358 Donabate (Myles na gCopaleen)

Donabate

een verhaal van Myles na gCopaleen (Flann O’Brien)

   Misschien is het vreemd als ik zeg dat het tot voor kort niet ongewoon was om Sir Sefton Fleetwood-Crawshaye, Ridder in de Orde van het Britse Keizerrijk, zeer dronken te zien zitten in Dublinse kroegen van tamelijk laag allooi – en in dubieus gezelschap. En toch was hij het toonbeeld van een gentleman.
   Sir Sefton was een Engelsman die een sober en arbeidzaam leven had geleid in dienst van de Britse Spoorwegen waar hij in de hoedanigheid van architect toezicht hield op de stationsgebouwen. Met zijn toelage en zijn spaargeld was hij na zijn pensionering welgesteld, maar omdat hij het ergste verwachtte van de socialistische premier van zijn geboorteland, vestigde hij zich met haastige spoed in Dublin. Hier werd hij – iemand voor wie in het verleden een klein glaasje sherry al een onmatigheid was geweest – door een of andere demon ertoe bewogen een glas Ierse whiskey te drinken. Het werd het glas van zijn ondergang.
   De snelheid waarmee zijn déconfiture zich voltrok was verbijsterend. Hij begon de hele dag door whiskey te drinken – langer zelfs dan de toegestane schenkperiode, want hij stond om zeven uur ’s ochtends op om de taveernes met vergunning te bezoeken op de markten bij Four Courts.
   Rond twee uur ’s middags zag ik hem een keer in een kroeg met drie figuren die ik kende. Ik sloot me aan. Sir Sefton was waarlijk zeer dronken en hij had moeite de juiste ster te kiezen uit de constellatie van kleintjes die op de toog voor hem was uitgestald. Desalniettemin had hij ze allemaal achter de kiezen toen het sluitingsuur van half drie had geluid. Hij liet een van de figuren een taxi halen.
   – We gaan met z’n allen naar station Amiensstraat, mompelde hij, voor het heilig uur.
   Ik kon hem er niet vanaf brengen. We stapten in de taxi. In de stationsrestauratie bestelde ik vijf kleintjes whiskey.
   – Zijn jullie reizigers? vroeg het meisje.
   – Dat zijn we, zei ik. Ik zag dat Sir Sefton de façade van het station met zijn oude geoefende oog opnam.
   – Ik kan jullie niets schenken als je geen kaartjes hebt, zei het meisje.
   – Waar moeten we vandaan zijn? vroeg ik.
   – Van Donabate.
   Donabate! Wat een plek om vandaan te moeten zijn, glooiend slikland bezaaid met goedkope lage huisjes en schuurtjes! Ik maakte aanstalten om de kaartjes te gaan kopen, maar Sir Sefton had het gehoord. Hij stak een vlakke hand op.
   – Onder geen beding, zei hij. Laat dit aan mij over.
   Hij verliet de bar in de richting van het loket met de snelle tred waarvan drinkers weten dat het hun enige hoop is om niet wild te gaan zwalken. Hij kwam terug en duwde me vijf kartonnen vervoersbewijzen in de hand. Ik liet ze aan het meisje zien en we kregen onze drank.
   Een aantal weken was ik Sir Sefton uit het oog verloren, maar mij werd verteld dat hij zijn halfdrie-bezoekjes aan station Amienstraat tot gewoonte had verheven, en altijd een kaartje naar Donabate kocht. Toen ik rond dat tijdstip een keer in de buurt van het station was, moest ik eraan denken; ik ging naar binnen, kocht een kaartje naar Donabate en liep de restauratie in. Inderdaad, Sir Sefton Fleetwood-Crawshaye was er. Hij begroette me.
   – Donabate? vroeg hij.
   – Donabate, zei ik.
   Hij knikte op een wat mijmerende manier en viel zwijgend zijn drankje aan.
   – Weet u, zei hij na een korte stilte. Ik hou van dit land. Ik zou er graag iets voor terugdoen. Ik ben nog steeds een architect, hoop ik. Ik heb verstand van ontwerpen. Donabate is hard toe aan opmeting – net als alle Ierse stadjes trouwens. U moet toegeven dat de hoofdstraat beter kan. We hebben overal ook nieuwe kerken nodig. Enorme verbeteringen die niet duur hoeven zijn met een goede planning....
   Hij verloor zichzelf in een overpeinzing waaruit hij weer opdook om te wijzen op het vitale belang van pleinen, want hoe kun je anders grote publieke bijeenkomsten houden? Ik vond het niet grappig. Ik werd er treurig van.
   Elke keer dat ik hem daarna zag waren zijn arme hersenen verder verweekt. Overbevolking in Donabate moest tot staan worden gebracht door simpelweg enorme flatgebouwen neer te zetten. Hier zou de Amerikaanse gewapend-betontechniek een uitkomst zijn. Een paardenrenbaan zou het stadje van de broodnodige inkomsten voorzien, en had je in de buurt geen grote lappen strand, ideaal om op te galopperen? Maar we moesten ook denken aan de noodzaak van een volwaardig parkeerterrein, met restaurants, bioscopen enzovoort.
   Een andere keer sprak hij over het idee, nog enigszins vaag, voor een universiteit in Donabate.
   – Maar eerst opmeten! riep hij aan het einde steevast uit. Opmeten eerst!
   En hij meende het. Hij was vastbesloten op een dag naar Donabate te gaan voor de kartering.
   Op een dag, zo werd duidelijk tijdens het onderzoek, kwam hij de restauratie binnen, liet zijn kaartje zien en kreeg te drinken. Hij had een meetlint bij zich zoals opmeters gebruiken. Hij bleef naar de klok kijken en plotseling liep hij onstuimig de restauratie uit om op een trein te springen die juist wegreed, viel tussen de trein en het perron en was op slag dood.
   Ik zei eerder dat hij het toonbeeld van een gentleman was, niet in staat een laaghartige streek uit te halen. Een maand na zijn overlijden pakte ik een regenjas die ik al een hele tijd niet gedragen had. In de zak zaten de vijf kaartjes die Sir Sefton Fleetwood-Crawshaye absoluut wilde kopen op de eerste dag dat we naar het station gingen. Aandoenlijke maar nobele bewijzen! Ze waren eerste klas!

Myles na gCopaleen
_____

   Ik vind dit een mooi en leuk en knap verhaal. Het einde is vrolijk- en gelukkigstemmend, en de beschrijving van de manier waarop Sefton zich naar het loket begeeft, ‘met de snelle tred waarvan drinkers weten dat het hun enige hoop is om niet wild te gaan zwalken’ bewonderenswaardig.
   Donabate van Myles na gCopaleen, zoals Brian O’Nolan zich toen nog noemde (later werd het voor zijn literaire werk Flann O’Brien) verscheen voor het eerst in Irish Writing 20-21 van november 1952, p. 41-42. De scans komen uit The Short Fiction of Flann O’Brien, edited by Neil Murphy and Keith Hopper, with translations from the Irish by Jack Fennell, Dalkey Archive Press, 2013. Een doorlopend bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 345, hier.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

440 Voor spek en bonen

441 Achtmaal Struwwelpeter in het Nederlands, 1848-2000

442 Van Struwwelpeter naar Ragbolrinus

443 Schroef je vaders hoofd niet af

446 De Geschiedenis van den wreeden Jan

444 Blijf weg van potten met geblaf

447 De geschiedenis van Hein de Dierenkweller

445 Frederik de wrederik gecloseread

448 Wreede Piet