212 Citabiliteit
Schrijvers hebben een handje van citeren. Soms in het verborgene, en dan noemen we het intertekstuele verwijzingen. Of we noemen het plagiaat als het op grote schaal gebeurt.
Maar soms staan er aanhalingstekens om de citaten. En af en toe worden er zelfs hele alinea’s voor ingeruimd. Dat gebeurt vooral als het om gedichten of flarden van gedichten gaat.
De vertaler die dat tegenkomt staat altijd voor een dilemma. Gaan we opzoeken of de poëzievertalers hier te lande hun gebit er al op hebben stukgebeten (optie 1) of doen we zelf een gooi naar de onsterfelijkheid – al zal dat vaker wel dan niet de onsterfelijke belachelijkheid zijn (optie 2)? Gaan we spitten in bloemlezingen, tijdschriften, vertaalde poëziebundels met het risico dat het gezochte gedicht niet te vinden is omdat het nooit is vertaald (optie 1)? Of breken we ons prozaïsch marstempo bruut af om ons als asceten terug te trekken op de glibberige, eeuwig door bittere tranen beweende Mons Parnassus in het Vertaliaans hooggebergte (optie 2)?
Doen of laten doen – dat is de vraag.
Het is een lastig dilemma, om het er pleonastisch dikdubbel bovenop te leggen.
Doen is niet iedereen gegeven. Laten doen kan door de speurtocht naar het gedicht makkelijk flink meer tijd kosten dan de Jaap Bakker erbij pakken en die paar luizige regels zelf vertalen.
Bovendien – zelfs áls het gedicht vertaald is – blijft de kans levensgroot aanwezig dat het bewuste, in het origineel zo citabele citaat compleet oncitabel vertaald is. Omdat de vertaler kennelijk aan alles wat de regel mooi maakte is voorbijgegaan en de voorkeur gaf aan dorre gruttentellerij van lettergrepen en rijmuitgangen boven citabele regels in citabele regels omwrochten. Waarom die regels dan vertalen? – vraag je je af. Waarom sowieso gedichten vertalen als je zelf niet eens ziet welke zinnen en regels ze bijzonder maken en wellicht een kleine extra inspanning behoeven?
Citaten zijn niet voor niets citabel. Citaten zijn aanhalig. Ze springen eruit. Ze hebben een hoge aanhaalbaarheidsfactor. En die dient allereerst gehonoreerd te worden.
Laatst had ik er weer een. Ik las de memoires van de Russische imaginist Anatoli Mariëngof – een boek dat al lang hoog op mijn lijstje te vertalen stond. Mariëngof vertelt over zijn stormachtige eeuw, de twintigste, in het revolutionaire Rusland, en over zijn vrije en blije jongedichtersdagen met een groepje gelijkgestemden, van wie Sergej Jesenin verreweg de bekendste is gebleven – en niet zonder reden.
Jesenin is een machtige dichter. Machtig melodieus en met regels als zomerse onweders. Hoewel hij met zijn blonde jongenskop en plattelandswortels wel tot de boerendichters wordt gerekend, zijn voor mij zijn stadsgedichten het onweerstaanbaarst en onontkoombaarst. Dat zijn de gedichten waarin hij zijn alcoholisme beschrijft, zijn – voor Russen zo herkenbare – zelfvernietigingsdrang en de hopeloosheid van en met de wereld, zoals ‘De zwarte man’, ‘Biecht van een raddraaier’ en ook het titelloze gedicht waar in Mariëngofs memoires een regel uit wordt aangehaald door de beroemde toneelspeler Katsjalov.
Katsjalov, vriend van Mariëngof, had een longontsteking en ging bijna de pijp uit. Herstellende, vertelt hij Mariëngof (vertelt Mariëngof ons), liep hij door het kuuroord:
Ik loop over onze weg langs de bosrand. Denk na over het leven en de dood. Mijn stemming is zeer filosofisch. Bijna was ik voor de pieren. Bijna moest ook ik, om met Jesenin te spreken, [en nu komt het citaat] ‘бренные пожитки собирать.’
Wat grappig en scherp maar ook ontroerend en krachtig gezegd is voor ‘je/m’n/de stoffelijke zaken inpakken/bij elkaar harken’ – ‘je stoffelijke boeltje pakken’. Wat eigenlijk automatisch de vertaling is die bij je opkomt, en bovendien best geestig is verwoord. Ik zou zelfs willen zeggen citabel. En met enig passen en meten goed in het ritme te krijgen. Iets voor optie 2 om over na te denken.
Ik gooide een muntje op en kreeg optie 1. Twee vertalingen kon ik vinden van het 28-regelige gedicht. De twee eerste strofes daarvan luidden – en ik moest de vierde regel hebben:
1
Zoetjesaan is ons vertrek ophanden
Naar het land van stilte en genâ.
Spoedig pak ook ik het een en ander
Aan broos spul in eer ik, denk ik, ga.
2
Langzaamaan gaat onze reis beginnen
Naar het land waar vrede heerst en rust.
Zal ook ik me binnenkort bezinnen
Op wat meegaat naar die verre kust?
Dus dan zou ik krijgen:
Ik loop over onze weg langs de bosrand. Denk na over het leven en de dood. Mijn stemming is zeer filosofisch. Bijna was ik voor de pieren. Bijna moest ook ik, om met Jesenin te spreken, [het een en ander] ‘aan broos spul in[pakken] eer ik, denk ik, ga’.
Of anders:
Ik loop over onze weg langs de bosrand. Denk na over het leven en de dood. Mijn stemming is zeer filosofisch. Bijna was ik voor de pieren. Bijna moest ook ik, om met Jesenin te spreken, [me bezinnen] ‘op wat meegaat naar die verre kust.’ Het gaat er niet om wie de vertalers zijn (maar het zijn Kees Jiskoot en Marijke de Raadt herzien door Peter Zeeman), het gaat erom dat je dat met geen mogelijkheid kan citeren. Vertaling één is gebroddel, geënjambeer waar een enjambeer geen broodjes van lust, vertaling twee is zo’n onwaarschijnlijk clichématig och-en-ach-geweeklaag dat Jesenin het met geen mogelijkheid geschreven kon hebben, laat staan dat iemand het ooit indrukwekkend genoeg vond om te onthouden laat staan te citeren. En hoezo bezinnen?
Ik kon natuurlijk de vertaalde regels nog wel verder gaan aanpassen. Ik kon in het eerste citaat dat gruwelijk onmelodische ‘eer ik, denk ik, ga’ aan de pieren meegeven en ervan maken: ‘moest ook ik, om met Jesenin te spreken “het een en ander aan broos spul inpakken”.’ En het tweede citaat kon ik ombuigen tot: ‘moest ook ik, om met Jesenin te spreken “me bezinnen op wat meegaat naar die verre kust”’ – maar ik hoor in geen van beide dichtregels meer, laat staan jeseninse. Het blijft krukkig gezegd. Het blijft gehakkel over de sloot, en buitengewoon oncitabel. En dat is jammer. Vooral voor mij, die dacht mijzelf wat werk uit handen te doen kunnen laten worden nemen door anderen.
Als Rien Verhoef – erkende hij ruiterlijk in een webfiltercolumn – een dichtregel tegenkwam zonder bruikbare bestaande vertaling, pakte hij de telefoon en belde hij zijn vriend Jan Boerstoel, die hem dan in een mum van tijd een fraaie vertaling van die enkele regel of regels leverde, volgens alle dictaten der dichtkunst vertaald en niet als citaat uit de toon vallend. Maar dat is natuurlijk valsspelen. De regel wordt uit de context gehaald en leeft verder als een los been. Een dinosaurusbot. Een brokstuk afgestorven cultuurgoed, tot gezegde versteend. Een bij het vuilnis aangetroffen beenprothese. Wat ook mooi kan zijn, maar niet de bedoeling is. Eigenlijk zou je de hele strofe eromheen moeten vertalen, en nog eigenlijker het hele gedicht. Pas dan kan het citaat echt als citaat gaan leven.
De daad bij het woord voegend heb ik dan ook maar het hele gedicht van Jesenin vertaald, waarvan ik slechts een luttele drie woordjes nodig heb. (Het worden er vijf in het Nederlands.)
Desalniettemin, of ook wel daarom, wil ik eindigen met een oproep.
Poëzievertalers dd/hh/nvt! Luister! Laten we nu voor eens en voor altijd afspreken dat we citabele regels citabel vertalen. Doe het voor jezelf, maar vooral voor ons. Doe het voor mij, voor de anderen, voor je collega’s, dat die er ook wat aan hebben. Dat die geen dubbel werk hoeven doen. Een bijkomend voordeel kan zijn dat die regels dan misschien eindelijk eens een keer goed vertaald worden, en het gedicht eer aandoen. We kunnen toch niet alles aan Hans Boland overlaten?
Langzaam wordt het tijd om op te breken
Naar het land van vrede en gemak,
Tijd misschien dat ik, om zo te spreken,
Ook mijn stoffelijke boeltje pak.
Lieve berkebossen, grond, ravijnen!
Zanderige vlaktes, harmonie!
Als ik denk aan al wat zal verdwijnen
Velt mij groengeel de melancholie.
Bovenmatig hield ik hier beneden
Van het lijflijk hulsel om de droom.
Espen die zich bladsgewijs ontkleden,
Zich bekijkend in de roze stroom.
Veel heb ik overpeinsd in stilte,
Wijdde aan mezelf menig gedicht,
Blij toch dat des werelds grauwe kilte
Mij bedeelde met het levenslicht.
Blij dat ik gezoend heb bij het leven,
Bloemen plette, rolde in het veld;
Nooit een dier een oplawaai gegeven,
Of die minste onzer broers gekweld.
Ginds geen bos, ik weet het, geen ravijnen,
En geen halmen zwanehalzend graan.
Daarom voel ik voor wat zal verdwijnen
Stille huiver door mijn lichaam gaan.
In ginds land, ik weet het, zijn geen akkers,
Graan dat in de nevel gulden geelt.
Daarom zijn mij alle mensen makkers,
Ieder die met mij de aarde deelt.
_____
Verwijzingen. Dit stuk verscheen eerder op 26 oktober 2020 als webcolumn op de vrijdagse vertaaldag van het tijdschrift Filter, hier. Ik zet het op dit blog ter gelegenheid van het recente verschijnen van Mijn Eeuw, mijn vrienden en vriendinnen en De geschoren mens en de heruitgaven van Cynici en Roman zonder leugens. De webfiltercolumn van Rien Verhoef is ‘Beter goed gejat dan slecht bedacht’, 2016:43, hier. De conclusie dat van citaten (eigenlijk) het hele gedicht vertaald moet worden, trok ik ook in mijn blog Allenige occupanten uit november-december 2020, hier en de drie daaropvolgende. De vertaling van Jiskoot komt uit Sergej Jesenin, Gedichten, vertaling Kees Jiskoot, Slavische cahiers 15, Pegasus, 2012; die van De Raadt, herzien door Zeeman, uit Willem G. Weststeijn en Peter Zeeman (samenstelling), Spiegel van de Russische poëzie van de twaalfde eeuw tot heden, Meulenhoff, 2000. De illustraties zijn achtereenvolgens de buitenkant van Mijn eeuw, die van de drie romans van Mariëngof, bij Pegasus uitgegeven, de eerdere uitgaven van Mariëngof- en Jesenin-werk bij Perdu en in Platforum, het huis in Nizjni Novgorod, waar van Anatoli Mariëngof een deel van zijn jeugd doorbracht, en twee collages met portretten van Mariëngof en zijn omgeving.
Maar soms staan er aanhalingstekens om de citaten. En af en toe worden er zelfs hele alinea’s voor ingeruimd. Dat gebeurt vooral als het om gedichten of flarden van gedichten gaat.
De vertaler die dat tegenkomt staat altijd voor een dilemma. Gaan we opzoeken of de poëzievertalers hier te lande hun gebit er al op hebben stukgebeten (optie 1) of doen we zelf een gooi naar de onsterfelijkheid – al zal dat vaker wel dan niet de onsterfelijke belachelijkheid zijn (optie 2)? Gaan we spitten in bloemlezingen, tijdschriften, vertaalde poëziebundels met het risico dat het gezochte gedicht niet te vinden is omdat het nooit is vertaald (optie 1)? Of breken we ons prozaïsch marstempo bruut af om ons als asceten terug te trekken op de glibberige, eeuwig door bittere tranen beweende Mons Parnassus in het Vertaliaans hooggebergte (optie 2)?
Doen of laten doen – dat is de vraag.
Het is een lastig dilemma, om het er pleonastisch dikdubbel bovenop te leggen.
Doen is niet iedereen gegeven. Laten doen kan door de speurtocht naar het gedicht makkelijk flink meer tijd kosten dan de Jaap Bakker erbij pakken en die paar luizige regels zelf vertalen.
Bovendien – zelfs áls het gedicht vertaald is – blijft de kans levensgroot aanwezig dat het bewuste, in het origineel zo citabele citaat compleet oncitabel vertaald is. Omdat de vertaler kennelijk aan alles wat de regel mooi maakte is voorbijgegaan en de voorkeur gaf aan dorre gruttentellerij van lettergrepen en rijmuitgangen boven citabele regels in citabele regels omwrochten. Waarom die regels dan vertalen? – vraag je je af. Waarom sowieso gedichten vertalen als je zelf niet eens ziet welke zinnen en regels ze bijzonder maken en wellicht een kleine extra inspanning behoeven?
Citaten zijn niet voor niets citabel. Citaten zijn aanhalig. Ze springen eruit. Ze hebben een hoge aanhaalbaarheidsfactor. En die dient allereerst gehonoreerd te worden.
Laatst had ik er weer een. Ik las de memoires van de Russische imaginist Anatoli Mariëngof – een boek dat al lang hoog op mijn lijstje te vertalen stond. Mariëngof vertelt over zijn stormachtige eeuw, de twintigste, in het revolutionaire Rusland, en over zijn vrije en blije jongedichtersdagen met een groepje gelijkgestemden, van wie Sergej Jesenin verreweg de bekendste is gebleven – en niet zonder reden.
Jesenin is een machtige dichter. Machtig melodieus en met regels als zomerse onweders. Hoewel hij met zijn blonde jongenskop en plattelandswortels wel tot de boerendichters wordt gerekend, zijn voor mij zijn stadsgedichten het onweerstaanbaarst en onontkoombaarst. Dat zijn de gedichten waarin hij zijn alcoholisme beschrijft, zijn – voor Russen zo herkenbare – zelfvernietigingsdrang en de hopeloosheid van en met de wereld, zoals ‘De zwarte man’, ‘Biecht van een raddraaier’ en ook het titelloze gedicht waar in Mariëngofs memoires een regel uit wordt aangehaald door de beroemde toneelspeler Katsjalov.
Katsjalov, vriend van Mariëngof, had een longontsteking en ging bijna de pijp uit. Herstellende, vertelt hij Mariëngof (vertelt Mariëngof ons), liep hij door het kuuroord:
Ik loop over onze weg langs de bosrand. Denk na over het leven en de dood. Mijn stemming is zeer filosofisch. Bijna was ik voor de pieren. Bijna moest ook ik, om met Jesenin te spreken, [en nu komt het citaat] ‘бренные пожитки собирать.’
Wat grappig en scherp maar ook ontroerend en krachtig gezegd is voor ‘je/m’n/de stoffelijke zaken inpakken/bij elkaar harken’ – ‘je stoffelijke boeltje pakken’. Wat eigenlijk automatisch de vertaling is die bij je opkomt, en bovendien best geestig is verwoord. Ik zou zelfs willen zeggen citabel. En met enig passen en meten goed in het ritme te krijgen. Iets voor optie 2 om over na te denken.
Ik gooide een muntje op en kreeg optie 1. Twee vertalingen kon ik vinden van het 28-regelige gedicht. De twee eerste strofes daarvan luidden – en ik moest de vierde regel hebben:
1
Zoetjesaan is ons vertrek ophanden
Naar het land van stilte en genâ.
Spoedig pak ook ik het een en ander
Aan broos spul in eer ik, denk ik, ga.
2
Langzaamaan gaat onze reis beginnen
Naar het land waar vrede heerst en rust.
Zal ook ik me binnenkort bezinnen
Op wat meegaat naar die verre kust?
Dus dan zou ik krijgen:
Ik loop over onze weg langs de bosrand. Denk na over het leven en de dood. Mijn stemming is zeer filosofisch. Bijna was ik voor de pieren. Bijna moest ook ik, om met Jesenin te spreken, [het een en ander] ‘aan broos spul in[pakken] eer ik, denk ik, ga’.
Of anders:
Ik loop over onze weg langs de bosrand. Denk na over het leven en de dood. Mijn stemming is zeer filosofisch. Bijna was ik voor de pieren. Bijna moest ook ik, om met Jesenin te spreken, [me bezinnen] ‘op wat meegaat naar die verre kust.’ Het gaat er niet om wie de vertalers zijn (maar het zijn Kees Jiskoot en Marijke de Raadt herzien door Peter Zeeman), het gaat erom dat je dat met geen mogelijkheid kan citeren. Vertaling één is gebroddel, geënjambeer waar een enjambeer geen broodjes van lust, vertaling twee is zo’n onwaarschijnlijk clichématig och-en-ach-geweeklaag dat Jesenin het met geen mogelijkheid geschreven kon hebben, laat staan dat iemand het ooit indrukwekkend genoeg vond om te onthouden laat staan te citeren. En hoezo bezinnen?
Ik kon natuurlijk de vertaalde regels nog wel verder gaan aanpassen. Ik kon in het eerste citaat dat gruwelijk onmelodische ‘eer ik, denk ik, ga’ aan de pieren meegeven en ervan maken: ‘moest ook ik, om met Jesenin te spreken “het een en ander aan broos spul inpakken”.’ En het tweede citaat kon ik ombuigen tot: ‘moest ook ik, om met Jesenin te spreken “me bezinnen op wat meegaat naar die verre kust”’ – maar ik hoor in geen van beide dichtregels meer, laat staan jeseninse. Het blijft krukkig gezegd. Het blijft gehakkel over de sloot, en buitengewoon oncitabel. En dat is jammer. Vooral voor mij, die dacht mijzelf wat werk uit handen te doen kunnen laten worden nemen door anderen.
Als Rien Verhoef – erkende hij ruiterlijk in een webfiltercolumn – een dichtregel tegenkwam zonder bruikbare bestaande vertaling, pakte hij de telefoon en belde hij zijn vriend Jan Boerstoel, die hem dan in een mum van tijd een fraaie vertaling van die enkele regel of regels leverde, volgens alle dictaten der dichtkunst vertaald en niet als citaat uit de toon vallend. Maar dat is natuurlijk valsspelen. De regel wordt uit de context gehaald en leeft verder als een los been. Een dinosaurusbot. Een brokstuk afgestorven cultuurgoed, tot gezegde versteend. Een bij het vuilnis aangetroffen beenprothese. Wat ook mooi kan zijn, maar niet de bedoeling is. Eigenlijk zou je de hele strofe eromheen moeten vertalen, en nog eigenlijker het hele gedicht. Pas dan kan het citaat echt als citaat gaan leven.
De daad bij het woord voegend heb ik dan ook maar het hele gedicht van Jesenin vertaald, waarvan ik slechts een luttele drie woordjes nodig heb. (Het worden er vijf in het Nederlands.)
Desalniettemin, of ook wel daarom, wil ik eindigen met een oproep.
Poëzievertalers dd/hh/nvt! Luister! Laten we nu voor eens en voor altijd afspreken dat we citabele regels citabel vertalen. Doe het voor jezelf, maar vooral voor ons. Doe het voor mij, voor de anderen, voor je collega’s, dat die er ook wat aan hebben. Dat die geen dubbel werk hoeven doen. Een bijkomend voordeel kan zijn dat die regels dan misschien eindelijk eens een keer goed vertaald worden, en het gedicht eer aandoen. We kunnen toch niet alles aan Hans Boland overlaten?
Langzaam wordt het tijd om op te breken
Naar het land van vrede en gemak,
Tijd misschien dat ik, om zo te spreken,
Ook mijn stoffelijke boeltje pak.
Lieve berkebossen, grond, ravijnen!
Zanderige vlaktes, harmonie!
Als ik denk aan al wat zal verdwijnen
Velt mij groengeel de melancholie.
Bovenmatig hield ik hier beneden
Van het lijflijk hulsel om de droom.
Espen die zich bladsgewijs ontkleden,
Zich bekijkend in de roze stroom.
Veel heb ik overpeinsd in stilte,
Wijdde aan mezelf menig gedicht,
Blij toch dat des werelds grauwe kilte
Mij bedeelde met het levenslicht.
Blij dat ik gezoend heb bij het leven,
Bloemen plette, rolde in het veld;
Nooit een dier een oplawaai gegeven,
Of die minste onzer broers gekweld.
Ginds geen bos, ik weet het, geen ravijnen,
En geen halmen zwanehalzend graan.
Daarom voel ik voor wat zal verdwijnen
Stille huiver door mijn lichaam gaan.
In ginds land, ik weet het, zijn geen akkers,
Graan dat in de nevel gulden geelt.
Daarom zijn mij alle mensen makkers,
Ieder die met mij de aarde deelt.
_____
Verwijzingen. Dit stuk verscheen eerder op 26 oktober 2020 als webcolumn op de vrijdagse vertaaldag van het tijdschrift Filter, hier. Ik zet het op dit blog ter gelegenheid van het recente verschijnen van Mijn Eeuw, mijn vrienden en vriendinnen en De geschoren mens en de heruitgaven van Cynici en Roman zonder leugens. De webfiltercolumn van Rien Verhoef is ‘Beter goed gejat dan slecht bedacht’, 2016:43, hier. De conclusie dat van citaten (eigenlijk) het hele gedicht vertaald moet worden, trok ik ook in mijn blog Allenige occupanten uit november-december 2020, hier en de drie daaropvolgende. De vertaling van Jiskoot komt uit Sergej Jesenin, Gedichten, vertaling Kees Jiskoot, Slavische cahiers 15, Pegasus, 2012; die van De Raadt, herzien door Zeeman, uit Willem G. Weststeijn en Peter Zeeman (samenstelling), Spiegel van de Russische poëzie van de twaalfde eeuw tot heden, Meulenhoff, 2000. De illustraties zijn achtereenvolgens de buitenkant van Mijn eeuw, die van de drie romans van Mariëngof, bij Pegasus uitgegeven, de eerdere uitgaven van Mariëngof- en Jesenin-werk bij Perdu en in Platforum, het huis in Nizjni Novgorod, waar van Anatoli Mariëngof een deel van zijn jeugd doorbracht, en twee collages met portretten van Mariëngof en zijn omgeving.
Reacties
Een reactie posten