261 De komische avonturen van grootmoeder Helder en haar hond
The Comic Adventures of Old Mother Hubbard and Her Dog verscheen in Engeland in 1805 en heette geschreven te zijn door Sarah Catherine Martin. In feite had zij het vrijwel helemaal overgeschreven van het twee jaar oudere verhaal over Old Dame Trot and her Comical Cat van T. Evans, dat helaas geen klassieker is geworden, al zijn acht regeltjes wel in de kinderfolklore overgegaan als Dame Trot and her Cat. Old Mother Hubbard sloeg in als een bom, en in 1830 verscheen het, met dezelfde zestien kopergravures, tegelijkertijd in Duitsland en Frankrijk, als de Unterhaltende Geschichte der Madame Kickebusch und ihres Hundes Azor en de Aventures plaisantes de Madame Gaudichon et de son chien.
(De meeste informatie in dit stuk ontleen ik aan het artikel ‘Moeder Hubbard en haar wonderhond in Holland’ van P.J. Buijnsters & L. Buijnsters-Smets.)
De sage werd ook in Nederland opgepikt en verschillende keren vertaald, of liever gezegd bewerkt en uitgewalst. De eerste bewerking, Vertellingen van de goede oude Moeder Hubbard en haar Hondje, is een lange prozatekst van rond 1825, doorwoven met moralistische lessen, want, aldus de bewerker, ‘daar dit werkje hoegenaamd geene leering voor de jeugd inhoudt, heb ik gemeend, de geheele geschiedenis dier goede oude vrouw met haar hondje te doorweven met zoodanige leerzame aanmerkingen, als ter vorming van het zedelijk karakter der jeugd noodig zijn.’ Dus als mevrouw Hubbard vraagt: ‘Lust gij wel peren en ander fruit?’ antwoordt de brave viervoeter, die hier Presty heet: ‘Als hond ben ik een vleeschetend dier, maar volgens mijne menschelijke natuur heeft het noodlot mij vergund ook smaak in vruchten te hebben.’ Een ware page-turner!
Rond 1830 volgde de Kluchtige tafereelen in de huisselijke zamenleving, tusschen Grootje Goedsloof en haar geliefkoosd hondje Blaf, waarin een politieke satire is verweven en de recent verraderlijk afgescheiden Belg over de hekel wordt gehaald, met name de Walloniër:
Zie Blaf had nu een’ hoed met veeren;
Om zijn toilet te doen brilleren
Ontbrak er nog een staartparuik:
Hij zag zich daarmee decoreren –
Geleek dus op de Waalsche Heeren
Uit de mijnen, digt bij Luik;
Doch riep, geenszins, als zij, zoo valsch:
Vive le Roi! – Vive le Wals! In 1850 was de storm geluwd, en kon er een rustigere vertaling verschijnen, met dezelfde prenten. Hierin maakt de Winkel van Sinkel op de Amsterdamse Nieuwendijk zijn opwachting als ‘’t fraaije magazijn van SINKEL’. De vierregelige strofen van het Engels zijn nog steeds in aantal verdubbeld en daar komt nu bij elke episode ook een sprekende boventitel bij:
Grootje schrikt op dit gezigt:
Blaf ligt met zijn oogjes digt.
Toen nu Grootje voor den hond
Niets in kast of hoeken vond,
En hij in een dag of wat
Niet-met-al gegeten had,
Liep zij spoedig naar een bakker,
En kocht eten voor den stakker: –
Kwam terug met krentebrood! –
Maar te laat – hond BLAF lag dood.
Aan het slot wordt er toch nog een moraal gevonden in het verhaal, al is het een vreemde. Blaf buigt in zijn nette pakje voor Grootje Goedsloof maar denkt ondertussen: ‘Och! Kool met krenten!’ – waaruit te concluderen valt dat het hondje de hele maskerade alleen maar opvoert voor het plezier van het bazinnetje. ‘’t Gaat hier zoo als men dikwijls ziet, Piet fopt er Jan, en Jan fopt Piet’. Op de laatste bladzijde is Blaf plotseling echt dood en Grootje jammert ‘O Jerum! O Jerum!’ aan zijn praalgraf dat zij met bloemen bestrooit. In 1860 volgden twee verschillende uitgaves. In de eerste, Vrouw Hubbard en haar hond, heet de hond Fanny, en hebben de prenten allemaal een tweeregelig onderschrift, behalve het begin, dat toch weer motiveringen probeert te vinden waar ze er niet zijn:
Wat nimmer plaats vond, was geschied;
Vrouw Hubbard, als zij ’t huis verliet,
Voorzag haar dieren ruim van eten.
Nu komt zij weêr. Haar eerste blik
Valt op het bord, en, tot haar schrik
Had zij den armen hond vergeten.
Een andere uitgave uit 1860, getiteld Moeder Hubbard en haar hond, begint zelfs nog langdradiger:
Vrouw Hubbard had een hond,
De schoonste, die men vond,
Hij sprong dan hier, dan daar;
En kindren! is ’t niet raar,
Hij had het grootst verstand
Uit heel het hondenland,
Zoo als gij ras zult zien,
Als gij ’t gelooft misschien;
Hij kreeg ook menig beentje,
Hij lustte er ook wel eentje,
De vrouw liep naar de kas
Daar hondjes eten was; –
Dan ach! er was niet meêr
Dat deed vrouw Hubbard zeer.
Als kinderen na één zo’n couplet al niet slapen, dan zullen ze nooit meer slapen. De oorspronkelijk komische en kernachtige sage ging allengs een eigen leven leiden als niet meer dan een grappige reeks avonturen van een heel menselijk hondje. In 1874 verscheen De Geleerde Hond, met in de hoofdrollen Keetje (Vrouw Hubbard) en Filax (haar hond):
Filax was een fraaije hond,
’t Was de huisvriend van vrouw Keetje.
Wat dat dier al niet verstond,
Was warempel geen klein beetje.
Maar zij haalde ook uit haar kast
Menig kluifje voor dien gast.
Filax wordt een brave huisvader, en ‘Stopte na het eten koken Een regt vaderlandsche pijp, En ging deftig aan het smoken’.
In 1884 vertaalde Agatha (pseudoniem van Reinoudina ‘Reintje’ de Goede) de sage in het prentenboek Het huis van Roodkapje’s grootmoeder, en vrij getrouw nog ook, in elk geval met korte, krachtige regels:
De oude vrouw Hubbard,
Wat een verdriet
Zoekt om een kluifje,
Vindt het maar niet.
’t Hondje heeft honger,
Likt zich den baard,
Krabbelt aan alles,
Zwaait met zijn staart,
Zij wordt verlegen,
Koopt hem een brood
Maar toen zij ’t huis kwam,
Lag ’t hondje dood.
Zij koopt een kistje
Schreide zoo zeer;
Toen zij terugkwam,
Leefde hij weer.
Hij aan het rooken.
Danst van pleizier,
Rijdt op een bokje
– Erg koppig dier –
Gaat er bij zitten,
Leest de courant
Groet het gezelschap
Hoed in de hand. Helaas bleef het peil niet behouden. In 1891 verscheen Moeder Hubbard en haar hondje, met voor het eerst een vertalersnaam, F.H. van Leent, waarin de hond nog een graadje onschuldiger wordt:
Eens leefde er een oud moedertje;
Zij had een fraaien hond,
Een hond, die vele kunstjes kon,
En vlug was en gezond.
Hij was haar trouwe metgezel,
Want goed en trouw was hij;
Zij noemde hem haar lieveling –
Vrouw HUBBARD heette zij.
We zien allengs alles wat het verhaal bijzonder maakte, het moralinevrije ervan, de afwisseling van beelden en de vaart, rimpelloos verdwijnen onder de Hollandse bewerkers- en vertalershanden. In België daarentegen waren de hoofdpersonagiën Gaudichon (ook wel Madame Moreau) en Zozo, zoals beschreven op 19de-eeuwse centsprenten heel wat minder braaf, aldus Buijnsters & Buijnsters, die een aantal dorstigmakende regels aanhalen:
Ah! kijk eens mijn lieve Zozo
Ik breng u ene pint Faro. [...]
Twee flessen wijn, hoe krijgen wij ’t op,
Zozo moet dansen op zijn kop. In Nederland signaleren Buijnsters & Buijnsters verder nog brave ontfermingen van Tine van Berken (ca. 1895), J. Bokma de Boer (1906), Marie Hildebrandt (1915) en Dora Schramade (1929), tot uiteindelijk Rie Cramer in 1937 de braafheidskroon wist te spannen met Vrouw Hubbard en haar hondje, waarin behalve verwaterd, gestoplapt, de syntax geweld aangedaan en nodeloos gepsychologiseerd, ook driftig wordt gemoraliseerd en met de mantel bedekt ten behoeve van de tere kinderziel. Als Vrouw Hubbard thuiskomt ligt het hondje niet dood, maar houdt hij zich alleen maar dood, en het slot luidt:
Ze kocht hem uit vreugd,
Dat hij beter weer was
Een hoed met een pluim
En een Zondagse jas.
Toen deden ze samen
Een dansje in ’t rond,
‘Wel, wel,’ zei vrouw Hubbard,
‘Waf-woef,’ zei de hond!
Maar daarmee zijn de avonturen nog niet afgelopen. In 1975 waagde Marianne Keser zich eraan onder de titel Zeg heb je ooit zo’n hond gezien bij Antony Lupatelli’s collectie van 101 nursery rhymes. De Engelse (en daarmee Nederlandse) uitgever had slechts plek voor vijf strofes, en in het Nederlands gaat daarin een ‘juffrouw Fien’ eten kopen voor haar bijzondere hond (‘Hij wast de borden, poetst het raam / maar eet ook graag voor tien’). In afwachting van haar thuiskomst speelt de hond op zijn fluit, geeft de kat een schaal met vis en maakt een ritje op de geit.
Pas ’s avonds at de bijzondere hond
met worst en vlees zijn buikje rond.
Danste met de juf een menuet.
Gaf ’n poot en ’n lik en ging naar bed.
Gelukkig – eindelijk – trok in 1977 Willem Wilmink de zaak weer recht door alle veertien strofes adequaat en vrijwel stoplaploos te vertalen bij de illustraties van Nicola Bayley, die hem af en toe ook op creatieve ideeën brachten. Als Mother Hubbard (Moeder Stavast bij Wilmink) een pruik (wig) voor de hond koopt en hij een jig danst, luidt de vertaling, met een alternatieve interpretatie van de tekening van de dansende hond:
Ze ging naar de kapper
en kocht hem een pruik.
Maar toen kwam ze thuis
en hij krabde zijn buik. Maar dat was niet het einde: er bleef en blijft vertaald en bewerkt worden. In De leukste versjes van toen (1996) vinden we een anonieme vertaling, waar in het eerste couplet een kat zijn opwachting maakt die we in het hele verdere verhaal niet meer zien terugkomen:
Omdat mijn oma jarig was
bedacht zij iedereen:
de kat belooft zij warme melk,
de hond een lekker been.
Maar helaas: er was geen been,
dus kreeg hij er ook geen!
In 2001 vertaalde Hans Kuijper een sterk ingekorte versie bij tekeningen van Lucy Cousins. De enige twee coupletten luiden:
Oma Zwartkapje
klom op een trapje
en zocht op de plank naar een bot.
Een bot voor de hond.
Maar toen ze niks vond,
kreeg de hond niks. Dat was rot.
Dus klom Zwartkapje
het trapje weer af.
Ze zei: ‘Da’s het leven.’
De hond zei: ‘Waf waf.’
Koos Meinderts ten slotte, in Kak! zei de ezel, voerde in 2016 de Hema en de vrijmarkt op, maar kon de verleiding van een ouderwets happy end niet weerstaan:
Ze ging naar de HEMA,
kocht een hemd en een broek.
Maar toen ze weer terug was,
las haar hond een mooi boek.
En de weduwe Kwast?
Ze kroop in de kast
en kwam er weer uit,
gesluierd als bruid,
en kuste haar hond op zijn snuit! In Rusland werd het epos in 1906 vertaald door Raïsa Koedasjeva, die het verhaal op wonderbaarlijke wijze wist in te krimpen tot acht regels als Oma Homaar en haar hond Boem:
In de stad bij Oma Homaar
Woonde ooit het hondje Boem.
En elke morgen bakte Oma
Taart voor hem van tarwebloem.
– Kom maar, Boem, en pak je bordje,
Laten we aan tafel gaan.
Maar ach, de muizen waren eerder
En hebben niets meer laten staan.
Samoeïl Marsjak was hier zo ontevreden over dat hij het helemaal overdeed. Zijn gedicht De poedel uit 1927 bestaat uit achttien strakke strofes. De episode over de ontijdige dood van het hondje gaat zo:
Ze heeft op de akker
Aardappels gepoot,
Komt ze thuis, ligt haar stakker
Op het haardkleedje, dood.
Zij rent naar de dokter:
– Kom kijken! Mijn hond!
Die zegt, nóg geschokter:
– Maar hij is gezond! Johannes van Vloten tekent in zijn standaardwerk Nederlandsche Baker- en Kinderrijmen in 1871 op p. 43 een versje op dat in de verte enigszins lijkt op Old Dame Hubbard, in elk geval wat betreft snelle opeenvolging van gebeurtenissen, in dit geval met mensen die zich met het geval bemoeien:
Buiten in de biezen,
Daar lei een hondje dood,
Zijn staartje was bevroren,
Zijn billetjes waren bloot.
Toen kwam Lijsje Lonken,
Die zei: dat beest is dronken,
Toen kwam Lijsje Lollepot,
Die zei: Dat beest is hallefzot,
Toen kwam Jan de slager,
Die zei: Dat beest is mager,
Toen kwam Tijs de timmerman,
Die lapte er weer een staartje an.
Toen liep het hondje henen,
De staart al tussen de benen,
Toen ging het hondje dansen,
A la mode de France.
Mother Hubbard komt ook voor in het nummer Gimme Some Truth van John Lennon uit 1971, waar ze in één hete adem genoemd wordt met Richard ‘Tricky Dicky’ Nixon:
No short-haired, yellow-bellied son of tricky dicky’s
Gonna Mother Hubbard softsoap me
With just a pocket full of hopes
Money for dope, money for rope...
Ik denk dat ik het uit tijd- en ruimtegebrek even hierbij moet laten...
_____
Verwijzingen. De komische avonturen van grootmoeder Helder en haar hond is een met één voorbeeld (van Agatha uit 1884) uitgebreide versie van het nog lang niet uitputtende verslag van de wederwaardigheden van de Nederlandse mevrouw Hubbard in onze talige gebiedsdelen – grotendeels geïnformeerd door het stuk ‘Moeder Hubbard en haar wonderhond in Holland’ van kenners-verzamelaars P.J. Buijnsters & L. Buijnsters-Smets, uit De Boekenwereld, jaargang 16, 1999-2000, p. 202-212, digitaal op de dbnl, hier, en in boekvorm verschenen als hoofdstuk 5 van Lust en Leering, Geschiedenis van het Nederlandse Kinderboek in de negentiende eeuw, Waanders, 2001, van dezelfde schrijvers, op de dbnl hier – en afkomstig uit En weg was haar neus, Bakerrijmpjes, Nursery Rhymes, gekozen, vertaald en toegelicht door Robbert-Jan Henkes, Van Oorschot, 2018, p. 32-35 en p. 273-280 en verscheen tevens (zonder de illustraties) als VertaalVerhaal, hier.
De illustraties zijn afkomstig van en/of uit:
1) (banier) F.H. van Leent, Moeder Hubbard en haar hondje, 1891, uit Lust en Leering, p. 181, hier;
2) (Hondje Blaf) de Lambiek-site, hier;
3) (‘De Pruikenmaker moet er bij’) wikimedia, hier;
4) Van Leent (zie 1);
5) (de centsprent) The Memory, hier;
6) Engelse kinderrijmpjes, Willem Wilmink (vertaling) en Nicola Bayley (illustraties), Bruna, 1975;
7) Kak! zei de ezel, 101 nonsensversjes, Koos Meinderts (vertaling) en Annette Fienieg (illustraties), Rubinstein, 2016, p. 38-39;
8) De poedel, Samoeïl Marsjak (vertaling) en Vladimir Lebedev (illustraties), Radoega, 1927.
Meer illustraties zijn te vinden in Lust en Leering, p. 81-94, op de dbnl hier. Marsjaks en Lebedevs De poedel, de Russische Mother Hubbard-vertaling, is te vinden in Bij mij op de maan, Van Oorschot, 2016, p. 308-311, waarover binnenkort meer.
Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.
(De meeste informatie in dit stuk ontleen ik aan het artikel ‘Moeder Hubbard en haar wonderhond in Holland’ van P.J. Buijnsters & L. Buijnsters-Smets.)
De sage werd ook in Nederland opgepikt en verschillende keren vertaald, of liever gezegd bewerkt en uitgewalst. De eerste bewerking, Vertellingen van de goede oude Moeder Hubbard en haar Hondje, is een lange prozatekst van rond 1825, doorwoven met moralistische lessen, want, aldus de bewerker, ‘daar dit werkje hoegenaamd geene leering voor de jeugd inhoudt, heb ik gemeend, de geheele geschiedenis dier goede oude vrouw met haar hondje te doorweven met zoodanige leerzame aanmerkingen, als ter vorming van het zedelijk karakter der jeugd noodig zijn.’ Dus als mevrouw Hubbard vraagt: ‘Lust gij wel peren en ander fruit?’ antwoordt de brave viervoeter, die hier Presty heet: ‘Als hond ben ik een vleeschetend dier, maar volgens mijne menschelijke natuur heeft het noodlot mij vergund ook smaak in vruchten te hebben.’ Een ware page-turner!
Rond 1830 volgde de Kluchtige tafereelen in de huisselijke zamenleving, tusschen Grootje Goedsloof en haar geliefkoosd hondje Blaf, waarin een politieke satire is verweven en de recent verraderlijk afgescheiden Belg over de hekel wordt gehaald, met name de Walloniër:
Zie Blaf had nu een’ hoed met veeren;
Om zijn toilet te doen brilleren
Ontbrak er nog een staartparuik:
Hij zag zich daarmee decoreren –
Geleek dus op de Waalsche Heeren
Uit de mijnen, digt bij Luik;
Doch riep, geenszins, als zij, zoo valsch:
Vive le Roi! – Vive le Wals! In 1850 was de storm geluwd, en kon er een rustigere vertaling verschijnen, met dezelfde prenten. Hierin maakt de Winkel van Sinkel op de Amsterdamse Nieuwendijk zijn opwachting als ‘’t fraaije magazijn van SINKEL’. De vierregelige strofen van het Engels zijn nog steeds in aantal verdubbeld en daar komt nu bij elke episode ook een sprekende boventitel bij:
Grootje schrikt op dit gezigt:
Blaf ligt met zijn oogjes digt.
Toen nu Grootje voor den hond
Niets in kast of hoeken vond,
En hij in een dag of wat
Niet-met-al gegeten had,
Liep zij spoedig naar een bakker,
En kocht eten voor den stakker: –
Kwam terug met krentebrood! –
Maar te laat – hond BLAF lag dood.
Aan het slot wordt er toch nog een moraal gevonden in het verhaal, al is het een vreemde. Blaf buigt in zijn nette pakje voor Grootje Goedsloof maar denkt ondertussen: ‘Och! Kool met krenten!’ – waaruit te concluderen valt dat het hondje de hele maskerade alleen maar opvoert voor het plezier van het bazinnetje. ‘’t Gaat hier zoo als men dikwijls ziet, Piet fopt er Jan, en Jan fopt Piet’. Op de laatste bladzijde is Blaf plotseling echt dood en Grootje jammert ‘O Jerum! O Jerum!’ aan zijn praalgraf dat zij met bloemen bestrooit. In 1860 volgden twee verschillende uitgaves. In de eerste, Vrouw Hubbard en haar hond, heet de hond Fanny, en hebben de prenten allemaal een tweeregelig onderschrift, behalve het begin, dat toch weer motiveringen probeert te vinden waar ze er niet zijn:
Wat nimmer plaats vond, was geschied;
Vrouw Hubbard, als zij ’t huis verliet,
Voorzag haar dieren ruim van eten.
Nu komt zij weêr. Haar eerste blik
Valt op het bord, en, tot haar schrik
Had zij den armen hond vergeten.
Een andere uitgave uit 1860, getiteld Moeder Hubbard en haar hond, begint zelfs nog langdradiger:
Vrouw Hubbard had een hond,
De schoonste, die men vond,
Hij sprong dan hier, dan daar;
En kindren! is ’t niet raar,
Hij had het grootst verstand
Uit heel het hondenland,
Zoo als gij ras zult zien,
Als gij ’t gelooft misschien;
Hij kreeg ook menig beentje,
Hij lustte er ook wel eentje,
De vrouw liep naar de kas
Daar hondjes eten was; –
Dan ach! er was niet meêr
Dat deed vrouw Hubbard zeer.
Als kinderen na één zo’n couplet al niet slapen, dan zullen ze nooit meer slapen. De oorspronkelijk komische en kernachtige sage ging allengs een eigen leven leiden als niet meer dan een grappige reeks avonturen van een heel menselijk hondje. In 1874 verscheen De Geleerde Hond, met in de hoofdrollen Keetje (Vrouw Hubbard) en Filax (haar hond):
Filax was een fraaije hond,
’t Was de huisvriend van vrouw Keetje.
Wat dat dier al niet verstond,
Was warempel geen klein beetje.
Maar zij haalde ook uit haar kast
Menig kluifje voor dien gast.
Filax wordt een brave huisvader, en ‘Stopte na het eten koken Een regt vaderlandsche pijp, En ging deftig aan het smoken’.
In 1884 vertaalde Agatha (pseudoniem van Reinoudina ‘Reintje’ de Goede) de sage in het prentenboek Het huis van Roodkapje’s grootmoeder, en vrij getrouw nog ook, in elk geval met korte, krachtige regels:
De oude vrouw Hubbard,
Wat een verdriet
Zoekt om een kluifje,
Vindt het maar niet.
’t Hondje heeft honger,
Likt zich den baard,
Krabbelt aan alles,
Zwaait met zijn staart,
Zij wordt verlegen,
Koopt hem een brood
Maar toen zij ’t huis kwam,
Lag ’t hondje dood.
Zij koopt een kistje
Schreide zoo zeer;
Toen zij terugkwam,
Leefde hij weer.
Hij aan het rooken.
Danst van pleizier,
Rijdt op een bokje
– Erg koppig dier –
Gaat er bij zitten,
Leest de courant
Groet het gezelschap
Hoed in de hand. Helaas bleef het peil niet behouden. In 1891 verscheen Moeder Hubbard en haar hondje, met voor het eerst een vertalersnaam, F.H. van Leent, waarin de hond nog een graadje onschuldiger wordt:
Eens leefde er een oud moedertje;
Zij had een fraaien hond,
Een hond, die vele kunstjes kon,
En vlug was en gezond.
Hij was haar trouwe metgezel,
Want goed en trouw was hij;
Zij noemde hem haar lieveling –
Vrouw HUBBARD heette zij.
We zien allengs alles wat het verhaal bijzonder maakte, het moralinevrije ervan, de afwisseling van beelden en de vaart, rimpelloos verdwijnen onder de Hollandse bewerkers- en vertalershanden. In België daarentegen waren de hoofdpersonagiën Gaudichon (ook wel Madame Moreau) en Zozo, zoals beschreven op 19de-eeuwse centsprenten heel wat minder braaf, aldus Buijnsters & Buijnsters, die een aantal dorstigmakende regels aanhalen:
Ah! kijk eens mijn lieve Zozo
Ik breng u ene pint Faro. [...]
Twee flessen wijn, hoe krijgen wij ’t op,
Zozo moet dansen op zijn kop. In Nederland signaleren Buijnsters & Buijnsters verder nog brave ontfermingen van Tine van Berken (ca. 1895), J. Bokma de Boer (1906), Marie Hildebrandt (1915) en Dora Schramade (1929), tot uiteindelijk Rie Cramer in 1937 de braafheidskroon wist te spannen met Vrouw Hubbard en haar hondje, waarin behalve verwaterd, gestoplapt, de syntax geweld aangedaan en nodeloos gepsychologiseerd, ook driftig wordt gemoraliseerd en met de mantel bedekt ten behoeve van de tere kinderziel. Als Vrouw Hubbard thuiskomt ligt het hondje niet dood, maar houdt hij zich alleen maar dood, en het slot luidt:
Ze kocht hem uit vreugd,
Dat hij beter weer was
Een hoed met een pluim
En een Zondagse jas.
Toen deden ze samen
Een dansje in ’t rond,
‘Wel, wel,’ zei vrouw Hubbard,
‘Waf-woef,’ zei de hond!
Maar daarmee zijn de avonturen nog niet afgelopen. In 1975 waagde Marianne Keser zich eraan onder de titel Zeg heb je ooit zo’n hond gezien bij Antony Lupatelli’s collectie van 101 nursery rhymes. De Engelse (en daarmee Nederlandse) uitgever had slechts plek voor vijf strofes, en in het Nederlands gaat daarin een ‘juffrouw Fien’ eten kopen voor haar bijzondere hond (‘Hij wast de borden, poetst het raam / maar eet ook graag voor tien’). In afwachting van haar thuiskomst speelt de hond op zijn fluit, geeft de kat een schaal met vis en maakt een ritje op de geit.
Pas ’s avonds at de bijzondere hond
met worst en vlees zijn buikje rond.
Danste met de juf een menuet.
Gaf ’n poot en ’n lik en ging naar bed.
Gelukkig – eindelijk – trok in 1977 Willem Wilmink de zaak weer recht door alle veertien strofes adequaat en vrijwel stoplaploos te vertalen bij de illustraties van Nicola Bayley, die hem af en toe ook op creatieve ideeën brachten. Als Mother Hubbard (Moeder Stavast bij Wilmink) een pruik (wig) voor de hond koopt en hij een jig danst, luidt de vertaling, met een alternatieve interpretatie van de tekening van de dansende hond:
Ze ging naar de kapper
en kocht hem een pruik.
Maar toen kwam ze thuis
en hij krabde zijn buik. Maar dat was niet het einde: er bleef en blijft vertaald en bewerkt worden. In De leukste versjes van toen (1996) vinden we een anonieme vertaling, waar in het eerste couplet een kat zijn opwachting maakt die we in het hele verdere verhaal niet meer zien terugkomen:
Omdat mijn oma jarig was
bedacht zij iedereen:
de kat belooft zij warme melk,
de hond een lekker been.
Maar helaas: er was geen been,
dus kreeg hij er ook geen!
In 2001 vertaalde Hans Kuijper een sterk ingekorte versie bij tekeningen van Lucy Cousins. De enige twee coupletten luiden:
Oma Zwartkapje
klom op een trapje
en zocht op de plank naar een bot.
Een bot voor de hond.
Maar toen ze niks vond,
kreeg de hond niks. Dat was rot.
Dus klom Zwartkapje
het trapje weer af.
Ze zei: ‘Da’s het leven.’
De hond zei: ‘Waf waf.’
Koos Meinderts ten slotte, in Kak! zei de ezel, voerde in 2016 de Hema en de vrijmarkt op, maar kon de verleiding van een ouderwets happy end niet weerstaan:
Ze ging naar de HEMA,
kocht een hemd en een broek.
Maar toen ze weer terug was,
las haar hond een mooi boek.
En de weduwe Kwast?
Ze kroop in de kast
en kwam er weer uit,
gesluierd als bruid,
en kuste haar hond op zijn snuit! In Rusland werd het epos in 1906 vertaald door Raïsa Koedasjeva, die het verhaal op wonderbaarlijke wijze wist in te krimpen tot acht regels als Oma Homaar en haar hond Boem:
In de stad bij Oma Homaar
Woonde ooit het hondje Boem.
En elke morgen bakte Oma
Taart voor hem van tarwebloem.
– Kom maar, Boem, en pak je bordje,
Laten we aan tafel gaan.
Maar ach, de muizen waren eerder
En hebben niets meer laten staan.
Samoeïl Marsjak was hier zo ontevreden over dat hij het helemaal overdeed. Zijn gedicht De poedel uit 1927 bestaat uit achttien strakke strofes. De episode over de ontijdige dood van het hondje gaat zo:
Ze heeft op de akker
Aardappels gepoot,
Komt ze thuis, ligt haar stakker
Op het haardkleedje, dood.
Zij rent naar de dokter:
– Kom kijken! Mijn hond!
Die zegt, nóg geschokter:
– Maar hij is gezond! Johannes van Vloten tekent in zijn standaardwerk Nederlandsche Baker- en Kinderrijmen in 1871 op p. 43 een versje op dat in de verte enigszins lijkt op Old Dame Hubbard, in elk geval wat betreft snelle opeenvolging van gebeurtenissen, in dit geval met mensen die zich met het geval bemoeien:
Buiten in de biezen,
Daar lei een hondje dood,
Zijn staartje was bevroren,
Zijn billetjes waren bloot.
Toen kwam Lijsje Lonken,
Die zei: dat beest is dronken,
Toen kwam Lijsje Lollepot,
Die zei: Dat beest is hallefzot,
Toen kwam Jan de slager,
Die zei: Dat beest is mager,
Toen kwam Tijs de timmerman,
Die lapte er weer een staartje an.
Toen liep het hondje henen,
De staart al tussen de benen,
Toen ging het hondje dansen,
A la mode de France.
Mother Hubbard komt ook voor in het nummer Gimme Some Truth van John Lennon uit 1971, waar ze in één hete adem genoemd wordt met Richard ‘Tricky Dicky’ Nixon:
No short-haired, yellow-bellied son of tricky dicky’s
Gonna Mother Hubbard softsoap me
With just a pocket full of hopes
Money for dope, money for rope...
Ik denk dat ik het uit tijd- en ruimtegebrek even hierbij moet laten...
_____
Verwijzingen. De komische avonturen van grootmoeder Helder en haar hond is een met één voorbeeld (van Agatha uit 1884) uitgebreide versie van het nog lang niet uitputtende verslag van de wederwaardigheden van de Nederlandse mevrouw Hubbard in onze talige gebiedsdelen – grotendeels geïnformeerd door het stuk ‘Moeder Hubbard en haar wonderhond in Holland’ van kenners-verzamelaars P.J. Buijnsters & L. Buijnsters-Smets, uit De Boekenwereld, jaargang 16, 1999-2000, p. 202-212, digitaal op de dbnl, hier, en in boekvorm verschenen als hoofdstuk 5 van Lust en Leering, Geschiedenis van het Nederlandse Kinderboek in de negentiende eeuw, Waanders, 2001, van dezelfde schrijvers, op de dbnl hier – en afkomstig uit En weg was haar neus, Bakerrijmpjes, Nursery Rhymes, gekozen, vertaald en toegelicht door Robbert-Jan Henkes, Van Oorschot, 2018, p. 32-35 en p. 273-280 en verscheen tevens (zonder de illustraties) als VertaalVerhaal, hier.
De illustraties zijn afkomstig van en/of uit:
1) (banier) F.H. van Leent, Moeder Hubbard en haar hondje, 1891, uit Lust en Leering, p. 181, hier;
2) (Hondje Blaf) de Lambiek-site, hier;
3) (‘De Pruikenmaker moet er bij’) wikimedia, hier;
4) Van Leent (zie 1);
5) (de centsprent) The Memory, hier;
6) Engelse kinderrijmpjes, Willem Wilmink (vertaling) en Nicola Bayley (illustraties), Bruna, 1975;
7) Kak! zei de ezel, 101 nonsensversjes, Koos Meinderts (vertaling) en Annette Fienieg (illustraties), Rubinstein, 2016, p. 38-39;
8) De poedel, Samoeïl Marsjak (vertaling) en Vladimir Lebedev (illustraties), Radoega, 1927.
Meer illustraties zijn te vinden in Lust en Leering, p. 81-94, op de dbnl hier. Marsjaks en Lebedevs De poedel, de Russische Mother Hubbard-vertaling, is te vinden in Bij mij op de maan, Van Oorschot, 2016, p. 308-311, waarover binnenkort meer.
Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.
Reacties
Een reactie posten