181 Het verhaal van de wielvormige teckel

   Weer een verhaal dat na 1937 verdween in de stalinistische vergeetput.
   Waarom deze?
   Waarom precies deze en andere niet?
   Waarom ik?
   Misschien uit even grote willekeur als de hele terreur.
   Geen peil op te trekken.
   Op de een of andere manier klinkt het gedicht zeer charmsiaans. Door het rijmschema abab, en door het leuk gezegde. Door de vliegende actie en de absurditeit. En ondanks het vulsel van maar kijk nu eens.
   Ik ga om te beginnen – want je moet altijd ergens beginnen – uit van een zinnetje die als vanzelf bij het letterlijk vertalen zich aandiende: Niet bij te benen is die hond.
   Dat is in het gedicht regel twee.
   Niet de slechtste regel om mee te beginnen in een kwatrijn.
   Nog beter is regel vier, dan kun je terugwerken.
   Met regel drie kun je beter niet beginnen. Die kun je beter bewaren om regel vier mee aan te kondigen en goed syntactisch te laten passen. En om te laten rijmen op regel één.
   Regel drie is de aanloop naar regel vier. Daar heb je wat speling qua inhoud.
   Regel één en vier, daar gaat het om, in een kwatrijn. Regel één om je te grijpen en regel vier om je te vloeren.
   Nu ik met regel twee begonnen ben, en eindig met hond, moet regel vier daarop rijmen. En dan dringt zich het woord rond automatisch op.
   Onderbewust, denk ik, vermoedde ik al die mogelijkheid toen regel twee zich aandiende en ik mijn innerlijke oren spitste.
   Dat zal de ervaring zijn, dat ik voor die kiertjes licht gevoelig ben geworden.
   Want hond en rond passen in dit verhaaltje wonderwel.
   Nu het nog rond zien te krijgen.
   (Ik garandeer niet dat het lukt.)
   Wie is het eerst beneden? – is een Nederlandsere titel dan Wie is het snelst of zo. Misschien om het nog wat kinderser te maken: Wie het eerst beneden is. Maar dan ga je ervanuit dat ze een wedstrijdje doen, en dat doen ze niet. De teckel kan alleen met zijn korte pootjes wat minder hard lopen dan de andere hond. Wie is het eerst beneden? dus.

Beneden wacht de baas op ons.
Niet bij te benen is die hond.
Ho! Wat rolt daar voor iets ronds?
..............................................

   En dan de afmaker... Ik heb nu ronds al op ons laten rijmen. Waardoor ik blijf zitten met regel vier. Niet goed! Eérst regel vier en dán regel twee, was de betere volgorde...
   Anderzijds, ook Marsjak heeft zijn klassieke laatste regels van Bagage, waar hij wel naar toe lijkt te werken, pas helemaal op het eind bedacht. (Wij hebben ons nergens mee bemoeid, Alleen blijkt het dier eenmaal hier wat gegroeid.) Dus het kan wel, op de meet nog een vlammende punchline verzinnen.
   Maar dan moet je van goeden huize komen.
   Ik kan de tweede regel herhalen, die nu dan uit de mond van de andere hond komt: Niet bij te benen is die hond.
   Of ik laat de verliezende hond zeggen: Verloren van de ronde hond. Of, om toch een ander rijmwoord te gebruiken: Verloren van de hond in ’t rond. Of: Het eerst op de begane grond. Of – dat begint ergens op te lijken – En staat weer viervoets op de grond.
   Ik kan van regel twee ‘Niet bij te benen is dat beest’ maken, en dan iets met geracet doen, maar dan verlies ik de omikron-klanken. Nee, ik hou het op:

En staat weer viervoets op de grond.

   Ik kreeg drie inzendingen die alle drie bewijzen dat er meer wegen naar het einddoel leiden dan één. In alle drie wordt er ingeleefd én uitgeleefd, toch wel de belangrijkste principes in de voortdenderende vertalibus.

Het baasje roept, ik zie hem staan,
Opzij, opzij, maak plaats, ruim baan,
Kijk mij, kijk mij, kijk mij eens gaan,
Ik sjees, ik kom als eerste aan.

   Ook met viermaal dezelfde eindklank, wat hier goed werkt. Waarom eigenlijk? Misschien omdat dan duidelijk is, omdat dat aangeeft dat het helemaal niet om het verhaaltje gaat maar om de klanken, het ritme, het woordplezier.

Snel snel snel, daar wacht ons baasje
Wie te laat komt is het haasje
Kijk kijk kijk, opzij opzij
Ik race en roetsj je rats voorbij

   Ook mooi, leuke slotregel, en als je regel twee en drie omdraait heb je nog een abab ook.

Baasje staat naar ons te zwaaien.
Doen we raceje pierewaaien?
Kijk mij piere-wiele-waaien...
Ik was eerst, baas – aaien, aaien!

   Hier gaat het al te zeer de knutselkant op, naar mijn smaak. En doen ze wel een wedstrijd? Of gaat het alleen om het geaaid worden? Ik vind de boodschap een beetje verwarrend. Maar op -aai en -aaien is het in het Nederlands altijd leuk en mooi rijmen natuurlijk.
   Volgende. Как ёж натаскал сразу на ползимы яблок. Kak józj nataskál srázoe na pólzimy jáblok. Hoe de egel meteen voor de halve winter appels verzamelde.

Таскать надоело, честное слово!
Я лучше придумал.
Бух!
И готово!

   Dat wil zeggen. Ik heb genoeg van sjouwen, eerlijk waar! Ik heb iets beters bedacht. Boech! En klaar!

   Gescandeerd. Taskátj nadajélle, tsjéstnaje slóva! Ja lóétsje pridóémel. Bóéch! I gatóva! Een dactylus. Regel één en vier rijmen, maar feitelijk zijn regels twee, drie en vier één regel.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

441 Achtmaal Struwwelpeter in het Nederlands, 1848-2000

442 Van Struwwelpeter naar Ragbolrinus

443 Schroef je vaders hoofd niet af

446 De Geschiedenis van den wreeden Jan

444 Blijf weg van potten met geblaf

447 De geschiedenis van Hein de Dierenkweller

448 Wreede Piet

445 Frederik de wrederik gecloseread

440 Voor spek en bonen