410 Twee in één (Myles na Gopaleen)

Meer vakantielezen met Brian Ó Nuállain, alias Myles na Gopaleen alias Flann O’Brien, het verhaal Two in One uit 1954.
_____

Twee in één

Het verhaal dat ik te vertellen heb is vreemd, misschien ongelooflijk. Ik zal het zo eenvoudig mogelijk trachten uiteen te zetten. Ik verwacht niet gestoord te worden in mijn literaire arbeid, want ik schrijf dit in de dodencel.
   Laten we zeggen dat ik Murphy heet. Het ongebruikelijke geval waardoor ik hier terecht ben gekomen betreft mijn betrekkingen met een man die we Kelly zullen noemen. Allebei waren we taxidermist.
   Ik zal hier niet uitweiden over wat een taxidermist is. Het woord is lelijk en ontoereikend. De leek hoort er niet aan af dat een zodanig werkzame de kwaliteiten in zich moet verenigen van zoöloog, preparateur, scheikundige, beeldhouwer, schilder en timmerman. Wie kan het zo iemand kwalijk nemen als hij af en toe enig temperament toont, zoals ik?
   Toch moet ik vooraf een paar woorden wijden aan deze wetenschap. Allereerst worden dieren in de huidige praktijk niet langer opgezet met vulsel. Er wordt melding gemaakt van opgezette gorilla’s in het Carthago van de vijfde eeuw, en ontegenzeggelijk had in de zestiende eeuw de Oostenrijkse prins Sigmund Herberstein een opgezette wisent in de troonzaal van zijn kasteel – in die tijd placht men bij de dieren de ingewanden te verwijderen en de holte te vullen met specerijen en diverse stoffen die de houdbaarheid moesten bevorderen. Tegenwoordig bestaat er een keur aan methodes, maar met uitzondering van bepaalde gevallen – bij slangen bijvoorbeeld, waar het behouden van de doorzichtigheid van de huid om bijzondere maatregelen vraagt – is de basis van alle moderne werkwijzen simpelweg dit: je stroopt van het dier volgens een bepaald patroon uiterst zorgvuldig de huid af en maakt van het huidloze lichaam een gipsafdruk. Je snijdt de afdruk in tweeën, waardoor je twee complementaire mallen overhoudt waarmee je een afgietsel van het dierenlichaam kan maken – voor die afgietsels bestaan verschillende substanties, allemaal heel licht. De volgende stap, die om eindeloze vaardigheid en geduld vraagt, is het aanbrengen van de huid op het afgietsel van het lichaam. Meer hoef ik hier niet uit te leggen, geloof ik.
   Kelly dreef de taxidermie en ik was zijn assistent. Hij was de baas – een smerige, laaghartige, bazige baas, een beul, een sadist. Hij haatte me, maar hij hield te zeer van zijn haat om me te ontslaan. Hij wist dat ik werkelijk belangstelling voor het werk had en dat ik veelsoortige ervaring wilde opdoen. Daarom gooide hij me alleen de routineklusjes die langskwamen toe. Als een oud dametje haar lievelingsterriër wilde laten opzetten, moest ik het doen; vossen en katten en Shetlandpony’s en witte konijnen – waren allemaal strikt mijn afdeling. Zulke dieren kon ik slapend tot in perfectie doen, en allengs ging ik ze haten. Maar als er een krokodil binnenkwam, of een grote Borneospin, of (wat één keer gebeurde) een giraf – hield Kelly ze helemaal voor zichzelf. En in de tussentijd had hij voor mijn nauwgezet gezwoeg niets anders over dan zurigheid en gezeur en gezeik.
   Op zekere dag was de sfeer in de werkplaats nog verziekter dan anders, en Kelly in een nog smeriger rothumeur dan altijd. Ik had ’s ochtends de laatste hand gelegd aan een kat, die ik rond lunchtijd neerzette op de plank met voltooide opdrachten.
   Ik kon bijna hóren hoe hij er met haatspugende ogen naar keek. Waar was de staart? Ik zei dat er geen staart was omdat het een Manx was. Hoe wist ik dat het een Manx was, hoe wist ik dat het niet een gewone huiskat was die z’n staart was kwijtgeraakt bij een auto-ongeval of iets dergelijks? Ik werd zo kwaad dat ik een verhandeling afstak over katten in het algemeen en de verschillen tussen Felis manul, Felis silvestris en Felis lybica in het bijzonder, alsmede over de unieke bouw van de Manxkat. Wat hij daarop zei? Hij noemde me een stumper. Ziedaar mijn leven in een notedop.
   Maar bij die gelegenheid knapte er iets in mij. Ik hoorde het knappen. Het was de druppel. Hij zou voor zijn laatste belediging moeten boeten. Het weerzinwekkende schepsel stond met zijn rug naar me toe, gebukt om zijn broekklemmen om te doen. Voor mijn hand op de werkbank lag een van de lange, platte, stalen instrumenten die we voor bepaalde operaties met gips gebruiken. Ik pakte het gereedschap op en gaf hem er een klap mee op zijn achterhoofd. Hij slaakte een kreet en viel voorover. Ik sloeg hem nog een keer. Ik liet het klappen regenen. Toen wierp ik het gereedschap weg. Ik voelde me verward. Ik liep de binnenplaats op en keek om me heen. Ik herinnerde me dat hij een zwak hart had. Was hij dood? Ik weet nog dat ik de ton verschoof waarmee we op de binnenplaats regenwater opvingen, het enige water dat voor sommige van onze mengsels geschikt was. Ik merkte dat ik onder het koude zweet zat maar merkwaardig rustig was. Ik ging de werkplaats weer in.
   Kelly lag er nog precies zoals ik hem had achtergelaten. Ik voelde zijn pols: geen. Ik rolde hem op zijn rug en onderzocht zijn ogen, want ik heb in mijn tijd meer levenloze ogen gezien dat de meesten. Ja, er was geen twijfel mogelijk: Kelly was de pijp uit. Ik had hem gedood. Ik was een moordenaar. Ik deed mijn jas aan en liep de zaak uit. Een tijdlang liep ik over straat en probeerde helder te denken en niet in paniek te raken. Onvermijdelijk bevond ik me kort daarop in een kroeg. Ik dronk flink wat whiskey en ten slotte ging ik naar mijn kamer. De volgende ochtend was ik doodziek van de vreselijke mix van drank en zorgen. Was het hele geval met Kelly misschien een hersenspinsel, een dronken waandenkbeeld? Nee, uit die hoop kon ik geen troost putten. Hij was echt dood.
   En toen ik daar in bed lag te trillen, te piekeren en roken, kwam het idiote idee bij me op. Ongetwijfeld klinkt het ongelofelijk, grotesk, walgelijk zelfs, maar ik besloot Kelly dezelfde behandeling te geven als alle andere dode schepsels die we in de werkplaats kregen.
   Als je eenmaal het domein der gruwelen bent binnengegaan, is het onderscheid tussen de ene wandaad en de andere verhoudingsgewijs gering, soms zelfs onmerkbaar. Die avond ging ik naar de werkplaats en trof ik mijn voorbereidingen. De hele volgende dag werkte ik stug door. Ik wil de lezer niet tegen de borst stuiten met de nare details. Ik zeg alleen dat ik de algemene techniek en het vilpatroon volgde dat op mensapen van toepassing was. De klus nam vier dagen in beslag, waarna ik een volmaakte huid overhield, compleet met gezicht. Ik maakte het gebruikelijke afgietsel alvorens zogezegd de resten van de resten aan de oven prijs te geven. Mijn plan was om Kelly in het zicht, slapend op een stoel, neer te zetten, voor mensen die langs zouden komen. Bij nader inzien leek me dat te riskant. Ik moest iets anders bedenken.
   Een tweede idee begon vorm aan te nemen. Een idee zo macaber dat het mij zelf choqueerde. Dagenlang had ik al denkend en denkend de binnenkant van de huid behandeld met de gebruikelijke conserveermiddelen, cellulose-acetaat en dergelijke. Het lumineuze idee kwam als een blikseminslag. Ik zou zijn huid aantrekken, en als de noodzaak zich voordeed Kelly WORDEN! Zijn kleren pasten me. Zijn huid zou me ook passen. Waarom niet?
   Ik besteedde nog een martelende dag werk aan diverse veranderingen en aanpassingen maar die avond kon ik in de spiegel kijken en Kelly naar me terug zien kijken, volmaakt tot in ieder detail behalve de tanden en de ogen, die mijn eigen moesten blijven maar waarvan ik wist dat niemand het ooit zou opvallen.
   Natuurlijk droeg ik Kelly’s kleren en ik had geen moeite om zijn onaangename stem en maniertjes te imiteren. Op de tweede dag, na me zogezegd te hebben ‘gekleed’, ging ik naar buiten voor een wandeling, en werd ik gegroet door krantenjongens en anderen die Kelly gekend hadden. De dag erna was ik vermetel genoeg om naar Kelly’s onderkomen te gaan. Waar ik in hemelsnaam had uitgehangen, wilde zijn huurbazin weten. (Ze had niets gemerkt.) Wat, vroeg ik – had die achterlijke Murphy niet gezegd dat ik een paar dagen de stad uit moest? Nee? Ik had die lapzwans duidelijk gezegd de boodschap door te geven.
   Die nacht sliep ik in Kelly’s bed. Ik maakte me enigszins ongerust over wat de andere huisbazin zou denken van mijn eigen afwezigheid. Ik besloot Kelly’s huid niet uit te doen, die eerste nacht dat ik in zijn bed doorbracht, maar mijn plan de campagne verder te overdenken en te perfectioneren. Uiteindelijk besloot ik dat Kelly aan verschillende mensen moest aankondigen dat hij een schitterende baan in Canada had aangeboden gekregen en dat hij de zaak aan zijn assistent Murphy had overgedaan. Daarna zou ik de huid verbranden, was ik in het bezit van een bedrijf en kon ik me in stilte vleien – wat is er dwazer dan ijdelheid! – dat ik de volmaakte misdaad had gepleegd.
   Moet ik nog zeggen dat ik iets over het hoofd zag?
   Het mummificerende preparaat waarmee ik de binnenkant van de huid had ingesmeerd was natuurlijk stabiel genoeg voor normale taxidermische doeleinden. Ik had er niet bij stilgestaan dat een nacht in een warm bed heel andere processen op gang zou brengen. De vreselijke waarheid werd me de volgende dag duidelijk toen ik, terug in de werkplaats, de huid wilde uittrekken. Hij ging er niet af! Hij was letterlijk samengesmolten met de mijne! En in de daaropvolgende dagen versnelde dit proces zich in een steeds rapper tempo. Kelly’s huid begon weer te leven, te ademen, te zweten.
   Daarop volgden meer dagen van angst en spanning. Mijn eigen huisbazin kwam langs om me te vragen naar ‘Murphy’. Ik antwoordde haar dat ik op het punt stond om háár te vragen waar ik was. Ze maakte zich ongerust over mijn verdwijning – zoiets was helemaal niks voor mij – en zei dat ze vond dat ze de politie moest inschakelen. Ik vond het verstandig om niet te proberen haar op andere gedachten te brengen. Mijn verdwijning zou uiteindelijk wel geaccepteerd worden, dacht ik. Mijn verkellying, om het zo te zeggen, was permanent. Het was afschuwelijk, maar het was dat of het schavot.
   Ik bleef veel drinken. Op een avond ging ik, na stevig ingenomen te hebben, naar de club voor een partij snooker. Die club was trouwens een van de redenen van Kelly’s bitterheid jegens mij. Ik was lid geworden zonder te weten dat Kelly ook aangesloten was. Zijn rancune kende geen grenzen. Hij dacht dat ik hem bespionneerde en de attenties in de gaten hield waarmee hij vrouwelijke leden fêteerde.
   Bij die gelegenheid maakte ik bijna een catastrofale vergissing. Het is nu eenmaal zo dat ik heel goed kan snookeren, en met kop en schouders boven de andere leden uitsteek. Toen ik stond te kijken naar een spel dat aan de gang was, wachtend op mijn beurt aan de tafel, besefte ik plotseling dat Kelly helemaal niet snookerde! Een ogenblik parelden koude zweetdruppels over Kelly’s voorhoofd vanwege de rakelingse ontsnapping. Ik liep naar de bar. Daar begon een kletsgrage dame (die haar ongevraagde conversatie een eerlijke beloning vindt voor een drankje) tegen me te praten. Ze maakte een opmerking over de lange afwezigheid van mijn aardige meneer Murphy. Ze zei dat hij node gemist werd in de snookerzaal. Ik was verhit en beschaamd en vertrok snel naar huis. Naar Kelly’s huis natuurlijk.
   Geen schaamte, maar een daadwerkelijk gevoel van angst werd mijn deel in de volgende etappe van dit avontuur. Op een middag kwam er een tweetal bijzonder achteloze onbekenden de werkplaats binnen gekuierd, die een woordje met me wilden spreken. Sigaretten werden tevoorschijn gehaald. Jazeker, zij waren agenten in burger die een paar routinevragen wilden stellen. Die meneer Murphy was nu al door verschillende mensen als vermist opgegeven. Enig idee waar hij was? Geen enkel. Wanneer had ik hem het laatst gezien? Maakte hij een verwarde of onrustige indruk? Nee, maar hij was een onstuimig type. Ik had hem recentelijk berispt omdat hij slecht werk had geleverd. In andere, vergelijkbare gevallen had hij gedreigd te vertrekken en werk te gaan zoeken in Engeland. Was ik zelf niet een paar dagen weg geweest? Ja, naar Cork een dag of wat. Voor zaken. Ja... ja... ze denken er daar over om een natuurhistorisch museum op te richten, mensen van de technische opleiding – zoiets.
   Hun achteloze manier van doen werkte me me op de zenuwen, maar ik was ervan overtuigd dat ze geen flauw vermoeden van de waarheid hadden en dat ze Murphy werkelijk wilden opsporen. Desalniettemin voelde ik dat ik gevaar liep, al was ik me onbewust van de precieze aard van wat me boven het hoofd hing. Whiskey beurde me enigszins op.
   Toen gebeurde het. De twee detectives kwamen terug, in gezelschap van twee geüniformeerde rechercheurs. Ze lieten me een huiszoekingsbevel zien. Het was louter een formaliteit; bij alle vermissingen moest het gebeuren. Ze hadden Murphy’s kamer al doorzocht en nergens aanwijzingen voor gevonden. Het speet ze ontzettend dat ze me moesten storen bij mijn werk.
   Een paar dagen later kwamen de achteloze heren weer langs en arresteerden ze me voor moord met voorbedachten rade op Murphy, op mijzelf. Ze onderbouwden hun aanklacht toen het zover was met allerhande zorgvuldig vergaard bewijsmateriaal, waaronder de resten van menselijke botten in de oven. Ik werd veroordeeld tot de strop. Zelfs als ik nu kon bewijzen dat Murphy nog in leven was door deze vervloekte huid af te stropen, wat zou me dat helpen? Waar, zouden ze vragen, is Kelly dan?
   Zo luidt mijn vreemd en tragisch verhaal. En ik besluit met de gedachte dat als Kelly en ik óf moordenaar óf vermoorde moeten zijn, het misschien beter is mijn huidige lot zo filosofisch mogelijk te aanvaarden en door de publieke opinie gekoesterd te worden als het slachtoffer van dat moorddadige monster, Kelly. Hij wás een moordenaar, per slot van zake.


_____

   Een doorlopend bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 345, hier.

Reacties

Een reactie posten

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

417 Domkoppen

414 Genomineerd

416 Nacht, trottoir – 40.320 maal

415 Het Pruikement van de Wesp

413 Enige vertaalproblemen in hoofdstuk V

418 Kindermenu

420 Vroeger was ik oud en groot

419 Varen in een zeef

412 Delina Delaney, hoofdstuk V