72 Gogols rennende vissen
Nog even over die maart de 25ste.
Waarom het niet goed is om je de rariteiten en buitenissigheden van Gogol in vertaling te ontzeggen, is, dat je ze – als je ze eenmaal laat voor wat ze zijn – nooit meer kunt terughalen. Je doet het of van het begin af aan, vanaf Stunde Null en de eerste woorden, of je doet ze nooit. Het gaat niet aan om Gogols scheve manieren van zeggen steevast onder het tapijt te schuiven en dan één keer, als het echt opvalt en er echt wat mee gedaan moet worden, plotseling iets op een curieuze manier te zeggen.
Je moet meteen toeslaan. Meteen die ruimte creëren, anders ben je hem voorgoed kwijt.
Maar vertalers zijn bange mensen. Alles wat vreemd en niet goed gezegd lijkt te zijn, vrezen ze dat hun aangerekend wordt. En dan kiezen ze voor voorzichtigheid, niet voor de levende olifant maar voor de dooie porseleinkast. Dan brouwen ze liever slappe aftreksels dan een stevige pot tsjifir.
Vertalen wat er staat, wordt nog steeds wel gezegd.
Deden ze dat eindelijk maar eens!
Vertaalden ze eindelijk maar eens wat er stond. Maar het is allemaal: vertalen hoe ze denken dat je het in het Nederlands zegt. En dus niet hoe Gogol het zegt. We krijgen of een vlakke, platgeslagen of kreupele Gogol, waar niets aan op en dus alles op aan te merken is, of een barokke en tamelijk irritante leukdoenerige voorgeschoteld.
Geen van de zes Nederlandse Neuzen is echt leuk, is echt lekker om te lezen, dat je er nog even voor verschuift in je zitstoel, je benen onder je optrekt en je breedste glimlach opzet. Ze proberen wel iets te doen met de toon, maar die loopt voortdurend stuk, hetzij doordat er al te overdadig veel gestrooid wordt met pasklare frases, uitdrukkingen en zegswijzen, type ‘tot overmaat van ramp’, ‘was niet vies van’ en leukbedoelde manieren van zeggen, type ‘van die lieden’, ‘de sinjeur in kwestie’, hetzij door die dingen juist zo krampachtig te vermijden dat er niets van enige stijl overblijft. De opsierders (1962, 1966, 2001) zowel als de kaalplukkers (1965, 1998, 2012) missen iets.
In het eerste hoofdstukje van De neus loopt de barbier met de in een lap gewikkelde, eerder in het versgebakken brood aangetroffen losse neus verdwaasd door de stad. Hij wil hem ergens onderschuiven (zegt Gogol1), zich op een of andere wijze van de neus ontdoen (1962), hem tersluiks ergens weggooien (1965), ergens stiekem wegmoffelen (1966), ergens kwijtraken (1998), ergens neerleggen (2001), ergens lozen (2012). Hij loopt naar de Isaakbrug. ‘Allereerst keek hij goed om zich heen; toen boog hij zich over de leuning, alsof hij onder de brug wilde kijken of er daar veel vis rende, en stiekem wierp hij de lap met de neus weg.’ – zegt Gogol.
Hoezo ‘vis rende’? Ja, dat staat er, ‘vis rende,’ wat als het om zwemmen gaat op een ongewoon buitengewone manier gezegd is. Onmogelijk zou je kunnen zeggen als het niet gewoon kon – door Gogol.
Ik kan eroverheen lezen en er ‘veel vis zwom’ van maken, of de curiositeit iets afzwakken door er ‘veel vis liep’ van te maken. Maar ik houd mijn poot stijf. Ik maak ervan ‘veel vis rende’, op gevaar af te worden versleten voor iemand die of geen Nederlands kent of geen Russisch en waarschijnlijk geen van beide.
Maar vreemd genoeg: als je Gogol in deze uitmiddelpuntigheden geduldig blijft volgen – en dat van het begin af aan doet – worden het in het Nederlands net zulke leuke dingen (om dat grote woord nog maar eens van stal te halen) als in het Russisch. En ga je je helemaal niet afvragen: wat stond er in het origineel, maar accepteer je het áls origineel.
De vis bij de vertalers is platgeslagen. De barbier keek onder de brugleuning ‘of daar veel vissen langsschoten’ (1962), ‘of er veel vis onder de brug zat’ (1965), ‘of er nogal wat vis onder de brug heenzwom’ (1966), ‘of er veel vis in het water zat’ (1998), ‘of er veel vis zat’ (2001), ‘of er veel vis rondzwom’ (2012). Je ziet de vertalers denken: ik moet er toch íéts mee doen, en uitwijken naar wat wollige omschrijvingen, maar nergens echt raar. Raar is duidelijk een brug te ver.
Idem dito met de ‘lopende rivier’ die even verderop voorkomt. Een wijkagent vraagt de barbier wat hij daar deed in het midden van de brug (er staat niet ‘midden op de brug’, maar ‘staande op de brug’, ook weer net scheef), en hij antwoordt: ‘Ik zweer het, meneer, ik ging scheren en stopte alleen om even te kijken hoe hard de rivier liep.’
Rivieren kunnen lopen in het Nederlands, maar dat gebruik je meestal om de algehele richting aan te geven en niet als synoniem van stromen. Ook hier is het net weer even scheef.
De rivier bij de vertalers is gekanaliseerd. De barbier antwoordt dat hij alleen maar keek ‘of er veel stroom in de rivier stond’ (1962), ‘of het water vlug stroomde’ (1965), ‘of er flink wat trek in het water stond’ (1966), ‘hoe snel de rivier stroomt’ (1998), ‘of de rivier nog een beetje vlot gaat’ (2001), ‘of de rivier snel stroomt’ (2012).
De meesten doen er opnieuw wel iets mee, maar dat iets beperkt zich tot het wat omslachtiger zeggen, wat leukdoeneriger, in plaats van gewoon kort en net even raar.
Scheef wil ik zeggen. Uitmiddelpuntig.
_____
Verwijzingen. De zes zijn Charles B. Timmer (1962), Jan van der Eng (1965), Marko Fondse (1966), Jacqueline de Leeuwe (1998), Arie van der Ent (2001) en Aai Prins (2012), respectievelijk uit: N.W. Gogol, Verzamelde werken II, Novellen, Toneel, Van Oorschot 1962 (Timmer); Russische verhalen, Een bundel vertellingen uit de 19e eeuw, Het Spectrum 1965 (Van der Eng); Nicolaj Gogol, De mantel, De neus, Dagboek van een gek, L.J. Veen, Amstelpaperback, 1966 (Fondse); N.V. Gogol, De Neus, Hoogland & Van Klaveren, 1998 (De Leeuwe); Nikolaj Gogol, Verhalen, L.J. Veen, 2001 (Van der Ent); N.V. Gogol, Verzamelde werken I, Avonden op een hoeve nabij Dikanka, Mirgorod, Petersburgse verhalen, Van Oorschot, 2012 (Prins).
1 Naschrift 17 november 2021. Ik krijg net de Saundersjes binnen met Gogols Neus erin, en ja hoor, wat ik vreesde dat zou gebeuren is gebeurd. Tot drie keer toe heb ik in de diverse correctierondes aangegeven dat het woord “onderschuiven” moet zijn en niet “onder schuiven” wat een wijsneus op de redactie ervan had gemaakt. Kennelijk kende bij De Geus niemand het woord, en zelfs het feit dat het woord twee keer in het boek voorkwam en ik het beide keren tot driemaal aan toe liet aanpassen, vermocht geen belletje te doen rinkelen. Het bleef “ergens onder schuiven” in plaats van “ergens onderschuiven”. Gelieve de verbetering zelf aan te brengen op blz. 293 regel 1 en op blz. 322 regel 7 van onder. Redacteuren, wat moet je ermee? Wat heb je eraan? (Zie ook blog 103, Een ovaalvormige ronde tafel, hier.)
Waarom het niet goed is om je de rariteiten en buitenissigheden van Gogol in vertaling te ontzeggen, is, dat je ze – als je ze eenmaal laat voor wat ze zijn – nooit meer kunt terughalen. Je doet het of van het begin af aan, vanaf Stunde Null en de eerste woorden, of je doet ze nooit. Het gaat niet aan om Gogols scheve manieren van zeggen steevast onder het tapijt te schuiven en dan één keer, als het echt opvalt en er echt wat mee gedaan moet worden, plotseling iets op een curieuze manier te zeggen.
Je moet meteen toeslaan. Meteen die ruimte creëren, anders ben je hem voorgoed kwijt.
Maar vertalers zijn bange mensen. Alles wat vreemd en niet goed gezegd lijkt te zijn, vrezen ze dat hun aangerekend wordt. En dan kiezen ze voor voorzichtigheid, niet voor de levende olifant maar voor de dooie porseleinkast. Dan brouwen ze liever slappe aftreksels dan een stevige pot tsjifir.
Vertalen wat er staat, wordt nog steeds wel gezegd.
Deden ze dat eindelijk maar eens!
Vertaalden ze eindelijk maar eens wat er stond. Maar het is allemaal: vertalen hoe ze denken dat je het in het Nederlands zegt. En dus niet hoe Gogol het zegt. We krijgen of een vlakke, platgeslagen of kreupele Gogol, waar niets aan op en dus alles op aan te merken is, of een barokke en tamelijk irritante leukdoenerige voorgeschoteld.
Geen van de zes Nederlandse Neuzen is echt leuk, is echt lekker om te lezen, dat je er nog even voor verschuift in je zitstoel, je benen onder je optrekt en je breedste glimlach opzet. Ze proberen wel iets te doen met de toon, maar die loopt voortdurend stuk, hetzij doordat er al te overdadig veel gestrooid wordt met pasklare frases, uitdrukkingen en zegswijzen, type ‘tot overmaat van ramp’, ‘was niet vies van’ en leukbedoelde manieren van zeggen, type ‘van die lieden’, ‘de sinjeur in kwestie’, hetzij door die dingen juist zo krampachtig te vermijden dat er niets van enige stijl overblijft. De opsierders (1962, 1966, 2001) zowel als de kaalplukkers (1965, 1998, 2012) missen iets.
In het eerste hoofdstukje van De neus loopt de barbier met de in een lap gewikkelde, eerder in het versgebakken brood aangetroffen losse neus verdwaasd door de stad. Hij wil hem ergens onderschuiven (zegt Gogol1), zich op een of andere wijze van de neus ontdoen (1962), hem tersluiks ergens weggooien (1965), ergens stiekem wegmoffelen (1966), ergens kwijtraken (1998), ergens neerleggen (2001), ergens lozen (2012). Hij loopt naar de Isaakbrug. ‘Allereerst keek hij goed om zich heen; toen boog hij zich over de leuning, alsof hij onder de brug wilde kijken of er daar veel vis rende, en stiekem wierp hij de lap met de neus weg.’ – zegt Gogol.
Hoezo ‘vis rende’? Ja, dat staat er, ‘vis rende,’ wat als het om zwemmen gaat op een ongewoon buitengewone manier gezegd is. Onmogelijk zou je kunnen zeggen als het niet gewoon kon – door Gogol.
Ik kan eroverheen lezen en er ‘veel vis zwom’ van maken, of de curiositeit iets afzwakken door er ‘veel vis liep’ van te maken. Maar ik houd mijn poot stijf. Ik maak ervan ‘veel vis rende’, op gevaar af te worden versleten voor iemand die of geen Nederlands kent of geen Russisch en waarschijnlijk geen van beide.
Maar vreemd genoeg: als je Gogol in deze uitmiddelpuntigheden geduldig blijft volgen – en dat van het begin af aan doet – worden het in het Nederlands net zulke leuke dingen (om dat grote woord nog maar eens van stal te halen) als in het Russisch. En ga je je helemaal niet afvragen: wat stond er in het origineel, maar accepteer je het áls origineel.
De vis bij de vertalers is platgeslagen. De barbier keek onder de brugleuning ‘of daar veel vissen langsschoten’ (1962), ‘of er veel vis onder de brug zat’ (1965), ‘of er nogal wat vis onder de brug heenzwom’ (1966), ‘of er veel vis in het water zat’ (1998), ‘of er veel vis zat’ (2001), ‘of er veel vis rondzwom’ (2012). Je ziet de vertalers denken: ik moet er toch íéts mee doen, en uitwijken naar wat wollige omschrijvingen, maar nergens echt raar. Raar is duidelijk een brug te ver.
Idem dito met de ‘lopende rivier’ die even verderop voorkomt. Een wijkagent vraagt de barbier wat hij daar deed in het midden van de brug (er staat niet ‘midden op de brug’, maar ‘staande op de brug’, ook weer net scheef), en hij antwoordt: ‘Ik zweer het, meneer, ik ging scheren en stopte alleen om even te kijken hoe hard de rivier liep.’
Rivieren kunnen lopen in het Nederlands, maar dat gebruik je meestal om de algehele richting aan te geven en niet als synoniem van stromen. Ook hier is het net weer even scheef.
De rivier bij de vertalers is gekanaliseerd. De barbier antwoordt dat hij alleen maar keek ‘of er veel stroom in de rivier stond’ (1962), ‘of het water vlug stroomde’ (1965), ‘of er flink wat trek in het water stond’ (1966), ‘hoe snel de rivier stroomt’ (1998), ‘of de rivier nog een beetje vlot gaat’ (2001), ‘of de rivier snel stroomt’ (2012).
De meesten doen er opnieuw wel iets mee, maar dat iets beperkt zich tot het wat omslachtiger zeggen, wat leukdoeneriger, in plaats van gewoon kort en net even raar.
Scheef wil ik zeggen. Uitmiddelpuntig.
_____
Verwijzingen. De zes zijn Charles B. Timmer (1962), Jan van der Eng (1965), Marko Fondse (1966), Jacqueline de Leeuwe (1998), Arie van der Ent (2001) en Aai Prins (2012), respectievelijk uit: N.W. Gogol, Verzamelde werken II, Novellen, Toneel, Van Oorschot 1962 (Timmer); Russische verhalen, Een bundel vertellingen uit de 19e eeuw, Het Spectrum 1965 (Van der Eng); Nicolaj Gogol, De mantel, De neus, Dagboek van een gek, L.J. Veen, Amstelpaperback, 1966 (Fondse); N.V. Gogol, De Neus, Hoogland & Van Klaveren, 1998 (De Leeuwe); Nikolaj Gogol, Verhalen, L.J. Veen, 2001 (Van der Ent); N.V. Gogol, Verzamelde werken I, Avonden op een hoeve nabij Dikanka, Mirgorod, Petersburgse verhalen, Van Oorschot, 2012 (Prins).
1 Naschrift 17 november 2021. Ik krijg net de Saundersjes binnen met Gogols Neus erin, en ja hoor, wat ik vreesde dat zou gebeuren is gebeurd. Tot drie keer toe heb ik in de diverse correctierondes aangegeven dat het woord “onderschuiven” moet zijn en niet “onder schuiven” wat een wijsneus op de redactie ervan had gemaakt. Kennelijk kende bij De Geus niemand het woord, en zelfs het feit dat het woord twee keer in het boek voorkwam en ik het beide keren tot driemaal aan toe liet aanpassen, vermocht geen belletje te doen rinkelen. Het bleef “ergens onder schuiven” in plaats van “ergens onderschuiven”. Gelieve de verbetering zelf aan te brengen op blz. 293 regel 1 en op blz. 322 regel 7 van onder. Redacteuren, wat moet je ermee? Wat heb je eraan? (Zie ook blog 103, Een ovaalvormige ronde tafel, hier.)
Reacties
Een reactie posten