36 Eigenkokers
In het Russisch heten ze ‘vanzichzelfjes’, otsebjatiny, de eigenhandige toevoegsels van een vertaler in een tekst.
Hoe zal ik ze noemen? Eigenhandjes? Eigenkokers? Zelfkokers? Zelfverzinsels? Bijverzinsels? Koekoekseieren? Of misschien gewoon letterlijk vanzichzelfjes?
In de achttiende en negentiende eeuw was de praktijk in Rusland schering en inslag. Hoewel er ook een ‘letterlijke’ school was, werden ‘vrije’ vertalingen geprefereerd. Ze werden veel meer gelezen en de eigen bedenksels werden zelfs in serieuze literaire tijdschriften geciteerd met het idee dat het de woorden van de originele schrijver waren. Origineel waren ze wel, alleen niet van de schrijver...
Een grootmeester op het gebied was Irinarch Vvedenksi (1813-1855), die in zijn korte, tweeëndertigjarige leven een hele resem romans uit het Engels vertaalde. Van The Vicar of Wakefield tot Fenimore Cooper, van Jane Eyre tot Vanity Fair, en daarbij nog een stapel romans van Dickens. Plus Cicero uit het Latijn en diverse kerkvaders uit het Grieks. En dan gaf hij nog les ook.
Dickens werd dankzij Vvedenski’s vertalingen razend populair, en zijn vertalingen werden tot na de Revolutie onverkort herdrukt. Men was, en is het er eigenlijk nog steeds over eens, dat de vertalingen buitengewoon knap de stijl, de toon en het ritme van het origineel wisten over te brengen.
Wat deed Vvedenski nou precies? Ja, fouten maken: ‘man-o-war’ begreep hij als een militair; ‘lodge’ als loge; de ‘speaker’ van het Parlement als een redenaar.
Dat laatste haalt Vvedenski nog aan (in een weerwoord naar aanleiding van een aanval op zijn vertaling van Thackeray’s Vanity Fair) als voorbeeld om te bewijzen dat je nooit iets letterlijk kan vertalen, want ‘een speaker zou je dan met spreker moeten vertalen, terwijl het een orator is’. Klopt, maar ook toevallig de naam voor de voorzitter van het Engelse parlement.
In dat weerwoord verdedigde hij zich welsprekend. Ja, hij had een groot aantal doodnormale Russische uitdrukkingen geïnsereerd, en had bijnamen gerussificeerd. En waar een letterlijke vertaling van het Engels de gedachte van Thackeray niet overbracht, had hij zich vrijheden veroorloofd. De pompeuze Mr. Binney bijvoorbeeld, die in louter lange woorden spreekt, liet hij in latinismen spreken – omdat lange woorden in het Russisch heel gewoon zijn. Van ‘Dives’ (rijkaard), dat bij Thackeray wordt misverstaan als ‘Davis’, maakte hij Lucullus, omdat anders de grap verdwijnt.
Standard practice inmiddels, zou je zeggen, maar toentertijd werd er door de critici lacherig over gedaan.
‘Wat wilt u van mij, geachte heren?’ riposteerde Irinarch retorisch. ‘Ja, mijn vertalingen zijn niet letterlijk, en ik ben bereid, als u daar genoegen aan beleeft, toe te geven dat de Bazaar van alledaagse ijdelheid passages bevat die zijn ontsproten aan mijn pen, maar die pen – let wel – was afgestemd op de thackereyaanse manier van zeggen.’
In de jaren twintig wilde de Staatsuitgeverij Dickens’ David Copperfield heruitgeven in de ambitieuze serie Wereldliteratuur. Literator-vertaler-kinderdichter Kornej Tsjoekovski redigeerde de vertaling van Vvedenski, en vond er naar eigen zeggen een slordige drieduizend fouten in, en hij moest in totaal zo’n negenhonderd van Vvedenski’s eigenkokers schrappen.
Dat deed Tsjoekovski met pijn in het hart:
En toch zijn zijn vertalingen mij lief. Hij maakt misschien veel fouten, maar zonder hem hadden we helemaal geen Dickens gehad: hij was de enige onder de oude vertalers die ons dichter bij Dickens’ werk bracht, ons zijn atmosfeer liet proeven, ons aanstak met zijn temperament. Hij begreep zijn woorden niet, maar hij begreep Dickens zelf. (...) Natuurlijk zijn eigenkokers onaanvaardbaar, maar soms zijn die van Vvedenski zo gelukkig, zo in overeenstemming met de tekst dat het jammer is ze weg te halen. En het is de vraag of Dickens ze zelf zou hebben geschrapt als ze uit zijn pen waren gekomen!
De praktijk van eigenkokers is inmiddels uitgestorven. Nu doen we dat niet meer. Nu willen we dat niet meer. Nu moeten we dat niet meer willen.
Sterker nog: we kúnnen het niet eens meer.
Je kunt je zowat niet meer voorstellen dat er heden ten dage nog vertalers begaan genoeg zijn met een werk in uitvoering om er grootscheeps in te gaan veranderen en dingen aan toe te voegen.
Nog minder kun je je voorstellen dat er heden ten dage vertalers zijn die sowieso bij machte zijn en de creativiteit hebben om in de geest van het werk – ongemerkt! – eigenhandig passages uit eigen koker toe te voegen. Ook als het boek daar ontegenzeggelijk levendiger, eigentijdser, aansprekender van zou worden.
Gelukkig maar? U zegt het.
____
Verwijzingen. Vvedenski’s weerwoord aan zijn critici staat hier. Tsjoekovski’s lange uiteenzetting over de vertalingen van Vvedenski staan in Een hoge kunst (in de eerste uitgave van 1936 nog Vertaalkunst geheten, of De kunst van het vertalen), hier. Tsjoekovski’s opus is ook in het Engels vertaald, Kornei Chukovsky, The Art of Translation, vertaald en geredigeerd (d.w.z. ingekort) door Lauren G. Leighton, The University of Tennessee Press, Knoxville, 1984. De kwestie van de eigenkokers wordt ook kort besproken door Maurice Friedberg in Literary Translation in Russia, A Cultural History, The Pennsylvania State University Press, University Park, Pennsylvania, 1997, blz. 46-48. Overigens toont de illustratie bij deze blogaflevering niet de banden van Vvedenski’s vertalingen: het is de dertigdelige uitgave van Dickens’ Verzamelde Werken uit 1957-1960, waarvan de bekendste werken (helaas, zegt Tsjoekovski) zijn vertaald door de houterigste vertalers, Lann en Kristova.
Hoe zal ik ze noemen? Eigenhandjes? Eigenkokers? Zelfkokers? Zelfverzinsels? Bijverzinsels? Koekoekseieren? Of misschien gewoon letterlijk vanzichzelfjes?
In de achttiende en negentiende eeuw was de praktijk in Rusland schering en inslag. Hoewel er ook een ‘letterlijke’ school was, werden ‘vrije’ vertalingen geprefereerd. Ze werden veel meer gelezen en de eigen bedenksels werden zelfs in serieuze literaire tijdschriften geciteerd met het idee dat het de woorden van de originele schrijver waren. Origineel waren ze wel, alleen niet van de schrijver...
Een grootmeester op het gebied was Irinarch Vvedenksi (1813-1855), die in zijn korte, tweeëndertigjarige leven een hele resem romans uit het Engels vertaalde. Van The Vicar of Wakefield tot Fenimore Cooper, van Jane Eyre tot Vanity Fair, en daarbij nog een stapel romans van Dickens. Plus Cicero uit het Latijn en diverse kerkvaders uit het Grieks. En dan gaf hij nog les ook.
Dickens werd dankzij Vvedenski’s vertalingen razend populair, en zijn vertalingen werden tot na de Revolutie onverkort herdrukt. Men was, en is het er eigenlijk nog steeds over eens, dat de vertalingen buitengewoon knap de stijl, de toon en het ritme van het origineel wisten over te brengen.
Wat deed Vvedenski nou precies? Ja, fouten maken: ‘man-o-war’ begreep hij als een militair; ‘lodge’ als loge; de ‘speaker’ van het Parlement als een redenaar.
Dat laatste haalt Vvedenski nog aan (in een weerwoord naar aanleiding van een aanval op zijn vertaling van Thackeray’s Vanity Fair) als voorbeeld om te bewijzen dat je nooit iets letterlijk kan vertalen, want ‘een speaker zou je dan met spreker moeten vertalen, terwijl het een orator is’. Klopt, maar ook toevallig de naam voor de voorzitter van het Engelse parlement.
In dat weerwoord verdedigde hij zich welsprekend. Ja, hij had een groot aantal doodnormale Russische uitdrukkingen geïnsereerd, en had bijnamen gerussificeerd. En waar een letterlijke vertaling van het Engels de gedachte van Thackeray niet overbracht, had hij zich vrijheden veroorloofd. De pompeuze Mr. Binney bijvoorbeeld, die in louter lange woorden spreekt, liet hij in latinismen spreken – omdat lange woorden in het Russisch heel gewoon zijn. Van ‘Dives’ (rijkaard), dat bij Thackeray wordt misverstaan als ‘Davis’, maakte hij Lucullus, omdat anders de grap verdwijnt.
Standard practice inmiddels, zou je zeggen, maar toentertijd werd er door de critici lacherig over gedaan.
‘Wat wilt u van mij, geachte heren?’ riposteerde Irinarch retorisch. ‘Ja, mijn vertalingen zijn niet letterlijk, en ik ben bereid, als u daar genoegen aan beleeft, toe te geven dat de Bazaar van alledaagse ijdelheid passages bevat die zijn ontsproten aan mijn pen, maar die pen – let wel – was afgestemd op de thackereyaanse manier van zeggen.’
In de jaren twintig wilde de Staatsuitgeverij Dickens’ David Copperfield heruitgeven in de ambitieuze serie Wereldliteratuur. Literator-vertaler-kinderdichter Kornej Tsjoekovski redigeerde de vertaling van Vvedenski, en vond er naar eigen zeggen een slordige drieduizend fouten in, en hij moest in totaal zo’n negenhonderd van Vvedenski’s eigenkokers schrappen.
Dat deed Tsjoekovski met pijn in het hart:
En toch zijn zijn vertalingen mij lief. Hij maakt misschien veel fouten, maar zonder hem hadden we helemaal geen Dickens gehad: hij was de enige onder de oude vertalers die ons dichter bij Dickens’ werk bracht, ons zijn atmosfeer liet proeven, ons aanstak met zijn temperament. Hij begreep zijn woorden niet, maar hij begreep Dickens zelf. (...) Natuurlijk zijn eigenkokers onaanvaardbaar, maar soms zijn die van Vvedenski zo gelukkig, zo in overeenstemming met de tekst dat het jammer is ze weg te halen. En het is de vraag of Dickens ze zelf zou hebben geschrapt als ze uit zijn pen waren gekomen!
De praktijk van eigenkokers is inmiddels uitgestorven. Nu doen we dat niet meer. Nu willen we dat niet meer. Nu moeten we dat niet meer willen.
Sterker nog: we kúnnen het niet eens meer.
Je kunt je zowat niet meer voorstellen dat er heden ten dage nog vertalers begaan genoeg zijn met een werk in uitvoering om er grootscheeps in te gaan veranderen en dingen aan toe te voegen.
Nog minder kun je je voorstellen dat er heden ten dage vertalers zijn die sowieso bij machte zijn en de creativiteit hebben om in de geest van het werk – ongemerkt! – eigenhandig passages uit eigen koker toe te voegen. Ook als het boek daar ontegenzeggelijk levendiger, eigentijdser, aansprekender van zou worden.
Gelukkig maar? U zegt het.
____
Verwijzingen. Vvedenski’s weerwoord aan zijn critici staat hier. Tsjoekovski’s lange uiteenzetting over de vertalingen van Vvedenski staan in Een hoge kunst (in de eerste uitgave van 1936 nog Vertaalkunst geheten, of De kunst van het vertalen), hier. Tsjoekovski’s opus is ook in het Engels vertaald, Kornei Chukovsky, The Art of Translation, vertaald en geredigeerd (d.w.z. ingekort) door Lauren G. Leighton, The University of Tennessee Press, Knoxville, 1984. De kwestie van de eigenkokers wordt ook kort besproken door Maurice Friedberg in Literary Translation in Russia, A Cultural History, The Pennsylvania State University Press, University Park, Pennsylvania, 1997, blz. 46-48. Overigens toont de illustratie bij deze blogaflevering niet de banden van Vvedenski’s vertalingen: het is de dertigdelige uitgave van Dickens’ Verzamelde Werken uit 1957-1960, waarvan de bekendste werken (helaas, zegt Tsjoekovski) zijn vertaald door de houterigste vertalers, Lann en Kristova.
Reacties
Een reactie posten