65 Tolstoj en zijn broers laarzen
Tolstoj schrijft belabberd, zegt Hans Boland. Nietes, zegt Willem Weststeijn. Wie heeft gelijk?
Tolstojs stijl is naatje, zegt Mariëngofs hoofdpersoon Olga in Cynici: ‘Ondanks hun krenterigheid zijn Fransen toch wel naïef. Ze leren nu al bij ons om hun romans met dezelfde slechte literaire stijl als Tolstoj en even saai als Dostojevski te schrijven. Maar helaas, het wil ze niet lukken.’
Nietes, zegt Nabokov: ‘Tolstoj is de grootste Russische schrijver van verhalend proza. Als we zijn voorlopers Poesjkin en Lermontov buiten beschouwing laten, kunnen we de grootste kunstenaars van het Russische proza als volgt rangschikken: één Tolstoj; twee Gogol; drie Tsjechov; vier Toergenjev.’
Mensen, mensen! Wees toch lief voor elkaar! Jullie hebben allemaal gelijk! Jij, en jij, en jij en jij ook.
Tolstoj bekommerde zich bar weinig om zijn schrijfstijl.* Zeker vergeleken met de zorg die Tsjechov aan het effect van zijn zinnen besteedde, en met Toergenjevs verlekkerde woordengewentelteef. Tolstoj wilde door, hij wilde verder. Een ernstig iemand kan een goed gesprek verzieken, zegt men, en Tolstoj was zo iemand. Het ging hem ergens om. Hij had een ei te pellen met de wereld en met de mens. Een moreel ei. En daarin pasten fraaie zinnen niet. Als je zijn zinnen probeert te aaien, krijg je splinters in je hand.
Het is net als met e-mails zonder typfouten: daar moet over nagedacht zijn, die moeten zijn overgelezen, daar wordt wat mee bedoeld. Ik vertrouw e-mails zonder typfouten niet. Zoals ik ook een stilistisch prachtig schrijvende Tolstoj niet zou vertrouwen.
Als er iets is wat hij niet wou, is het dat je gaat denken: ‘O, wat is dat mooi geschreven.’ Om dat idee te verhinderen gaat hem geen zee te hoog.
De graaf heeft een wat boerse stijl. Ongepolijst, wrikkend en wringend. Dat is geen minpunt, maar precies goed, want daarmee wordt je onbewust het idee meegegeven dat het belangrijk is wat hij zegt, fris van de lever, ultra-urgent. Zonder opsmuk en recht voor z’n raap. ‘Ja, ik weet dat ik het niet goed vertel, maar je begrijpt wat ik bedoel. Luister verder.’
En daarom kun je niet ophouden met lezen.
De stijl is dus heel effectief.
De vraag is dan ook niet: schreef Tolstoj slecht? maar: wat doe je ermee in vertaling?
Persoonlijk hou ik wel van onnet en slecht Nederlands. En als het helpt om Tolstojs urgentie voor het voetlicht te brengen, doen.
Daarom was ik blij dat ik op het volgende kwam in het zeer korte kortverhaal Aljosja de Pot (Aljosja Gorsjok) uit 1905.
Aljosja gaat in de stad bij een koopman werken. Hij lost er zijn oudere broer af die in dienst moet. Geld heeft het gezin niks en Aljosja krijgt de pet en het jasje van zijn pa en de afgetrapte laarzen van zijn broer. Dat staat er zo:
“Aljosja was negentien toen zijn broer in het leger moest. En zijn vader deed Aljosja op de plaats van zijn broer als veger in dienst bij de koopman. Aljosja kreeg zijn broers oude laarzen, zijn vaders pet en jasje en ze zetten hem af in de stad.”
Die laarzen, die waren zo op. Dat staat er zo:
“Zijn broers laarzen had hij al snel vernield, en hij kreeg van de baas op zijn kop dat hij rondliep met gerafelde laarzen en blote tenen. De koopman gebood nieuwe laarzen voor hem te kopen op de markt. De laarzen waren nieuw en Aljosja was er blij mee maar zijn voeten waren de oude gebleven en tegen de avond deden ze pijn van al het rennen, en hij was boos op ze. Aljosja was bang dat zijn vader, als hij het geld kwam halen, gegriefd was dat de koopman de laarzen van zijn loon zou aftrekken.”
Waar ik erg blij mee was, toen ik het bedacht, was de frase ‘zijn broers laarzen’. Want al hoor je dat in de vrije natuur, zo hoor je dat natuurlijk niet te zeggen, en al helemaal niet te schrijven in netjes Nederlands. Maar bij Tolstoj kan het niet alleen, het moet. De graaf sprak in het dagelijks leven misschien wel deftig (zegt men), maar in zijn verhalen moet er worden geleerd en beweerd, bewezen en gepredikt, gebuffeld en geschoffeld, en op z’n boers geploegd. Er moet worden verteld. En dat gaat lang niet altijd literair, laat staan deftig.
_____
Verwijzingen. Bolands belabberd: in het tijdschrift Filter, 2016, online hier. Weststeijns nietes, in de Filter Vrijdag Vertaaldag, hier. Anatoli Mariëngof: in Cynici, vertaling Robbert-Jan Henkes en Elena Pereverzeva, Perdu 1995, p. 55. Vladimir Nabokov: in Lectures on Russian Literature, Harcourt Brace Jovanovich 1981, p. 137, het begin van zijn college over Tolstoj, met daarbij de voetnoot: ‘Als je Toergenjev leest, weet je dat je Toergenjev aan het lezen bent. Als je Tolstoj leest, lees je omdat je gewoon niet kan ophouden.’ Zie ook Hans Boland, Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje, over Anna Karenina en de kunst van het vertalen, Pegasus 2017 (passim). De knipsels boven: het bovenste komt uit L.N. Tolstoi, Verhalen, Nederlands van N. Obolonsky en Margaretha Ferguson, Prisma 1961 (tweede druk), p. 150; het middelste uit L.N. Tolstoj, Verzamelde werken, Verhalen en Novellen, Van Oorschot 1965 (derde druk 1990), p. 506, waarin het verhaal Aljosja Gorsjok is vertaald door Hans Leerink; het onderste uit de nieuwe Verzamelde Werken 2, Verhalen en novellen, Van Oorschot 2015, p. 482, waarin het verhaal, als Aljosja de kruik, vertaald werd door Froukje Slofstra.
* PS 27 juni 2021. Anekdote. Vladimir Boukhine schrijft in de inleiding van de vertaling van Anna Karenina (vertaald door Vladimir Soukhomline, Parijs, Librairie Gründ, 1948) dat Tolstoj als schrijver meer een prediker dan een schrijver was. Tolstojs tante, gravin Alexandrina vertelde dat zij een keer op Jasnaja Poljana een manuscript van haar beroemde neef in het net afschreef. ‘Weet u, mijn beste, dat ik uw proza heb verbeterd, tot groot schandaal van uw zwager?’ ‘En groot gelijk heeft u,’ antwoordde Lev. ‘Voor mij is alleen het idee belangrijk en ik besteed geen enkele aandacht aan mijn stijl.’ Boukhine voegt toe: ‘Men zou de de drukproeven moeten zien met tekstveranderingen om de wanhoop en woede van de redacteuren en drukkers te begrijpen!’
Hetgeen me allemaal nog meer inneemt voor Tolstojs ‘stijlloze’ stijl.
Tolstojs stijl is naatje, zegt Mariëngofs hoofdpersoon Olga in Cynici: ‘Ondanks hun krenterigheid zijn Fransen toch wel naïef. Ze leren nu al bij ons om hun romans met dezelfde slechte literaire stijl als Tolstoj en even saai als Dostojevski te schrijven. Maar helaas, het wil ze niet lukken.’
Nietes, zegt Nabokov: ‘Tolstoj is de grootste Russische schrijver van verhalend proza. Als we zijn voorlopers Poesjkin en Lermontov buiten beschouwing laten, kunnen we de grootste kunstenaars van het Russische proza als volgt rangschikken: één Tolstoj; twee Gogol; drie Tsjechov; vier Toergenjev.’
Mensen, mensen! Wees toch lief voor elkaar! Jullie hebben allemaal gelijk! Jij, en jij, en jij en jij ook.
Tolstoj bekommerde zich bar weinig om zijn schrijfstijl.* Zeker vergeleken met de zorg die Tsjechov aan het effect van zijn zinnen besteedde, en met Toergenjevs verlekkerde woordengewentelteef. Tolstoj wilde door, hij wilde verder. Een ernstig iemand kan een goed gesprek verzieken, zegt men, en Tolstoj was zo iemand. Het ging hem ergens om. Hij had een ei te pellen met de wereld en met de mens. Een moreel ei. En daarin pasten fraaie zinnen niet. Als je zijn zinnen probeert te aaien, krijg je splinters in je hand.
Het is net als met e-mails zonder typfouten: daar moet over nagedacht zijn, die moeten zijn overgelezen, daar wordt wat mee bedoeld. Ik vertrouw e-mails zonder typfouten niet. Zoals ik ook een stilistisch prachtig schrijvende Tolstoj niet zou vertrouwen.
Als er iets is wat hij niet wou, is het dat je gaat denken: ‘O, wat is dat mooi geschreven.’ Om dat idee te verhinderen gaat hem geen zee te hoog.
De graaf heeft een wat boerse stijl. Ongepolijst, wrikkend en wringend. Dat is geen minpunt, maar precies goed, want daarmee wordt je onbewust het idee meegegeven dat het belangrijk is wat hij zegt, fris van de lever, ultra-urgent. Zonder opsmuk en recht voor z’n raap. ‘Ja, ik weet dat ik het niet goed vertel, maar je begrijpt wat ik bedoel. Luister verder.’
En daarom kun je niet ophouden met lezen.
De stijl is dus heel effectief.
De vraag is dan ook niet: schreef Tolstoj slecht? maar: wat doe je ermee in vertaling?
Persoonlijk hou ik wel van onnet en slecht Nederlands. En als het helpt om Tolstojs urgentie voor het voetlicht te brengen, doen.
Daarom was ik blij dat ik op het volgende kwam in het zeer korte kortverhaal Aljosja de Pot (Aljosja Gorsjok) uit 1905.
Aljosja gaat in de stad bij een koopman werken. Hij lost er zijn oudere broer af die in dienst moet. Geld heeft het gezin niks en Aljosja krijgt de pet en het jasje van zijn pa en de afgetrapte laarzen van zijn broer. Dat staat er zo:
“Aljosja was negentien toen zijn broer in het leger moest. En zijn vader deed Aljosja op de plaats van zijn broer als veger in dienst bij de koopman. Aljosja kreeg zijn broers oude laarzen, zijn vaders pet en jasje en ze zetten hem af in de stad.”
Die laarzen, die waren zo op. Dat staat er zo:
“Zijn broers laarzen had hij al snel vernield, en hij kreeg van de baas op zijn kop dat hij rondliep met gerafelde laarzen en blote tenen. De koopman gebood nieuwe laarzen voor hem te kopen op de markt. De laarzen waren nieuw en Aljosja was er blij mee maar zijn voeten waren de oude gebleven en tegen de avond deden ze pijn van al het rennen, en hij was boos op ze. Aljosja was bang dat zijn vader, als hij het geld kwam halen, gegriefd was dat de koopman de laarzen van zijn loon zou aftrekken.”
Waar ik erg blij mee was, toen ik het bedacht, was de frase ‘zijn broers laarzen’. Want al hoor je dat in de vrije natuur, zo hoor je dat natuurlijk niet te zeggen, en al helemaal niet te schrijven in netjes Nederlands. Maar bij Tolstoj kan het niet alleen, het moet. De graaf sprak in het dagelijks leven misschien wel deftig (zegt men), maar in zijn verhalen moet er worden geleerd en beweerd, bewezen en gepredikt, gebuffeld en geschoffeld, en op z’n boers geploegd. Er moet worden verteld. En dat gaat lang niet altijd literair, laat staan deftig.
_____
Verwijzingen. Bolands belabberd: in het tijdschrift Filter, 2016, online hier. Weststeijns nietes, in de Filter Vrijdag Vertaaldag, hier. Anatoli Mariëngof: in Cynici, vertaling Robbert-Jan Henkes en Elena Pereverzeva, Perdu 1995, p. 55. Vladimir Nabokov: in Lectures on Russian Literature, Harcourt Brace Jovanovich 1981, p. 137, het begin van zijn college over Tolstoj, met daarbij de voetnoot: ‘Als je Toergenjev leest, weet je dat je Toergenjev aan het lezen bent. Als je Tolstoj leest, lees je omdat je gewoon niet kan ophouden.’ Zie ook Hans Boland, Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje, over Anna Karenina en de kunst van het vertalen, Pegasus 2017 (passim). De knipsels boven: het bovenste komt uit L.N. Tolstoi, Verhalen, Nederlands van N. Obolonsky en Margaretha Ferguson, Prisma 1961 (tweede druk), p. 150; het middelste uit L.N. Tolstoj, Verzamelde werken, Verhalen en Novellen, Van Oorschot 1965 (derde druk 1990), p. 506, waarin het verhaal Aljosja Gorsjok is vertaald door Hans Leerink; het onderste uit de nieuwe Verzamelde Werken 2, Verhalen en novellen, Van Oorschot 2015, p. 482, waarin het verhaal, als Aljosja de kruik, vertaald werd door Froukje Slofstra.
* PS 27 juni 2021. Anekdote. Vladimir Boukhine schrijft in de inleiding van de vertaling van Anna Karenina (vertaald door Vladimir Soukhomline, Parijs, Librairie Gründ, 1948) dat Tolstoj als schrijver meer een prediker dan een schrijver was. Tolstojs tante, gravin Alexandrina vertelde dat zij een keer op Jasnaja Poljana een manuscript van haar beroemde neef in het net afschreef. ‘Weet u, mijn beste, dat ik uw proza heb verbeterd, tot groot schandaal van uw zwager?’ ‘En groot gelijk heeft u,’ antwoordde Lev. ‘Voor mij is alleen het idee belangrijk en ik besteed geen enkele aandacht aan mijn stijl.’ Boukhine voegt toe: ‘Men zou de de drukproeven moeten zien met tekstveranderingen om de wanhoop en woede van de redacteuren en drukkers te begrijpen!’
Hetgeen me allemaal nog meer inneemt voor Tolstojs ‘stijlloze’ stijl.
Reacties
Een reactie posten