249 De twee jonkvrouwen

   Allereerst valt op dat Tennyson in 1842 het verhaal ronder heeft gemaakt. Lancelot is eerst op weg van Camelot, en in de nieuwe versie is hij er op weg naar toe – ter voorbereiding op het nieuwe slot dat Tennyson voor het gedicht gemaakt heeft, waar Lancelot de dode jonkvrouw verwelkomt met een dooddoener van juweelste, de constatering dat she has a lovely face en dat God haar genadig moge zijn. Van het sublieme naar het banale is maar een kwestie van een paar woorden veranderen. Latere critici hebben wel gesuggereerd dat Tennyson de veranderingen aanbracht om te voldoen aan de veranderende ideeën over de rol van vrouwen en over zelfmoord, maar dat is niet heel waarschijnlijk: de revisie is een luttele tien jaar later, en de feitelijke gebeurtenissen blijven onveranderd. Het is duidelijk dat Tennyson, na te zijn ingeblazen in 1832, na tien jaar later eindelijk denkt dat hij snapt waar het gedicht over gaat en waar het heen wil. Waarom heeft hij Lancelot weggestuurd als hij hem ook naar Camelot kan laten komen om zijn onbekende aanbidster in overleden lijve te ontvangen? Probleem is alleen, dat het gedicht hiermee iets van een sterk verhaal krijgt, een verhaal met een clou, een ontknoping, waarvan het gevaar is, dat dát het is waarom het is geschreven. En daarmee gaat het gedicht dan nergens anders meer over dan wat er staat – en is het een mislukt gedicht. In de latere versie lijkt alles te draaien om Lancelot of in elk geval op hem uit te komen; in de eerdere gaat het veeleer om de jonkvrouw en haar geheimzinnige vloek waaraan iedereen een eigen invulling mag geven. En al is het eindshot een voorbeeldige anticlimax, die voor een zekere ontlading zorgt, toch mis je de gewrochte onbegrijpelijkheid van de woorden van de jonkvrouw uit de eerste versie, die de indruk geven dat er iets heel dringends gezegd wordt wat er heel beroerd en omslachtig uitkomt, maar daarmee ook des te prangender.

   Ook in de details zijn niet alle veranderingen verbeteringen. In de eerste strofe van het eerste deel is the water chilly een evocatief beeld, dat in 1842 verdwijnt. In de derde strofe zie je in de nieuwe versie trekschuiten over de rivier gaan die door wilgen worden onttrokken aan het zicht, wat dus eigenlijk moeilijk voorstelbaar is. De retorische vragen die erop volgen, met onder andere But who hath seen her wave her hand? komen als vulsel over en leiden af van het onderwerp. De furrows (voren) uit 1832 waarin de schoven werden gestapeld, veranderen tien jaar later in het niet minder vreemde uplands (hoogtes, plateaus) in de vierde strofe.

   In het tweede deel is de vervloeking in 1842 niet meer in haar eigen hoofd (mogelijk) maar heeft ze hem horen fluisteren, waardoor hij echter lijkt te worden maar in feite wordt verplaatst naar het domein van een kindersprookje. De herhaling van Therefore in die eerste strofe werkt ook hypnotiserend maar is later verdwenen. In de volgende strofe wordt de spiegel in de nieuwe versie wat langer ingeleid, en krijgen we tamelijk rijmdwangmatig te weten dat die voor haar hangt all the year en ook dat daarin shadows of the world appear – allemaal zogenaamd spannende sprookjesuitleg, waar de spiegel er in de eerste versie zonder enige verdere uitleg hangt – als onheilspellend ornament in een onheilspellende omgeving. In de laatste strofe kwam er eerst uitvaartmuziek, en toortsen, uit Camelot, maar later gaat die muziek met verlichting naar Camelot, en kan het niet meer in de verbeelding van de jonkvrouw zitten maar is het tastbaar, lijfelijk en daarmee een falsifieerbaar feit geworden, dat de vage contouren van het verhaal tegen de sfeer in verscherpt.

   In het derde deel zijn er allerlei kleine verschillen die het verhaal net iets sprookjesachtiger maken – gelukkig zonder iets te veranderen aan de machtige climax van het deel, het plotselinge barsten van de spiegel van rand tot rand. In 1832 schiet de meteoor nog over green Shalott – wat misschien in de nacht wat vreemd is – in 1842 over still Shalott. De vage water-flower uit 1832 (we hadden in de eerste drie regels al twee plantennamen meegekregen) wordt een gedetermineerde water-lily in 1842. Lancelot, die zoals gezegd in 1842 onderweg was naar Camelot waar hij er in 1832 nog vandaan kwam, zingt eerst zijn simpele liedje tirra lirra, tirra lirra – ontleend aan Shakespeare die in The Winter’s Tale IV.iii de leeuwerik zo laat zingen: ‘The lark, that tirra-lirra chants’ (bij Burgersdijk: ‘Wat tiereliert de leeuw’rik blij’). Het is belangrijk dat het woordeloos is, want imaginaire (en vaak ook echte) helden die hoofden op hol brengen moeten niet praten: zo gauw ze hun mond opendoen en dingen gaan zeggen is de betovering verbroken. In 1842 laat Tennyson één keer tirra-lirra staan maar de tweede verandert hij in by the river waardoor hij het woord lelijkerwijs op zichzelf laat rijmen.

   In het vierde deel is nog het meest veranderd. Opvallend is dat Tennyson, die er geen been in ziet de jonkvrouw te laten sterven in de boot, in de nieuwe versie de woorden ‘dood’ en ‘lijk’ meer lijkt te vermijden: deathsong, corpse en deadcold worden in de nieuwe versie last song, a gleaming shape en deadpale – waarmee het verhaal opnieuw wat geschikter wordt gemaakt voor tere kinderzielen of wat men daarvoor wenste aan te zien. Bij het herschikken van de onderdelen van het vierde deel is één hele strofe uit de boot gevallen, bestaande uit onderdelen van de tweede en vierde strofe. De vierde strofe van de oude versie begint met een bijzonder ingewikkelde dynamische vergelijking waarin het doodslied van de jonkvrouw wordt vergeleken met de zang van stervende zwanen die door matrozen op zee gehoord zou worden. De vergelijking is zo opgeschreven dat het bijna niet te volgen is, maar duidelijk is dat Tennyson iets heeft gezien, iets wilde overbrengen waarvan hij waarschijnlijk zelf niet wist wat het was. Om dit visioen dan later te verwijderen is niet anders dan in arre moede opgeven en je innerlijke stem in de wind slaan. De rede wint het hier van het gevoel en het gedicht is het kind van de rekening.

   De laatste strofe van het vierde deel is in de versie van 1832 mogelijk wat ongelukkig – daarin moet we Mill gelijk geven. Misschien valt er een samengestelde versie van te maken, in een integrationistische redactie (vertaald):

Het volk, de dappersten incluis,
Rilde bevreesd en sloeg een kruis.
En, opgelucht dat zij daar per abuis
Niet lagen, togen zij daarop naar huis,
      In rijkbetorend Camelot,
Behalve Lancelot, die bij het zicht
Zacht sprak, meer tot zichzelf gericht:
‘Toch heeft ze best een lief gezicht,
      De jonkvrouw van Shalott.’

   Inderdaad leert vergelijking van de twee versies ons het een en ander over de manier waarop Tennyson zijn teksten herzag. Maar de vergelijking leert ons ook hoe de kritische geest in de weg kan gaan staan van de inspiratie, hoe de aandrang om te verbeteren verslechteringen tot gevolg kan hebben. Je houdt pas van iets als je het ook kan haten, en om dezelfde redenen dat er mensen zullen zijn die het gedicht in de herschreven versie beter vinden dan het origineel, gaat het omgekeerde evenzeer op.

_____
   Verwijzingen. De illustraties zijn van Elena Pereverzeva uit de serie De jonkvrouw van Shalott, 2017. Eerdere blogs over de jonkvrouw: 237 Als zieners spreken, 240 De Donna di Scalotta, 244 Vragen, vergezichten en diepe afgronden, en 248 The Lady of Shalott van 1832 en 1842. Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

367 Delina Delaney, hoofdstuk I

365 Er liep een man op straat

366 Hoe schrijf je geen gedicht

364 Wereldkampioen alles

363 De wezel en de ezel

361 Harry Mulisch als vertaler

370 Koning Bub

369 Dierenmoeder houdt van dierenkind

368 De kikker