221 Knaster

   Wat staat er inmiddels op mijn groslijst van de canon van vertalingen, die ik een tijdje terug in het leven heb geroepen?
   De canon van vertalingen, dat is: vertalingen die het verdienen subito presto heruitgegeven te worden, niet altijd om de bestaande te vervangen, maar omdat ze van zichzelf prachtig zijn.
   Dat ze gedateerd zijn maakt niet uit. Vaak is hoe ouder hoe beter. Ze gaan er dan van zichzelf al als originelen van lezen.
   Dat ze soms wemelen van de fouten is ook niet erg, zolang de fouten maar door het heilig vertalersvuur geïnspireerd zijn. Er kan altijd een lijstje achterin meegeleverd worden met vergissingen. Zolang ze maar niet in de klassieke teksten zelf verbeterd worden. Stet! Ze hebben in de Bijbel de evidente blunder van Maria als maagd in plaats van als jong ding ook niet meer veranderd. Stet! En de kameel die door het oog van de naald gaat is ook geen dik touw meer geworden zoals Jezus het ‘echt’ gezegd heeft. Stet, stet en nog eens stet! De lezer moet het er maar mee doen.
   In mijn canon van vertalingen staan tot nu toe:

   De meester en Margarita, maar dan wel in de eerste vertaling van Marko Fondse, niet de bewerking door hem en Aai Prins, zie daarover blog 148 en 149, hier en hier.
   Ecce Homo en De antichrist, maar dan wel in de vertaling van Pé Hawinkels en niet die vertaling bewerkt door Paul Beers, zie daarover dezelfde blogs en ook blog 150, hier.
   Rabelais, de twee oude vertalingen, van Claudio Gallitalo en van J.W. Sandfort, ze staan hier en hier.
   De dolinge van Ulysse, de magistrale Odyssee-vertaling uit 1561 van Dirck Volkertszoon Coornhert, hier op de dbnl.
   Den verstandigen vroomen Ridder Don Quichot de la Mancha uit 1657 door L.V.B. (Lambert van de Bos).
   Lize’s avonturen in het wonderenland, de eerste, anonieme Alice-vertaling uit 1875, die werkelijk is heruitgegeven door het Lewis Carroll Genootschap, zie hier, en over de vertaling, hier.
   De gevangene en Meester en knecht van Tolstoj, in 1908 vertaald in het West-Vlaams door Stijn Streuvels, zie over Streuvels blog 70 en 131, hier en hier.
   Maar daar komt nu een boek bij, Schkid, de Republiek der Vagebonden, een werk over een school voor dak- en thuisloze kinderen, zwerfkinderen, waarvan er na de Russische Revolutie, de Burgeroorlog en de Hongersnood in 1918-1921 tienduizenden van rondliepen in het grote verwoeste land. Of, lees ik net in Lenin Dada van Dominique Noguez:

   “In het Oosten en Zuiden komen volgens schatting vijf miljoen mensen van honger om. Grote groepen uitgehongerde mensen zwerven over de wegen, met geweerkolven weggehouden van de steden; jarenlang vormen tienduizenden dakloze kinderen de levende getuigenis van een gesel zoals Europa sedert de Middeleeuwen niet meer heeft gekend.”

   Overigens, een ander mooi boek uit de eerste hand over de toezichtloze kinderen, de verschoppelingen, de besprizorniki, die zich in bendes organiseerden is het nietsverhullende Adder onder adders van Victor Alexandrov, ondertiteld Mijn jeugd tijdens de Russische Revolutie. De kinderen werden allengs opgevangen en in speciaal uit de grond gestampte scholen ondergebracht. De aartsvader van het grootscheepse initiatief was Anton Makarenko, die over zo’n school ook een mooi boek schreef, al is het duidelijk ietwat ideologisch opgepoetst, De weg naar het leven.
   Het boek uit 1927 van Grigori Bjelych en Leonid Panteleëv heet in het Russisch Respoeblika Sjkid, waarbij Sjkid de afkorting is van de Sjkola imeni Dostojevskogo, de School Genoemd naar Dostojevski, hoewel de echte officiële naam is: School voor sociaal-individueel onderwijs genoemd naar Dostojevski. De leerlingen maken er meteen de afkorting Sjkid van en noemen het een Republiek. De leerlingen korten ook de naam van het hoofd, Viktor Nikolajevitsj Sorkin geheel in de geest van de tijd af tot Vikniksor.
   Het is geschreven door twee oud-leerlingen, bijzonder grappig, bijzonder aangrijpend, en als het al geen nieuwe vertaling verdient, dan toch zeker een oude. Het werd in 1933 vertaald door Siegried van Praag, en hoe langer het bestaat, hoe frisser het wordt. En dat niet alleen, je steekt er als vertaler ook nog wat van op. Ik zit al heel lang met de vraag hoe je machorka vertaalt, dat is heel slechte tabak, die alleen gerookt wordt als er echt niets anders is, één stapje boven stro. Kerftabak? Maar dat is gewoon gekorven tabak, dat wil zeggen aan stukjes gesneden om daarna in sigaretten te worden gestopt. Kan ook heel scherp en slecht zijn (o die gortdroge Caballero’s van vroeger, je keel en ogen brandden ervan weg), maar het is niet hetzelfde. In het Indische leger werd slechte tabak apenhaar genoemd, maar in het burgerleven blijkt er ook een woord voor te zijn, dat ik hier voor het eerst in het wild tegenkom, knaster.
   Andere plezierige en nuttige begrippen die ik tegenkom zijn conferencier voor spreekstalmeester, betogers voor manifestanten of demonstranten, orgaan voor krant of tijdschrift, kinomanie en prairiën. Niet dat ze nieuw voor me zijn, maar het is goed om ze te lezen – en ze eventueel te kunnen gebruiken.
   Het is ook leuk om de vertaler te zien worstelen met de vele liedjes en rijmpjes en tsjastoesjka’s die erin voorkomen, waarvan ik er ook inmiddels flink wat heb vertaald. Het klassieke appeltje komt erin terug bijvoorbeeld (O appeltje, bij de vensterruiten, In Petrograd zwerven onze kornuiten, blz. 142), en het vagebonden-lied dat beroemd is geworden uit de verfilming van het boek (Waarom ben ik geboren, blz. 8) en dat ik in Bij mij op de maan heb vertaald (blz. 264, Lied van het zwerfkind). Eén hoofdstuk is geschreven in een soort pastiche op De twaalf van Blok (hoofdstuk 17, De Loterij) – ook al iets waarmee ik bezig ben, een nieuwe vertaling verschijnt binnenkort bij Vleugels. Er is een uitleg van het begrip choeligan, dat niet vertaald wordt (blz. 199), ook al zo’n hersenkraker voor vertalers, want het is een sleutelbegrip bij Jesenin bijvoorbeeld, en daardoor bij Mariëngof.
   Het leukst is dat ik een heel vroege vertaling tegenkom, de eerste waarschijnlijk van Tsjoekovski’s epos Krokodil uit 1917, in hoofdstuk 21, weliswaar alleen de eerste regels, en echt geweldig is de vertaling niet, maar een zeiksnor die erop let. Op blz. 249 van Schkid gaat het zo (Tsjoekovski wordt overigens niet genoemd – dat hoefde niet, het gedicht was wereldberoemd in Rusland):

Er was eens een krokodil
Die liep op straat, maar zonder zijn wil
En rookte er maar op los
Hos, hos, hos.
Krokodil, krokodil,
Hou je toch eens wat stil.

   Toegegeven, je moet goed kijken om te zien dat het inderdaad het tsjoekovskiaanse krokodillenepos moet voorstellen, maar het staat er toch maar. (In Bij mij op de maan staat het op blz. 175-195.)
   Over de krokodil in de Russische literatuur valt ook nog wel wat uit te zoeken. Ik denk alleen al aan het verhaal van Dostojevski en aan het satirische tijdschrift dat vanaf 1922 verscheen, maar in bepaalde Petroesjka (Jan Klaassen)-tradities duikt ook een krokodil op, bijvoorbeeld in een van mijn favoriete stukken, het anonieme Vrolijk Theater Jan Klaassen uit 1908 (Wat voor monsterlijke kop Duikt hier naast Jan Klaassen op? Hij opent wijd zijn grote bek Watertandend... Hij heeft trek.) en er was een razend bekend folkloristisch liedje, daterend van voor de Revolutie dat over een krokodil op straat ging, en dat de inspiratiebron is geweest voor Tsjoekovski. Het liedje wordt ook in Sjkid gezongen door de leerling Bessovestin (Schaamteloos), op blz. 194 en 195 maar van de melodie is niets overgebleven. Als ik het vertaal komt er iets als dit te staan:

Een krokodille-dame
Die liep voorbij de ramen
Ze wou, ze wou,
Dat zij te eten had.

   Eerst kauwt de krokodilse op een stuk laken maar dan grijpt ze een Franzoos bij zijn pens en een Chinees bij zijn kloten en een Jap bij zijn poten. (Het rijmt in het Russisch ideaal.) (Overigens maakte Charlie Chaplin een nonsens-tekst op deze melodie in Modern Times, met onder andere de woorden Signore Pilasina, voulez-vous le taximeter? – de eerste keer dat zijn stem te horen was op het celluloid.) Een vertaling van het Russische liedje zou niet misstaan in een herziene en sterk uitgebreide uitgave van Bij mij op de maan...
   Zo zie je maar weer, alles heeft met alles te maken, maar vooral met mij.

_____
   Verwijzingen. Boeken: Victor Alexandrov, Adder onder adders, Mijn jeugd tijdens de Russische Revolutie, De Arbeiderspers, Privédomein, 1976, vertaling Marianne Kuik; Grigori Bjelych en Leonid Panteleëv, Schkid, de Republiek der Vagebonden, N.V. Uitgeversmij. “De Gulden Ster”, 1933, vertaling Siegfried van Praag; Anton Makarenko, De weg naar het leven, Boekengemeenschap “Nieuwe Cultuur”, 1938, vertaling (van Pedagogitsjeskaja Poëma) van Frances de Graaff; Dominique Noguez, Lenin Dada, Ravijn 1993, vertaling Bas Moreel, blz. 104; Noguez citeert Gustave Welter, Histoire de Russie uit 1935, blz. 372; Vrolijk theater Jan Klaassen (Веселый театр “Петрушка”), staat hier op de Nationale Elektronische Kinderbibliotheek-archiefsite. Het lied van het zwerfkind, beroemd geworden door de verfilming van Respoeblika Sjkied uit 1966, is hier op YouTube te horen in de trailer van de film. Overigens is het lied geënt op een anoniem, folkloristisch bajeslied, voor het eerst opgetekend (maar al veel langer mondeling overgeleverd) in Tobolsk uit 1908, zie James von Geldern & Louis McReynolds, Entertaining Tsarist Russia, Indiana University Press, 1998, p.285-6. Het lied over de hongerige krokodilse kan op YouTube gehoord worden, hier bijvoorbeeld en hier. De tekst staat onder andere hier. De tekst die Charlie Chaplin zingt staat hier. Meer over Petroesjka alias Jan Klaassen in blog 11, hier.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

434 Voer geen fatbike aan je neefje

427 De kalief zonder hoofd als gedicht

428 Rijmlozigheid

433 Opkalefateren

430 Denken denken

432 Klopt ook niet? Meer vragen bij de lectuur van Alice in Wonderland.

429 Rekenen met/zonder rijm

431 Slaapkindjesslaap

1 Zelfreflectie