220 Poesjkins pope en Jandoedel

   Ik roep al een tijdje te roepen dat elke vertaling ook een origineel is, en zo gelezen kan worden. Zonder het muggenziften, mierenneuken en vliegenafvangen waar de zeikerds zo verzot op zijn. Een vertaling moet van zichzelf wat zijn. Het is geen slaafse kopie, iets in de trant van de meester, een proeve, een variatie, een vingeroefening. Elke vertaling moet precies hetzelfde doen als het origineel en even raak uit de hoek komen.
   Dus dan gaat het niet aan om te zeggen: ‘Dat staat er helemaal niet in het origineel.’ Want kijk maar, het staat er wel, in het vertaalde origineel, en het is goed zoals het is. En in het onvertaalde origineel? Ook daar staat het, ook als het er niet staat.
   Makkelijker gezegd dan gedaan! Vertalers beroepen zich toch meestal op het origineel om hun vertaalkeuzes te rechtvaardigen. Maar er zijn enige, zeer weinige, verlichte, vergevorderde eenlingen die dit stadium gelukkig voorbij zijn. Die dergelijke schroom van zich af hebben geworpen. Die een vertaalopdracht opvatten om ‘er zelf een te maken’. ‘Make it new,’ zei Ezra Pound, hier te vertalen met ‘doe het zelf’. Een van die doehetzelvers is Hans Boland, en ik wil me nu begeven op het hellende vlak der anekdotiek om te laten zien hoe hij dat aanpakt, en hoe diep het zelfs al in zijn systeem zit.
   Toen ik de sprookjes van Poesjkin vertaalde voor Bij mij op de maan, had Hans Boland dat al gedaan, inclusief zowat het gehele verdere verzameld werk van de Stralende Zon der Russische Letteren, en ik pakte nu en dan zijn vertaling erbij, om me bewust niet te laten beïnvloeden – zodat ik me ook niet onbewust kon laten beïnvloeden. Later kwam ik er overigens achter dat ook Arie van der Ent de sprookjes al vertaald had, maar aangezien ik die vertalingen niet kende heb ik me daardoor bewust noch onbewust wat van aan kunnen trekken.
   Een van de sprookjes is het schandaleuze verhaal over een hoogvoorhoofdige pope die een goedkope knecht zoekt en vindt in de oersterke Baldá, wat kluns of klungel betekent maar ook voorhamer of moker.
   Het gedicht is op rijm geschreven maar met een volksrijm-strompelritme met regels van volstrekt ongelijke lengte, alsof het een kermisvertelling is, of een verhaal van De Schoolmeester, wat het geheel heel vrolijk maakt.
   Die knecht nu, die Baldá, bij Boland Moker, bij Van der Ent Kluns en bij mij Jandoedel, wordt in het begin opgevoerd als iemand die ‘loopt, zelf niet wetend waarheen’ – идёт, сам не зная куда, met als laatste woord koedá, waarheen, rijmend op Baldá, maar Hans Boland vertaalt het alsof er het tegenovergestelde staat, откуда, otkóéda, waarvandaan, met de klemtoon op de eennalaatste lettergreep:

Pope Prul
was een ouwe sul.
Hij wou op de markt kijken
of hem toevallig iets zou lijken.
Daar zag hij Moker staan.
Moker kwam ergens vandaan.

   Oké, vertalerlijke vrijheid, dacht ik, waarom ook niet. Maar in zijn nawoord gaat Boland uitgebreid in op de absurdistische, ja charmsiaanse toon van dit sprookje: ‘frasen zonder enige inhoudelijke consequentie – losse flodders – als ‘hij kwam ergens vandaan’ (regel 6) zijn opmerkelijk twintigste-eeuws.’
   Ja, in zijn vertaling! Want bij Poesjkin staat niet dat Moker ‘ergens vandaan’ komt, er staat alleen dat hij niet weet ‘waar hij naar toe gaat’. Boland had ook kunnen zeggen dat Poesjkins naam voor de pope zo twintigste-eeuws klinkt, ‘Prul’, want die komt ook niet uit Poesjkins maar Bolands koker.
   Dus ik klim in de pen en mail Hans, het was 11 juni 2018, en ik zeg, Hans, hoe zit het, in alle uitgaven die ik ken staat er bij Poesjkin ‘waarheen’ en niet ‘waarvandaan’, dus hoe kan dat? En Hans, de kwaadste niet, antwoordt: Nee hoor, er staat echt ‘waarvandaan’ en dat is juist zo leuk van Poesjkin. Maar Hans, zeg ik, kijk nou eens goed, neem het er even bij, waar zie jij dat staan? En Hans antwoordt: Ik heb het erbij, er staat echt ‘waarvandaan’, waar heb je het over? Dus ik schrijf weer terug en zeg, nou Hans, bij mij staat er ‘waarheen’ en niet ‘waarvandaan’, niet zo absurdistisch, toegegeven, maar het staat er nu eenmaal, waarop hij weer terugschrijft: Waar dan, je kan toch lezen, hier, er staat duidelijk ‘Moker kwam ergens vandaan’, er staat niet ‘Moker ging ergens naartoe’, ik snap je niet. Maar waar dan, Hans, riep ik nogmaals in arre moede uit. Ik zie het echt niet! In het Russisch noch in het Chinees, help me! Waarop Hans antwoordde:

Dat is het hem nou net: je ziet het niet in het Russisch en niet in het Chinees, omdat je het in het Nederlands moet zoeken, want het gaat over het Nederlands, het is voor Nederlanders geschreven en het behandelt de Nederlandse Poesjkin.

   En toen viel het tweekopekenstuk: hij had het over zijn eigen vertaling! Daar stond inderdaad ‘Moker kwam ergens vandaan’, en niet ‘Moker ging ergens naartoe’ en dat had hij gedaan omdat hij het leuk vond om het op die manier te vertalen, en nu stond het er dus. Hij vond dat het er in hogere en diepere zin ook bij Poesjkin stond, sterker nog, omdat hij het nu zo vertaald had, stónd het er bij Poesjkin.
   Boland had er een origineel van gemaakt.
______
   Verwijzingen. Voor vertalingen als origineel zie blog 217, Vier Alicen, twee Alisa’s en een Anja, hier. Hans Bolands vertaling van Sprookje van Pope Prul en zijn knecht Moker staat in Alexandr Poesjkin, Drama en sprookjes, Verzameld Werk deel 6, Papieren Tijger, 2011, blz. 259-266. Arie van der Ents vertaling van De pope en zijn klusjesman Kluns staat in Alexander Poesjkin, De bruidegom, Sprookjes, De Geus, 2000, blz. 23-32. Mijn vertaling van Het sprookje van de pope en van zijn knecht Jandoedel staat in Bij mij op de maan, Een keuze uit de Russische kindergedichten vanaf de zeventiende eeuw, Van Oorschot, 2016, blz. 52-57. Puur voor ’t plezier zal ik hier het begin van het sprookje ook in mijn en Van der Ents vertaling citeren:

Er was eens een pope,
Die wilde iets kopen.
De pope doet de markt aan,
Om voordelig zijn slag te slaan.
Loopt Kluns hem tegemoet,
Die lummelt, zoals hij vaker doet.
   (Van der Ent)

Er was eens een pope,
Met een kop vol knopen,
Die naar de markt toe ging
Om er iets te kopen.
Onderweg ontmoette hij, met heel zijn aardse boedel,
Een zekere Jandoedel,
Die liep te lopen, nergens heen.
   (Henkes)

   De illustraties in dit blog zijn van Tatjana Mavrina bij dit sprookje van Poesjkin, uit Лукоморье, Сказочные миры Татьяны Мавриной, Loekomorje, De sprookjeswerelden van Tatjana Mavrina, Московские учебники, Moskouse lesboeken, 2010. De banier zijn de duiveltjes die erin voorkomen, de tweede tekening is Balda zelf en de tekening hieronder is de sjsjolk (щёлк) die Baldá als enige beloning vraagt en die de pope velt, met daaronder het voorbeeld dat Poesjkin ervan gaf. Deze sjsjolk is door Boland vertaald als een plok, door Van der Ent als een oorvijg, en door mij als een knip, omdat het ding nou eenmaal zo heet in het Nederlands, ook op de elleboog, waar ik er van moederskant dikwijls pijnlijk een toegediend kreeg als ik tijdens het eten met de ellebogen op tafel zat.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

378 AI is op de mars

373 Nacht, trottoir – als a-tal

372 Nacht, straat, straatlantaarn, apotheek

374 Nacht, trottoir – als sonnet

371 Pak aan, nageslacht! — Interview met Anatoli Mariëngof

377 Verkeerde benen

375 Nacht, trottoir – als Herman Gorter

370 Koning Bub

376 Delina Delaney, hoofdstuk II