe ik alsof ze er niet zijn, met de haasjes mee.
Drie vrolijke haasjes, ze dansen en ze zingen.
Drie vrolijke haasjes, ze huppelen en springen.
Best grappig, op het eerste oog. En op het tweede tot en met zoveelste? Wat minder.
Drie vrolijke haasjes, ze dansen en ze zingen, ach-ach-ach.
Drie vrolijke haasjes, ze huppelen en springen, dag-dag-dag.
Langer is niet altijd beter. Nog langer dan? Nooit terugkrabbelen! Maar het er nog eens extra duimendik bovenop leggen. Soms werkt het.
Drie vrolijke haasjes, ze dansen en ze zingen, in hun vrolijk hazenkoor.
Drie vrolijke haasjes, ze huppelen en springen, vrolijk verder, vrolijk door.
Maar wacht, nu heb ik het. Als wij ons net als de haasjes niets aantrekken van de tijger en de olifant, dan kunnen we het ook vanuit hun perspectief schrijven:
Drie vrolijke haasjes, we dansen en we zingen, in ons vrolijk hazenkoor.
Drie vrolijke haasjes, we huppelen en springen, alsmaar verder, alsmaar door.
En dan kun je er nog vier regels van maken ook, onder elke tekening een regel:
Drie vrolijke haasjes, we dansen en we zingen
In ons vrolijk hazenkoor
Drie vrolijke haasjes, we huppelen en springen
Alsmaar verder, alsmaar door
Dat moet hem toch zijn? De hazen als totaal geautohypnotiseerde derwisjen, zich onbewust van enig gevaar? Ik vinnem (voorlopig) leuk.
Ik kreeg drie inzendingen met daarbij een hele berg notes et variantes en een aanzetje tot een langer epos dat bij twee regels is gebleven (Drie haasjes slaagden keer op keer In ’t jennen van een tijgerheer...). (Waren meer epossen maar zo kort!). De eerste vertaling gaat zo:
Tijgertje komt aangeslopen
Haasje zet het op een lopen
Olifantje bolt zijn slurf
Zo grijp je tijgers bij de lurf
Op zich is het enkelvoudige lurf heel leuk en veelbelovend maar er zou iets meer gedaan mee moeten worden, dat er bijvoorbeeld eerder staat: De haasjes maken zich uit de voet of zo. Nu is het enkel onhandigheid. En tijgertje, haasje, olifantje... wat een verkleinwoordjes, godmiljaar. Het wordt er wel heel debiel van. De tweede vertaling gaat zo:
Tijger komt – sliep sluip – geslopen
Haasjes gaan – hup hop hup – lopen
Olifant schept – schep schop – water
Tijger is een flaterkater
Met als varianten klaterkater en snaterkater. En als andere variant voor de hele laatste regel Hoor de haasjes – schater schater. Dat er varianten worden gegeven duidt al op onzekerheid, op het knagende gevoel dat de vertaling nog niet lekker zit, en dat kan ik alleen maar beamen op het scherm van mijn verbeelding. Een derde vertaling waagt zich meer buitengaats:
Daar danst mijn lunch, grijnst Tijger Jack,
mijn superproteïnesnack...
Het trio lacht: dat dacht je maar,
jij vangt ons in geen honderd jaar.
Wat al meer op een echt grappig gedichtje gaat lijken. Maar ook hier: aarzeling, twijfel en weifel want ik kreeg er meteen een variant voor de twee laatste regels bij: Dit keer krijg ik ze te pakken... Autsj! Brutale schobbejakken... – wat mij betreft ook weer een beetje al te meedenkend met het kleine gehoor aan wie het voorgelezen wordt, in plaats van gewoon zelf zeggen wat je wil en laat die kleintjes godnondedju de klere krijgen en hun kop dicht houwen en luisteren. Dus niet gaan educeren en zéker niet lief willen zijn. Volgende. Как шляпа пошла гулять. Kak sjláppa pasjlá goeljátj. Hoe de hoed ging lopen. Hoe hoedje uit wandelen ging.
Weer met geen tekst. Aan de schrijfslag dus.
Heel gek hoe ik mijn hoed verloor:
BeantwoordenVerwijderende kapstok ging ermee vandoor.