219 Waarin de vraag wordt opgeworpen hoe Alice eigenlijk heet, en een oude Russische vertaling aanleiding geeft tot nieuwe, onvermoede vertaalstrategieën

   Sonja werd Anja, Anja werd Alisa. Ze vond haar naam en ze vond haar karakter.
   Lize werd Elsje en Elsje Alice. Ze verloor haar naam en ze verloor haar karakter.
   Dat zijn in het kort de twee vertaalgeschiedenissen van Alice in Wonderland. De eerste de Russische. De tweede de Nederlandse.
   De eerste Russische Alice (1879) heette Sonja. Nabokov verzon in 1923 Anja. Daarna werd het Alisa en dat bleef het.
   De eerste Nederlandse Alice heette Lize. B. Westerveld verzon in 1924 Elsje. Daarna werd het Alice en dat bleef het.
   Alisa is een Russische naam, maar wat en wie is Alice? Is ze Engels? Is ze Frans? Is ze Frengels? Is ze Ans?
   Nergens staat dat ze Alies heet. Nergens dat ze Ellis heet.
   Wij weten in Nederland niet hoe je de naam uitspreekt. Wij weten niet hoe ze heet. Wij weten niet wie ze is.
   We kennen haar niet.
   Want als je iemand kent, weet je hoe je zijn of haar naam uitspreekt, nietwaar? Dat hoort bij kennen.
   Wij blijven altijd onbekenden, wij en de Nederlandse zogeschreven ‘Alice’.
   Is dat onbelangrijk?
   Lijkt me niet.
   Wie z’n schuld is het?
   Het kunnen de uitgevers zijn. Die houden niet van veranderende titels. Zeker niet van boeken waarvan ze hopen dat iedereen de titel herkent.
   Het kunnen de vertalers zijn. Die lopen vaak ook niet over van dapperheid. Of van fantasie. Of zelfs maar van enig idee van wat ze schrijven en waarom.
   Vertalers met oren zijn er even weinig als schrijvers met oren.
   De Nederlandse Alice-vertalingen zijn feitelijk al mislukt in de titel. In de titel gaat het al mis.
   Alice in Wonderland... Wonderland is al een Engels gedrocht, maar Alice is het nog eens te meer.
   Zolang geen enkele vertaler ons laat weten hoe wij, onnozele lezers, de naam moeten uitspreken, kunnen we de vertalingen gevoeglijk ignoreren. En wachten tot er een komt die ons om te beginnen wel ondubbelzinnig laat weten hoe we de naam van de hoofdpersoon moeten uitspreken.
   Misschien komt het ooit nog. De Russische Alisa is er tenslotte ook niet in één keer gekomen.
   In de vorige en voorvorige blog (216 en 217) liet ik de eerste twee alinea’s van drie Russische vertalingen optreden om de verschillende manieren van vertalen te laten zien. En om te kijken of je in het Nederlands ook zulke verschillende manieren zou kunnen toepassen.
   De drie vertalingen waren van Nabokov uit 1923, van Demoerova uit 1965 en van Zachoder uit 1971.
   Nabokov was kortaf, Demoerova vloeiend als water, Zachoder acrobatische waaghalzerij.
   Nabokov nors, Demoerova dartel, Zachoder zatladderend zevensprongend.
   Drie vertaalmethoden die uitstekend in het Nederlands toegepast zouden kunnen hebben zijn geworden. Alleen: ze zijn het nooit geweest. De vier Nederlandse vertalingen waarnaast ik de drie Russische legde blonken uit in half-om-halfheid. Matsier, Engelsman, A. de Jong en Bulthuis-Reedijk-Kossmann: allemaal waren ze even voorzichtig.
   En allemaal hadden ze het meisje de Naam Die Niet Genoemd Kan Worden gegeven, omdat je niet weet hoe je hem moet uitspreken, ‘Alice’.
   Intussen heb ik nog een Russische vertaling gevonden, uit 1940, van Aleksandr Olenitsj-Gnenenko, die is herdrukt in 1958, 1960 en 1961, en waar weer een andere vertaalmethode wordt toegepast.
   Dit zijn de eerste alinea’s van zijn Alisa v strane tsjoedes’:

Alice begon zich erg te vervelen: ze zat naast haar zus aan de waterkant en deed niets. Ze keek een keer of twee even in het boek dat haar zus aan het lezen was, maar daar stonden geen plaatjes of gesprekken in. ‘En wat heb je aan een boek, – dacht ze, – waar geen gesprekken of plaatjes in staan?’
   Toen begon ze bij zichzelf te denken (weliswaar met moeite, want op zo’n hete dag voelde ze zich slaperig en dom), of het plezier van een krans van madeliefjes vlechten het gedoe waard was om de madeliefjes te gaan plukken, toen plotseling een Wit Konijn met roze ogen vlak langs haar heen rende.

   De vertaling komt net als die van Nabokov een beetje monotoon over. Je hoort er zelfs nog minder dan bij Nabokov een vertellende instantie in, die het verhaal aan het luisterende publiek overbrengt. Het is een boek geworden, een onpersoonlijk verslag van een avontuur. Je hoort niemand praten in deze regels. Je kunt het dus ook niet meer licht ironisch opvatten of met een korreltje zout – waar Lewis Carroll zo graag toe uitnodigt.
   Zo bekeken kun je de carrolliaanse toon natuurlijk nog meer afzwakken. En er nog meer een realistisch verhaal van maken vanuit een alwetend vertelperspectief. Ik tracht:

Alies verveelde zich. Aan de waterkant zitten met haar zus was maar niks. Haar zus was een boek aan het lezen maar daar stond ook weinig interessants in, zag Alies. Alleen maar tekst, zonder plaatjes of dialogen. En wat had je aan een boek zonder plaatjes of dialogen? dacht Alies.
   Ze vroeg zich af (met moeite, want het was warm en ze was heel sloom geworden) of een krans van madeliefjes plukken leuk genoeg was om er helemaal voor op te staan en de bloemetjes te gaan plukken – maar op dat moment, plotseling, holde er vlak langs haar heen een wit konijn met roze oogjes.

   Het gaat al een heel klein beetje in de richting van het flaubertiaanse ‘show, don’t tell’ op die manier – een net iets modernere manier van vertellen dan die van Carroll. Maar wat is modern? Modern is het ouderwets van morgen. Nog even en we kunnen de Jerommeke-kant op. Dat is pas modern!

Waterkant. Meisje verveelt zich. Dommelt in. Ziet wit konijn langs rennen.

   Veel beter!
   Naschrift. Het verhaal van de Nederlandse naam van Alice blijkt toch ingewikkelder in elkaar te zitten dan ik suggereer. Ten eerste werd zij na haar eerste naam, Lize, niet meteen tot Elsje omgedoopt, maar verscheen ze ook twee keer als Alice: in Alice in het land der droomen in de vertaling van Eleonora Mann en in Alice’s avonturen in het wonderland in de vertaling van R. ten Raa. Ten tweede zijn er wel degelijk andere dappere pogingen geweest om haar een Nederlandse naam te geven. Van de vertaling van Ten Raa met de illustraties van Arthur Rackham uit 1920 is één exemplaar bekend met de naam Elise voorop. Misdruk? Eenmalig cadeautje van de drukker of binder of vertaler voor iemand? In elk geval bestaat het. En in 2016 waagde Jan Somers zich aan een vertaling voor de wereldmarkt in het Gulpens dialect: ‘De rèëje um dit verhoal te goan vertaale, woar dat ing van de pèëtekinger al ’n hieël verzameling hat van dit verhoal en waal in versjillende taale. Ich dach doa mog ’t Gulper Plat, noa ’t Ingelsj en ’t Sjpaans, de driejde wereldtaal, neet ontbreake.’ Zijn Alice heet Alies. Het wachten is op de Nederlandse terugvertaling.
_____
   Verwijzingen. Dit stuk verscheen eerder als webfilter-column, week 52, 2002, hier. De vorige blog (218) staat hier en de voorvorige (217) hier. Losse bladzijden uit de Olenitsj-Gnenenko-vertaling zijn te vinden hier. Meer over de Russische Alice-vertalingen staat hier, maar alles wordt besproken in de negendelige VandaagsVertaalProbleem-serie, in de blogs 40, 42, 44, 46, 48, 50, 52, 54, 56. Een complete lijst van Nederlandse Alice-vertalingen is over te hevelen bij het Lewis Carroll Genootschap, hier.
   De illustratie op de banier is een collage van recente Russische Alisa’s met erin verstopt de Sonja van de eerste anonieme Russische vertaler uit 1879 (zie hier) en de Anja van Nabokov. Op de tweede illustratie staan de eerste Nederlandse vertaling, anoniem, misschien van Mark Prager Lindo, uit ca. 1875 (heruitgegeven door het Lewis Carroll Genootschap, zie blog 131, Lang leve de gedateerde vertaling, hier) en de vertaling als Elsje’s avonturen in ’t Wonderland van B. Westerveld uit 1924, met dank aan Henri Ruizenaar van het Lewis Carroll Genootschap die de scans belangeloos afstond. Vervolgens een samenstelling van vier Alisa-uitgaven van de vertaling van Olenitsj-Gnenenko, respectievelijk uit 1940, 1958, 1960 en 1961. Daarna Jerommeke, uit Willy Vandersteens Suske en Wiske-deel De IJzeren Schelvis uit 1955, p. 11. Tot slot de twee andere niet-Alicen in het Nederlands, Elise en Alies, met dank weer aan Henri Ruizenaar.
   Het ‘show don’t tell’ is afkomstig van Proust, die er de stijl van Flaubert mee karakteriseert: “Waar een andere schrijver bij het beschrijven van een handeling verschillende regels zou wijden aan het motief dat eraan ten grondslag ligt, geeft Flaubert een tafereel waarvan de verschillende delen schijnbaar evenveel intentie in zich bergen als bij een beschrijving van een zonsondergang. Zo wordt het gezegd: ‘Mevrouw Bovary (nergens is gezegd dat zij het koud had) ging dichter bij de haard zitten...’” schrijft Proust in ‘À ajouter à Flaubert’, in: Contre Sainte-Beuve, Gallimard, Pléiade, blz. 300, geschreven in 1910, voor het eerst gepubliceerd in 1954. Of zijn er eerdere waarnemingen van de ‘show don’t tell’-stelregel?

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

441 Achtmaal Struwwelpeter in het Nederlands, 1848-2000

442 Van Struwwelpeter naar Ragbolrinus

443 Schroef je vaders hoofd niet af

446 De Geschiedenis van den wreeden Jan

444 Blijf weg van potten met geblaf

447 De geschiedenis van Hein de Dierenkweller

448 Wreede Piet

445 Frederik de wrederik gecloseread

440 Voor spek en bonen