301 Wat een warhoofd, wat een warpraat, in de eerste Badhuisdwarsstraat
Вот какои рассеянный, Wat een warhoofd, van Samoeïl Marsjak verscheen voor het eerst in het tijdschrift Jorsj (De pos) als Voorval in de tram en 1930 onder een nieuwe naam als afzonderlijk boekje, geïllustreerd door Vladimir Konasjevitsj, die hier de rol van Vladimir Lebedev als hof-Marsjak-illustrator even overneemt. Konasjevitsj illustreerde meer voor Marsjak (Jan Klaassen de buitenlander, Kleintjes achter tralies, Over alles in de wereld, verzamelde nursery rhymes, Drie sprookjes), maar ook veel voor Tsjoekovski (Barmalee, Telefoon, Wassemhard, De bruiloft van de vlieg, Warwinkel, Kakkerlakkerste) en boekjes voor Charms (Het spel en Miljoen). Ook maakte hij klassiek geworden tekeningen bij de sprookjes van Poesjkin.
Bovendien hertekende hij – al dan niet op verzoek van de uitgevende instantiesomdat de heersende smaak, dat wil zeggen de communistische moraal, dat voorschreef – de populairste boeken ook weer. Van Wat een warhoofd bestaan er drie Konasjevitsj-versies, uit 1930, 1937 en de jaren veertig.
Model voor de verstrooide professor stond Marsjak zelf in combinatie met de professor in de scheikunde Ivan Kabloekov. Lebedev tekende hem in 1935 als een kruising tussen Charlie Chaplin en Ben Turpin.
De Nederlandse tekst is overgenomen uit Bij mij op de maan, Een keuze uit de Russische kindergedichten vanaf de zeventiende eeuw, Van Oorschot, 2016, 4de, herziene druk, 2018, blz. 306-308, maar er zijn aanpassingen gedaan, genoodzaakt door de afbeeldingen. Op de bovenste tekening van bladzijde drie zien we onze verstrooiderik per abuis de jas van zijn vrouw aandoen en op de tekening daaronder wil hij de slobkousen van zijn dochter aantrekken, die aanrent om hem ervan te weerhouden. Er staat dan ook onder:
Dan wil hij zijn jas aandoen.
‘Nee, dat is de mijne, oen!’
Zijn ene slobkous trekt hij aan.
‘Wil je de mijne laten staan!’
In Bij mij op de maan zijn deze regels niet naar de tekeningen vertaald maar naar een situatie die volgens mij leuker, chaotischer, dwazer is om te lezen:
Dan wil hij zijn sok aandoen,
Maar die past niet om zijn schoen.
Van de haak pakt hij zijn hoed,
Die doet hij aan zijn andere voet.
Zonder illustraties moet je de sprekende echtgenote en de dochter introduceren, met illustraties kun je ze gewoon à bout portant wat laten zeggen: wie het zijn en wat er gebeurt is wel duidelijk op de tekening. Dat wreekt zich nu: met begeleidende tekening zit ik vast aan de handeling, in zoverre dat ik niet kan liegen. Wat meneer aantrekt zijn overduidelijk geen sokken, en zijn hoed doet hij ook al niet aan zijn voet. En dus ben ik gedwongen hier de slobkousen van stal te halen, die uit de toon zouden vallen als ik ze plompverloren in een illustratieloze tekst zou gebruiken. Een illustratie geeft soms vrijheid – om naar andere details uit te wijken die niet in de tekst maar wel op de afbeelding staan – maar meestal is het een extra contrainte.
Op de volgende bladzijde, onder, is nog een distichon veranderd moeten worden. Er staat in Bij mij op de maan:
Binnenstebuiten zit zijn jas,
Ondersteboven hangt zijn tas.
Dat is leuk, dat zijn grappige woorden als je ze hoort en het is heel goed in te beelden. Alleen staat het niet op het plaatje. Vandaar dat ik de regels voor deze gelegenheid heb veranderd in de volgende:
Met een koekenpan als hoed,
En een handschoen aan zijn voet.
Want dat staat wel op het plaatje. Maar als tekst vind ik de versie in Bij mij op de maan beter (hoewel dat herpakken van de koekenpan best goed werkt volgens mij). Deze aanpassingen, zeg ik er met haak en klem bij, zijn dus geen verbeteringen die in een volgende druk doorgevoerd moeten worden. Laat ze God verhoede niet gelden als mijn laatste wil en testikel, als onaantastbare Ausgabe letzter Hand!
Over één verandering twijfel ik nog. In Bij mij op de maan vraagt het warhoofd de tweede keer Welke pleisterplaats is dit? Ik vind pleisterplaats wel een mooi woord om in de mond van de verstrooide professor te leggen, maar ik kan er ook het iets normalere Pardon, welke halte is dit? van maken. Marsjak laat hem twee verschillende woorden gebruiken, ostanovka (halte) en poloestanok (tussenstation), maar niet het gebruikelijkeste woord, stantsia, vandaar het pleisterplaats. Ik denk dat ik het maar laat staan, het is wel grappig.
Verwijzingen. De tekening van Lebedev het het warhoofd uit 1935 is overgenomen uit Marsjak, Skazki, Pesni, Zagadki (Sprookjes, liedjes, raadseltjes), met tekeningen van Lebedev, Moskou, Detskaja Literatoera, 1971 (206 bladzijden). Een cumulatief, doorlopend bijgewerkt register bevindt zich in blog 241.
Reacties
Een reactie posten