309 Jan Klaassen, de Nederlandse Petroesjka (1)
Jan Klaassen: over de naam is al menig houten kop gerold. De enen zeggen dat het de trompetter van stadhouder Willem II was, die zijn vrolijke en al te irreverentieuze avonturen met zijn vrouw Katrijn in de poppenkast opvoerde. Ze kwamen uit de Amsterdamse Jordaan, Jan oorspronkelijk uit de Anjeliersstraat (nr. 36) en Katrijn uit de parallelle Tuinstraat[1] en hun ruzies waren legendarisch. De anderen wijzen naar het geruchtmakende opschudding verwekkende toneelstuk Jan Klaesz of de gewaende Dienstmaegt van Thomas Asselijn uit 1682, waarin Doopsgezinden (‘Dompelaers’) als ‘Fijnen’ en ‘Kwakers’ belachelijk worden gemaakt. Ophef. Rumoer. Het stuk werd verboden. Asselijn bracht het in druk uit, waarna het pamfletten en schotschriften regende met Jan Klaesz, ‘dien looze fielt’[2] in de hoofdrol. Vandaar dus. De asselijnse Jan is weliswaar geen bocheljoen maar wel ‘een deugniet en rinkelrooier’ en ‘een hoogst onzedelijk sujet’.[3] Een derde verklaarder – de verbeeldingskrachtige Bilderdijk – vermoedt dat Jan Klaassen komt van Jan Klots, omdat hij zo op zijn klompen loopt te klotsen.[4]
De Russen beklagen zich dat er zo weinig is overgeleverd uit de achttiende en negentiende eeuw aan Petroesjka-speelteksten: hooguit een stuk of dertig die authentiek zijn opgetekend. Ze moesten eens weten! In Nederland is het een fractie daarvan. Een tweetal bundeltjes uit de negentiende eeuw slechts die weliswaar duidelijk gekuiste teksten bevatten maar ook authentieke scènes en episodes verbeelden.
– En, Jan Klaassen, komen die overeen met de Russische Petroesjka-speelteksten?
– Priettepetiet! Voor joun een vraag, voor mijn een weet.
Het Nederlandse poppenkastrepertoire bestond wat Jan Klaassen betreft net als het Russische uit een aantal steeds terugkerende scènes die soms met andere werden aangevuld. Aan het begin van de twintigste eeuw was Janus Cabalt de grote Jan Klaassen-poppenist in Amsterdam, maar pas in 1952 heeft er iemand zijn tekst opgetekend (gekuist ongetwijfeld), die afgedrukt staat in Meilinks Doopceel van Jan Claeszen, p. 135-144. De vijf bedrijven zijn:
1. Jan Klaassen is getrouwd
2. Langhals
3. Jan Klaassen verkoopt zijn kist met Katrijn erin aan de voddeman
4. De Generaal (alias De Korporaal of Onderofficier) gevolgd door de Stotterende Doodgravers
5. De Beul (dat wil zeggen De Galg)
Alle scènes worden afgesloten door Jan Klaassen die het publiek toespreekt met: ‘Heb ik ’m dat niet fijn gelapt jonges?’
Ook vaak gespeeld werden de scènes met de Huisbaas, met de Dood van Pierlala, met de Duivel en met het Monster (Meilink, 146f). Verder was de episode dat Jan zijn kroost uit het raam gooit begrijpelijkerwijs heel populair.
De Russische Petroesjka’s zijn vrijwel allemaal in rajok – op rijm en (strompel)ritme dus, wat ze ten eerst minder snel doet verouderen en paradoxaal genoeg ook veel realistischer maakt. Gewoon proza is immers maar proza en moet het hebben van de spreektaligheid van dat moment en die plaats. Terwijl rijm en ritme zich daarvan kan bedienen maar er zich ook aan kan onttrekken en het kan ontstijgen.
Toch zijn er voor wie goed kijkt in de oude Nederlandse speelteksten ook restanten van rijm en ritme aan te treffen, en de episodes zelf vertonen ook wel degelijk overeenkomsten met de Russische.
Het doek gaat op.
1) Het huwelijk van Jan Klaassen. Jan Klaassen gaat trouwen. Hij stelt Katrijn voor aan de aanschouwers; ze beginnen meteen te vechten.
JAN KLAASSEN. Trijn! schei uit! je maakt me blind!
KATRIJN. Dat gaat mij niet aan; ik zal vechten zoo lang als ik nog een korrel snuif in me neus heb.
JAN KLAASSEN. Wel zoo! dan zal ik vechten zoolang ik nog één strootje in me klomp heb. (Hij ligt zijn been op en schopt haar weg.)
KATRIJN (komt weerom, en zegt al vechtende). Ik vecht leven om leven.
JAN KLAASSEN (vechtend). En ik vecht long om long, en als ik het win dan zullen wij den boêl maar aan de verschewaar-vrouw verkoopen. (Katrijn wordt door Jan KLaassen al vechtende weggeklopt.)
Als de strijd is geluwd gaat Katrijn voor de schrik een anijsje drinken en Jan een graantje en gaat zich ‘dan van de overgebleven dubbeltjes bij Jurrie in het volle vaatje nog eens lekkertjes te goed’ doen. In tegenstelling tot de Russische speelteksten met Matrjona en Petroesjka zit er in deze episode geen enkel verhaal of pointe, louter actie in de vorm van vechten – altijd goed bij voorstellingen.
2) Langhals en de Dood. Eerst de episode met Snikhals, een zwijgende pop die alleen zijn nek hoog uitrekt en weer intrekt en dan verdwijnt. Als Jan Klaassen opkomt roept hij de dokter en aptheker aan – waarschijnlijk een overblijfsel van de in alle tradities aanwezige doktersscène, die vooral in Rusland populair was:
JAN KLAASSEN (komt vrolijk op en zingt: Pierlala lag in de kist, enz.). ‘Wat, dokter! aptheker! wat is dat voor een magere karonje? Dat lijkt de schim van de hospes wel, daar ik even zoo van daan ben gekomen, en die ik beloofd had te zullen betalen; en ik heb geen cent geld... dat ziet er drommels slecht uit! Zeg eens vriendje wat moet jij hebben? (Langhals rekt zijnen hals uit.)
Als Langhals weg is roept Jan Klaassen Katrijn en zegt dat hij half dood van kwaadheid is. Katrijn vindt het jammer dat hij niet helemaal dood is, want dan had ze hem een heerlijke begrafenis gegeven.
KATRIJN. (...) Onzen buurman, den vildersbaas, had ik dadelijk met zijn karretje laten komen; en met onzen anderen buurman den omroeper als aanspreker had ik je bekend laten maken! Was dat niet ordentelijk, lieve Jan?
JAN KLAASSEN. Katrijn! Katrijn! welke lieve en zorgvuldige beschikkingen heb je voor je man niet bij de hand! Tot spijt van de goede voornemens zal ik toch vooreerst nog maar wat voortleven; en zal je lieve zorgvuldigheid met dezen klomp beloonen.
KATRIJN. Dan zal ik deze kleine nagels op je lelijke gezicht stomp maken, tot dat er de dood op volgt.
In deze echtelijke gedachtenuitwisseling kun je een paar hele en halve rijm-overblijfsels zien zitten: Jan en man, voornemens, vooreerst en voortleven, klomp en stomp. Jan Klaassen zegt ook regelmatig dat hij een graantje gaat pikken in Het Zwaantje, een kroeg die niet toevallig zo heet.
Dan komt De Dood op met een ‘Ps.. ps.. ps.. ps..’ En hij stelt zich voor: ‘Ik ben de dood van pierrot; en gij moet met mij meê.’ Jan Klaassen vraagt of hij de zoete of de bittere dood is; de Dood antwoordt de zoete. ‘En ik ben de bittere Jan Klaassen’ en verjaagt hem met zijn klomp.
3) De echtscheiding van Jan Klaassen. Trijn wil scheiden, de Procureur die het moet regelen randt haar aan, maar Jan Klaassen redt haar. Dit lijkt eerder een huiselijke klucht die naar het houtkoppige huishouden is overgezet.
[wordt vervolgd]
[2] Jan Klaesz, de ‘looze fielt’, verkleedt zich als dienstmeid om te werken voor mevrouw Diewert, die zijn geliefde Saartje onterecht heeft ontslagen. ‘Jan Klaesz doet alles scheef en ach! Wat ongeluk, het beste Porcelijn dat veegt hy hier aan stuk’ – aldus de centsprent De Historie van Jan Klaasz of de Gewaande Dienstmaagd uit plm. 1820, gedrukt te Amsterdam, by David le Jolle, op de Roze gragt, in de Bybel-Drukkerye No. 170, in Meilink, 90, zie de prent hieronder.
[3] Een ‘deugniet en een rinkelrooier’ en ‘een hoogst onzedelijk sujet’, in Arnold Ising, Jan Klaaszen en andere kluchtspelen aan de hand van Troost geschetst, 1879, 13.
[4] Bilderdijk in Schuitemaker Cz., J., ‘Jan Klaassen’, in Buiten, Geïllustreerd Weekblad aan het Buitenleven gewijd, 14de jaargang No. 30, zaterdag 24 juli 1920, p. 354-7 (online hier), 354.
Reacties
Een reactie posten