299 Contra de persklaarversmurfers
Ik probeer levend Nederlands te vertalen,
maar ik heb redacteuren.
Van het hele vertaaltraject – van eerste lezing van het te vertalen boek totdat het omkaft en wel in de winkel ligt – is er één moment verreweg het onaangenaamst. En dat is als je je ingeleverde vertaling terugkrijgt van een persklaarmaker of redacteur of corrector. (Voor mij één pot nat.)
Daar ga je met al je enthousiasme, het vuur (en de liters water) waarmee je de vertaling hebt gemaakt, de stem van de schrijver hebt proberen te doorgronden, analyseren en imiteren, in al zijn en haar uniciteit.
Er klopt niets van de vertaling!
Alle euforie is in één klap de bodem ingeslagen.
Wat een verbeteringen worden er voorgesteld! Onnoemelijk veel! Heb ik het dan zo slecht vertaald? Nee toch?
Dan is het even diep ademhalen en met het boetekleed om de lendenen geknoopt het moeras van kritiek in waden.
Geen prettig karweitje.
Maar wat blijkt in negenennegentig van de negenennegentig gevallen?
Dat de persklaarmakers er een potje van gemaakt hebben. Dat ze de tekst willens en wetens hebben proberen te vernielen. Dat ze met oogkleppen voor en de blinddoek om hun gebrek aan taalgevoelen hebben lopen etaleren.
Kijk eens hoe taalgevoelig ik ben! Kijk eens hoeveel fouten ik aankruis!
Fouten die geen fouten zijn maar waardoor je toch altijd weer even op het verkeerde been wordt gezet en gaat twijfelen.
Dat persklaarmakers een boek naar de gallemiezen kunnen helpen, hoor ik vaak en van verschillende kanten. En de arme slachtoffers denken allemaal, stuk voor stuk dat zij – pech! – net een slechte persklaarmaker hebben getroffen. Heel raar.
Ik had er laatst ook weer een die horende doof en ziende blind was. Wie het was maakt niet uit – ze zijn allemaal hetzelfde. Welk boek het was maakt ook niet uit – ze constateren altijd dezelfde fouten die geen fouten zijn.
Ik geef een selectie. Ik denk dat de voorbeelden herkenbaar zijn.
In elk geval: wie de schoen past, trekke hem aan. Misschien kan het een aanzet zijn om een meldpunt vertalersoverlast te openen.
Maar zie het vooral als een noodkreet.
Allereerst en in grootste mate zijn de veranderingen volstrekte onnodigheden, kwesties van smaak en willekeurige conventies, zoals je kan steevast in je kunt vertalen. Dat schijnt een strijd tussen boven- en ondermoerdijks te zijn, maar wat is in kuntsnaam het verschil? Als de vertaler kennelijk je kunt beter vind klinken, dan laat je dat toch staan?
Idem dito: je wil werd overal veranderd in je wilt, wat mij bijzonder stijf voorkomt, dus dat moest ik allemaal terugveranderen. Hoe vaak dat was, je wilt het niet weten.
Ook voor als tijdsbepalend voorzetsel wordt standaard in voordat veranderd, ook als het volstrekt duidelijk is dat er een tijdsaanduiding volgt.
Mijn verhaal, verteld door een 17-jarige enigszins labiele schrijver-in-den-dop, moest het hebben van het vrij primitieve doordenderend vertellen, lange zinnen zonder veel komma’s of andere afleidende leestekens als puntkomma’s, streepjes en dubbele punten.1 Daaruit sprak een zekere urgentie – dit verhaal móést verteld worden – die ik wilde overbrengen met eveneens een minimum aan komma’s, ook als een doorgaans zeer lange zin daarmee veranderde in een asyndetisch, alleen met een komma gescheiden tweetal hoofdzinnen. De persklaarversmurfer vond dit ‘anakoloeten’ en scheidde alles met punten en puntkomma’s die ik er allemaal weer uit moest hengelen.
Enig oor voor wat de vertaler voorheeft (laat staan de schrijver), hebben de persklaarversmurfers niet. Ik gebruikte bijvoorbeeld tsjiezus als er Jezus werd uitgeroepen, aangezien het Californische 17-jarigen uit 1981 waren die a) het woord zo uitspraken en b) wij in Nederland ook. Dat deed ik wel zo’n dertig keer, dus je zou denken: dat doe ik niet voor niets, daar zit een idee achter, maar de persklaarversmurfer – als die er al een idee achter zag – vond het een verkeerd idee, en heeft het woord tsjiezus dertig maal verbeten in Jezus veranderd, waarna ik het dertig maal handenwringend en tandenknarsend weer moest terugveranderen.
Je kunt (of kan) je voorstellen hoe mijn humeur werd.
Mijn schrijver verwees ook steeds naar dat najaar van 1981, met het onheilspellende aanwijzend voornaamwoord dat de spanning als in een thriller opbouwde. Ook dat werd niet gezien door de persklaarversmurfer, maar consequent veranderd in het najaar, met als argument in het ballonnetje in de marge: ‘er is maar één najaar in 1981’. O wat een heerlijke betweterij, en wat een heerlijke rigoreuze krampachtige oog- en oorkleppende vasthoudendheid aan wat er voor regels doorgaat.
Ook hier moest ik handmatig alle onterecht aangebrachte veranderingen eruit plukken. Alsof ik niets beters te doen had.
Maar wat kan het de persversmurfer bommen. Zolang ze maar kunnen laten zien dat ze de regels kennen en zelfs kunnen. Kijk eens hoe schandalig veel fouten ik vind bij die zich schrijver c.q. vertaler noemende!
Dat de schrijver c.q. vertaler fysiek ziek wordt van die misplaatste betweterij is voor hun een stiekeme genoegdoening. Wraak op de creativiteit. Uit dépit kruisen ze zoveel mogelijk aan. De vertalers moet nederigheid bijgebracht worden en de domper moet zo hard mogelijk aankomen.
Hier, bladzijde twee: ik was tweeënveertig en alleenwonend vertaalde ik, maar nee, het moest zijn: ik was tweeënveertig en woonde alleen – van enige humor hebben de persklaarmakers ook al geen kaas gegeten. Zo gauw er iets maar ook maar een tikkeltje anders dan anders gezegd is, of net even wat sjeu geeft aan een mededeling die anders slechts van huishoudelijke aard is, gaat er een streep door. Het moet en zal saai.
Het zou al heel wat helpen als ze overduidelijke particuliere vertaalkeuzes konden respecteren; als ze vaker voorkomende aanmerkingen niet met doorhalingen kenbaar maakten maar als één enkele opmerking; en als ze zich verre van stilistische kwesties hielden.
Waarom bijvoorbeeld de avond dat veranderen in op de avond dat, terwijl ze identiek zijn. Het eerste is spreektaliger en daarom gebruikte ik het in dit boek, dat eerder verteld wordt dan geschreven is. Toondoofheid regeert, gevoel voor de sfeer van het werk ontbreekt ten enen, anderen en definitieven male. De regels moeten gevolgd en dat is alles.
Ik vertaalde ook ik ben oké – wat jeugdtalig wel oké zit, maar dat moest veranderd worden in het ronduit afgrijselijke alles was prima met me.
En telkens moet je weer even nadenken waarom je het ook alweer gedaan hebt zoals je het gedaan hebt en de aangereikte alternatieven in overweging nemen, ook als die slaan als tangen op evenzovele varkens en kutten op evenzovele Dirken. Niet goed voor je hart.
De roman is geschreven vanuit een ik-figuur, die vertelt wat hem overkwam op zijn 17de, en het zodanig vertelt dat je de 17-jarige duidelijk hoort spreken (de roman deed me denken aan De melkmuil, alias De halfvolwassene alias De jongeling van Dostojevski) en – derhalve – al sprekende tamelijk sprekerige spreektaal gebruikt. Dus hij heeft het ook over de plek waar ik tussen ze in geperst zat en niet tussen hen in, wat er in de persklaarvermurfing van gemaakt werd. Maniakaal werden daar hennetjes geïnsereerd waar er eerst een doodnormaal ze of hun stond. Zelfs op het dramatische hoogtepunt van het boek, als de ene jongen aan de ander vraagt: Jij bent een van hun, hè? werd die zin nog veranderd in: Jij bent een van hen, hè?
Ze horen het niet!
Dan moeten ze luisteren naar mensen die het wel horen, zou je denken. Maar omdát ze het niet horen, denken ze dat het er niet is, en dat die absurde hen vs. hun-regel (ooit uitgevonden door een mataglappe neerlandicus, geheel tegen het spraakgebruik in) ook daadwerkelijk in het dagelijks leven wordt gebruikt.2 En dat noemen ze taalgevoel! Regels doof toepassen heet bij hun gevoel voor taal hebben. Ja, en als je weet waar het kruidenrekje staat ben je een kok en als je een dictee goed kan maken ben je een schrijver.
Tot het laatst toe moest ik smeken, eisen (uitleggen hielp allang niet meer) dat ik voor geen goud hen in dit specifieke boek wilde hebben, want zelfs als ik ze tot drie keer had terugveranderd bleven ze in de volgende proeven opduiken.
Dat is spelen met vuur voor een broodvertaler natuurlijk, en ik houd er al rekening mee dat dit het laatste boek voor die uitgever is geweest. Daarom zijn vertalers geneigd toe te geven aan de persklaarversmurfers – ruzie maken is riskant voor de orderportefeuille.
Verder werd alle tig keer dat de woorden godverdomme en godallejezus en godallemachtig en dergelijke voorkwamen, het voorvoegsel god verwijderd. Wat krijgen we nou? Godverdomme gristelijke gevoeligheden gaan zitten botvieren in mijn tekst? Zouden er dan mensen aanstoot aan nemen? Hoe meer hoe beter, zou ik zeggen – en ik veranderde voor de zekerheid meteen kelere maar in godskelere. (Ook kelere was trouwens fout, dat moest kolere zijn.)
Wat geeft ze het recht om, in de woorden van Coornhert, met de zeis in andermans koren te slaan? Wie geeft ze het recht om andermans huis binnen te dringen en er uitgebreid op het kleed te gaan schijten?
Deze ongelukkige letterkoelies moeten zich ook wel veel belangrijker voordoen dan ze zijn. Ze moeten zo veel mogelijk aankruisen en doorhalen, anders denkt de opdrachtgever misschien dat ze hun werk niet goed hebben gedaan, dat ze laks zijn en er met de pet naar hebben gegooid, en dat ze lang niet zo onmisbaar zijn als ze zichzelf graag zien.
Het woord gestrekt werd languit als er iemand op een ziekenhuisbed ligt. Kende de versmurfer het woord soms niet? Want helaas, zelfs daar moet je rekening mee houden, dat hun woordenschat niet je van het is. Ik mocht in elk geval ook onlangs meemaken dat een voorwerp (een neus in dit geval) ergens onderschuiven veranderd en terugveranderd en weer terugveranderd is – tot aan het gepubliceerde eind toe – in onder schuiven, los van elkaar, omdat niemand op de uitgeverij het woord kennelijk kende. Idem dito met donkerslag dat in opeenvolgende nakijkrondes zonder uitzondering in donderslag werd veranderd, tot ik er (nu gelukkig wel) een expliciete vermelding van maakte, want denk maar niet dat de redacteuren naar je luisteren als je iets weer terugverandert. Dan nog volgen ze hun eigen door onbenul ingegeven ingeving.
De woorden compleet en totaal werden zonder uitzondering veranderd in helemaal of volstrekt of iets van dien verzorgde beschaafde door de regels gebillijkte aard – maar het gaat niet om verzorgd Nederlands schrijven, het gaat om de toon van de schrijver vangen. Maar daarvoor zijn de versmurfers doof.
In een soort mission creep gaan ze op de stoel van de vertaler zitten en moeien ze zich met dingen waar ze zich niet mee moeten moeien, stijl en woordkeus.
Zo werd stoplicht steevast in verkeerslicht veranderd, alsof anderen dan ambtenaren in de uitoefening hunner functie dat woord ooit in de mond zouden nemen. Zich katerig voelen werd zich katterig voelen, waarom in tsjiezusnaam? Het woord sowieso werd overal in überhaupt veranderd: mis ik iets? Het woord grint werd overal in grind veranderd; liefje in schatje; tamelijk in behoorlijk; lul in pik. En daar besteden volwassen iemanden serieus hun schaarse levensdagen aan.
Helemaal mooi: de klif werd het klif. Ben ik nou gek, of gaat de taalverandering zo hard dat ik mijn pet wel in de wilgen mag hangen en mijn viool in de ring mag gooien?
Ook ik hoorde wat ritselen mag niet, dat moest ik hoorde iets ritselen zijn. Het onbepaald aanwijzend voornaamwoord wat was überhaupt sowieso kennelijk ergens in redacteurenland uit de gratie geraakt (waarom??), want het werd overal doorgehaald en veranderd in het ontegenzeggelijk wat onnatuurlijkere iets, dus ook dat moest ik overal terugveranderen.
Het ochtendappel schreef ik als het ochtendappèl, een niets kostende handreiking naar de lezer, die zich dan niet de hele tijd in een appel hoeft te verslikken, maar nee hoor, hun bijbel Hoe woordt het eigenlijk? heeft altijd gelijk.
Een vertaler heeft nagedacht en kiest uit vele tientallen verschillende manieren om te vertalen de manier die het meest beantwoordt aan wat er staat en wat ermee gezegd wordt. Persklaarversmurfers kennen maar één manier om te vertalen: de hunne. En die gaat volgens het Dorre Boekje.
Heel normaal voor mij is de infinitief-constructie met het werkwoord proberen, en ik vertaalde dus de angst die ik had proberen te ontlopen, maar ook dat is foei-foei, dat moet zijn die ik had geprobeerd te ontlopen, wat mij weer volstrekt compleet totaal onecht in de oren klinkt – en ik het weer kon gaan hebben proberen te herstellen waar ik het vond.
Nodeloos werk! Tijdverspilling! Ergernis! Hartverzakking!
En allemaal voor niets en nergens voor. Alleen omdat de persklaarmakers even blind als doof zijn, en intussen in hun maniakale orthografische drift de onnozelste typfouten laten staan nog ook. Waar heb je ze dan voor? Belgisch-Nederlands wordt zonder uitzondering afgevlagd en afgewimpeld, dus weg woorden als vlakaf en begingeneriek, contacteren en nog een miniem aantal veelzeggende en welsprekende begrippen die volmaakt te begrijpen zijn, zolang we ze maar gebruiken, maar daar wringt hem het schoentje: we gebruiken ze niet omdat de persklaarmakers er een rode streep doorheen halen en de schrijvers en vertalers ze als deemoedige schapen volgen. De cirkel is gesloten. Q.E.D.
Alleen Belgen mogen wat opsteken van het Noord-Nederlands, omgekeerd is kennelijk taboe. Alleen Belgen mogen bij alles wat ze lezen (ja, alles, want Vlaamse redacteuren doen vrolijk mee met de gelijkschakeling) een Noord-Nederlandse smaak in de mond krijgen, omgekeerd moeten de Noord-Nederlandse sneeuwvlokjes tot elke prijs beschermd worden tegen specifiek Zuid-Nederlandse woorden en uitdrukkingen.
Een graag in de strijd geworpen strategie om de zaak tot op het pannekoekplatte af te vlakken is zeggen dat iets in het origineel ‘idioom’ is en daarom reden om het maar zo bleek mogelijk te vertalen. Alsof idioom nooit om een bepaalde reden gekozen wordt door een schrijver, vanwege het letterlijke element bijvoorbeeld dat erdoorheen schijnt, of dat het net even weer wat meer kleur geeft.
Ook bemoeien ze zich zonder blikken of blozen met het gebezigde register, wat helemaal een heikele zaak is, want oren hebben ze niet om de toepasselijkheid van afwijkende registers te bepalen.
Poëziepersklaarversmurfers wijzen je erop dat iets ‘er niet in het orgineel staat’, de wijsneuzen, en voor een strofe opnieuw vertalen schrikken ze niet terug, ‘ter inspiratie’ zeggen ze er dan voorzichtigheidshalve bij. En: ‘Misschien kan de vertaler hier nog eens goed naar kijken.’
Intussen zijn de voorgestelde alternatieven stuk voor stuk kosmetische operaties die van de vertaling een monster van Frankenstein maken, een van lappen losgesneden woorden aan elkaar geflanste zombie.
Nogmaals, dit is geen kwestie die zich bij specifieke teksten voordoet, of bij specifieke persklaarmakers – alle teksten worden door alle persklaarmakers op die manier geëmasculeerd. Zo luidt hun opdracht namelijk.
En het is elke keer raak. De een wil tegen mijn uitdrukkelijke verzoek in dat de harde return tussen dubbele punt en dialoogtekst wordt verwijderd, omdat dat ‘onnodig ouderwets staat’ en zelfs ‘niet om aan te gluren’ is. De ander wil graag dat ik in mijn bijbelcitaten een wat recentere vertaling gebruik dat de Statenvertaling. Een derde denkt dat bijna netter staat dan zowat en bang voor er heel wat op wint als het wordt veranderd in bang van.
Wat ze vrijwel ook allemaal doen is hun goede diensten uitstrekken tot andermans citaten in de tekst, ook als ze letterlijk uit negentiende-eeuwse boeken zijn overgenomen. Tja, als je het beter weet en vooral – saaier weet – dan kun je die gelegenheid natuurlijk niet laten liggen. Een buitenkansje om die doden ook nog een trap na te geven!
Van alle mens- of mensachtigen die betrokken zijn bij de totstandkoming van een boek zijn persklaarmakers de meest funeste taalversteners, taalverschralers, taalverarmers.
Taal is voor hun een hulpmiddel en nooit iets op zichzelf, en daarom zullen ze er nooit de intrinsieke waarde van inzien. Taal is voor hun gebonden aan regels want als je de regels niet volgt raken de lezers in verwarring en dat is slecht voor de verkoop.
Liever honderd blikken identieke soep dan één keer zelf in de keuken staan. Liever slap en flauw en laf en lauw dan één keer een bijzondere formulering, of-ie nu reglementair is of niet. Liever de strikte menuregels voor hapklare brokken dan dat het ergens naar smaakt wat je leest.
Persklaarmakersnederlands, redacteurennederlands (in Vertalië en in Originelië) is de vloek van de literatuur, is de pesticide, de DDT van de geschreven taal. Waar redacteuren overheen zijn gegaan zal niets meer groeien. Zij zaaien het raaigras van de taal, kaal, smakeloos, slechts geschikt voor overconsumerende leeskoeien en dodelijk voor het leven.
Ik moet stoppen.
Ik ben pas op bladzijde 9 van de 766 (A4’tjes), en ik heb nog een heleboel goudklompjes voor de boeg, maar de teneur mag duidelijk zijn.
Wat is het probleem? zeggen de persklaarversmurfers. Wij denken alleen maar mee.
Maar dat meedenken is het hele probleem. Want ze denken met hun kont.
Wat is het probleem? zeggen de persklaarversmurfers. Het zijn maar suggesties, je mag ze altijd naast je neerleggen.
Maar zo werkt dat natuurlijk niet. Je bent toch snel geneigd het compromis te zoeken of in ruil voor alles wat je afwijst tenminste een páár suggesties over te nemen, gewoon voor de vriendelijkheid. Om te laten zien dat je best voor rede vatbaar bent. Echt de beroerdste niet.
Vaak gebeurt het dat ik zo’n verbetering lees en denk, ach, als het zo hoort, waarom niet, het maakt niet zoveel uit. Maar als ik de nieuwe tekst dan nog een keer overlees, maakte het wél veel uit, want álles maakt uit. Wie heeft er eigenlijk het beste over nagedacht?
Nu sta ik doorgaans tamelijk stevig in mijn vertaalschoenen en ik kan laten staan wat ik wil laten staan, maar het overkomt mij ook dat ik twijfel en mijn oplossing verander in die van hun – en daar krijg ik elke keer weer spijt van. Zonder uitzondering. Het klinkt niet! Het is gewoon niet goed!
Maar stel je beginnende of van nature onzekere vertalers voor. Wat moeten die met die stortvloed van elke keer weer dat doodslaande kutcommentaar? Je zou ervan aan jezelf gaan twijfelen, en dat is toch allerminst bevordelijk voor het plezier dat een voorwaarde is voor het vertaalwerk zelf.
Mijn indruk is dat de persklaarmakers zich in de loop der jaren met veel meer zijn gaan bemoeien dan binnen hun competentie ligt. Typfouten, mijne heren en dames, die moeten jullie vinden, en misschien onduidelijkheden in formulering of in de plot, maar zelfs daar moeten jullie eigenlijk met je handen van afblijven.
Een goed boek maken jullie niet beter, en een slecht boek ook niet.
Wat jullie wel doen is standaard alles versjteren, verbrodden, vernielen, verpesten, naar de kloten helpen, in één woord versmurfen, omdat de schrijvers en vertalers zich gaan verliezen in herformuleringen, compromissen, platgetreden paden en zich laten overtuigen om dingen die enigszins bijzonder zijn gesteld af te zwakken en te veranderen.
En dat is fout. Niet wat jullie als fout aanrekenen. Want fout is goed, en goed is fout.
1 Ik kreeg een vroege versie van het manuscript om mee te beginnen, waarin dit stijlmiddel, de minimale interpunctie, uitstekend werkte, maar in de tweede versie waren er van Amerikaanse redactiewege alweer veel meer komma’s en streepjes en puntkomma’s bijgevoegd, en in de eerste en tweede drukproef krioelde het er zelfs van. Het is dus geen typisch Nederlands fenomeen: ook Amerikaanse schrijvers laten hun teksten verminken door redacteuren.
2 ‘De tegenstelling tussen hen en hun is jong en kunstmatig.’ Nicoline van der Sijs, Taalwetten maken en vinden, Sterck & De Vreese 2021, blz. 426. Zie ook blogs 298 De hennen en de hetten, 109 De Nicoline van der Sijs, 110 De regels, 116 Bibbergoud, 117 Taalwetten, 119 Misselike tonghe. Een cumulatief, doorlopend bijgewerkt register bevindt zich in blog 241.
Verwijzingen. Dit stuk verscheen eerder in Filter, 30:1, p.9-20. Een kort nawoord hierbij is blog 274 Door persklaarversmurfers omringd.
Reacties
Een reactie posten