506 Het zijn en blijven
Het zijn en blijven, hoe je het ook wendt of keert, van alle dingen die ooit gezegd of geschreven zijn en zullen zijn op de wereld, altijd de bijzonder gezegde en geschreven dingen die je bijblijven. En dan maakt het niet uit of die gewild of ongewild zijn, per ongeluk of expres, vergipsingen zijn of dichterlijke observaties, onbeholpen vertalingen van Kuifje-dialogen of skits van het Simplistisch Verbond.
Ik moet nog even terug naar de tantebetjes, wamt ik heb rijp beraad gehad met mezelf. Ampele overwegingen. Moverende redenen. En wat dies meer zij. En ik ben, zoals het een wetenschapper betaamt, met carbidlamp en touwladder ad fontes afgedaald, en heb de Urheber van de hele notie, de leuterkundige Charivarius, de uitvinder en omschrijver van het begrip, erop nageslagen. En wat blijkt? Gerard Nolst Trenité had helemaal geen tante Betje! Die hele ‘mijne toen reeds hoogbejaarde tante’ van hem, naar wie hij zijn stijlfout noemde, ‘omdat die wonderlijke wending al haar brieven sierde’ heeft hij van A tot Z uit de dikke duim gezogen. Concluderen tenminste twee nazaten, J.G. Nolst Trenité en A.S. Nolst Trenité, na op hoge poten in de familiestamboom te zijn geklommen. Hoe bestaat het! Ze bestaat niet! Wat kun je van zo’n man dan nog wel geloven, nietwaar.
Maar, niet ab fontibus afgedwaald. Charivarius schrijft in Is dat goed Nederlands? – voor het eerst in november 1940 uitgekomen, en kennelijk een nationalistische snaar aanslaand in de oorlog, toen ook de postzegelserie van Nederlandse zeehelden werd uitgebracht (postfris niet zeldzaam: je kocht de serie om bij te zuchten over Neerlands glorierijk erfdom met zijn mooie, zo zuivere taal, mits van vreemde moffensmetten ontdaan), met een zevende en tot 1998 laatste druk in 1946 – schrijft Charivarius dus in Is dat goed Nederlands? en bij wijze van exempel van de in de correspondentie van zijn niet-bestaande tante opgemerkte stijlfiguur geeft hij dan de volgende volzin:
Het weder houdt zich goed en genieten wij veel van onzen beelderigen tuin ook zuster Keetje zit er vaak met haar breiwerk en knapt zij zienderogen op. Het hoeft verder geen betoog dat ook de ziekelijke zus van tante Betje, zuster Keetje, geheel is voortgesproten uit de fantasie van Charivarius. De schrijver merkt op: ‘De verkeerde woordschikking na en en helaas (leider) is waarschijnlijk van Duitse oorsprong.’ Verdampte verflucht nogmaals! Een germanisme ook nog. En eentje die naar mijn gevoel tegenwoordig niet of nauwelijks meer in het vrije veld waargenomen wordt, en die overigens ook in die tijd al met een lantaarntje gezocht moest worden. De onvermoeibare lezer Bonaventura Kruitwagen bijvoorbeeld probeerde in 1943 de ware leeftijd van Trenité’s mysterieuze tante te achterhalen, en vond na verrekes lange navorschingen eindelijk, in De Navorscher van 1864 een authentiek tantebetje: ‘Deze oude aantekening kwam mij heden ter hand, en geef ik die zoo als ik ze vond.’ Dat is de enige!
Met andere woorden, niet alleen die hele tante Betje heeft nooit bestaan, ook de stijlfiguur die ermee wordt aangeduid is – en was – in het wild zowat non-existent. Terwijl de term tantebetje wel goed ingeburgerd is. Daarom pleit ik ervoor om de term zich te laten uitstrekken tot andere onnatuurlijk of fout of gewoon raar en ongebruikelijk aanvoelende woordvolgorden en dergelijke (over een preciezere definitie mag de Onze Taal-taaldienst zich buigen), zoals ze zijn tegen te komen in de onsterfelijke werken van Leopold, Heije, Slauerhoff en Hazes, en ja, ook bij Breeroo:
Vroeg in de dageraad de schone gaat ontbinden... – en dan maakt de aanbeden schoonheid op het bankje bij de achterdeur heur haar los, tot aangapende vreugde van de dichter.
Een uitgebreidere, lossere toepassing van het begrip tantebetje verlost ons tegelijkertijd van de noodzaak tot het in het leven roepen van neefjebetjes of nichtjebetjes of – misschien toch wel leuk – zusterkeetjes, zodat de fictieve oudgediende tante in haar nieuwe allerminst fictieve gedaante gewoon verder kan gaan als curieuze stijlfiguur. Leve Tante Betje!
Maar dat allemaal terzijde.
_____
Verwijzingen. Charivarius’ Is dit goed Nederlands? is in de zevende druk uit 1998 (Sdu uitgevers, Den Haag), met als ondertitel Het taaladviesboek van de jaren veertig en vijftig en een uitgebreide inleiding van Wim Daniëls, op de dbnl aanwezig. Over de tante Betje uit 1864, zie het onlangs verschenen Het verloren lezen van Bonaventura Kruitwagen van Ed Schilders en Bonaventura Kruitwagen, Desiderata, 2025. Kruitwagens stukje uit De Tijd van 10 april 1943, ‘Hoe oud is tante Betje?’ staat daarin op blz. 73-74. Breeroo: uit Groot Lied-Boek van G.A. Brederode, naar de oorspronkelijke uitgave van 1622, tekstverzorging en inleiding van Dr. A.A. van Rijnbach, Ad. Donker, 1944. Een doorlopend bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 345, hier.
Ik moet nog even terug naar de tantebetjes, wamt ik heb rijp beraad gehad met mezelf. Ampele overwegingen. Moverende redenen. En wat dies meer zij. En ik ben, zoals het een wetenschapper betaamt, met carbidlamp en touwladder ad fontes afgedaald, en heb de Urheber van de hele notie, de leuterkundige Charivarius, de uitvinder en omschrijver van het begrip, erop nageslagen. En wat blijkt? Gerard Nolst Trenité had helemaal geen tante Betje! Die hele ‘mijne toen reeds hoogbejaarde tante’ van hem, naar wie hij zijn stijlfout noemde, ‘omdat die wonderlijke wending al haar brieven sierde’ heeft hij van A tot Z uit de dikke duim gezogen. Concluderen tenminste twee nazaten, J.G. Nolst Trenité en A.S. Nolst Trenité, na op hoge poten in de familiestamboom te zijn geklommen. Hoe bestaat het! Ze bestaat niet! Wat kun je van zo’n man dan nog wel geloven, nietwaar.
Maar, niet ab fontibus afgedwaald. Charivarius schrijft in Is dat goed Nederlands? – voor het eerst in november 1940 uitgekomen, en kennelijk een nationalistische snaar aanslaand in de oorlog, toen ook de postzegelserie van Nederlandse zeehelden werd uitgebracht (postfris niet zeldzaam: je kocht de serie om bij te zuchten over Neerlands glorierijk erfdom met zijn mooie, zo zuivere taal, mits van vreemde moffensmetten ontdaan), met een zevende en tot 1998 laatste druk in 1946 – schrijft Charivarius dus in Is dat goed Nederlands? en bij wijze van exempel van de in de correspondentie van zijn niet-bestaande tante opgemerkte stijlfiguur geeft hij dan de volgende volzin:
Het weder houdt zich goed en genieten wij veel van onzen beelderigen tuin ook zuster Keetje zit er vaak met haar breiwerk en knapt zij zienderogen op. Het hoeft verder geen betoog dat ook de ziekelijke zus van tante Betje, zuster Keetje, geheel is voortgesproten uit de fantasie van Charivarius. De schrijver merkt op: ‘De verkeerde woordschikking na en en helaas (leider) is waarschijnlijk van Duitse oorsprong.’ Verdampte verflucht nogmaals! Een germanisme ook nog. En eentje die naar mijn gevoel tegenwoordig niet of nauwelijks meer in het vrije veld waargenomen wordt, en die overigens ook in die tijd al met een lantaarntje gezocht moest worden. De onvermoeibare lezer Bonaventura Kruitwagen bijvoorbeeld probeerde in 1943 de ware leeftijd van Trenité’s mysterieuze tante te achterhalen, en vond na verrekes lange navorschingen eindelijk, in De Navorscher van 1864 een authentiek tantebetje: ‘Deze oude aantekening kwam mij heden ter hand, en geef ik die zoo als ik ze vond.’ Dat is de enige!
Met andere woorden, niet alleen die hele tante Betje heeft nooit bestaan, ook de stijlfiguur die ermee wordt aangeduid is – en was – in het wild zowat non-existent. Terwijl de term tantebetje wel goed ingeburgerd is. Daarom pleit ik ervoor om de term zich te laten uitstrekken tot andere onnatuurlijk of fout of gewoon raar en ongebruikelijk aanvoelende woordvolgorden en dergelijke (over een preciezere definitie mag de Onze Taal-taaldienst zich buigen), zoals ze zijn tegen te komen in de onsterfelijke werken van Leopold, Heije, Slauerhoff en Hazes, en ja, ook bij Breeroo:
Vroeg in de dageraad de schone gaat ontbinden... – en dan maakt de aanbeden schoonheid op het bankje bij de achterdeur heur haar los, tot aangapende vreugde van de dichter.
Een uitgebreidere, lossere toepassing van het begrip tantebetje verlost ons tegelijkertijd van de noodzaak tot het in het leven roepen van neefjebetjes of nichtjebetjes of – misschien toch wel leuk – zusterkeetjes, zodat de fictieve oudgediende tante in haar nieuwe allerminst fictieve gedaante gewoon verder kan gaan als curieuze stijlfiguur. Leve Tante Betje!
Maar dat allemaal terzijde.
Verwijzingen. Charivarius’ Is dit goed Nederlands? is in de zevende druk uit 1998 (Sdu uitgevers, Den Haag), met als ondertitel Het taaladviesboek van de jaren veertig en vijftig en een uitgebreide inleiding van Wim Daniëls, op de dbnl aanwezig. Over de tante Betje uit 1864, zie het onlangs verschenen Het verloren lezen van Bonaventura Kruitwagen van Ed Schilders en Bonaventura Kruitwagen, Desiderata, 2025. Kruitwagens stukje uit De Tijd van 10 april 1943, ‘Hoe oud is tante Betje?’ staat daarin op blz. 73-74. Breeroo: uit Groot Lied-Boek van G.A. Brederode, naar de oorspronkelijke uitgave van 1622, tekstverzorging en inleiding van Dr. A.A. van Rijnbach, Ad. Donker, 1944. Een doorlopend bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 345, hier.
Reacties
Een reactie posten