392 Nacht, trottoir – als Willem Kloos
Willem Kloos, de vier hoog achter zolderkamertjes-poëet par excellence, onder een lekkend dak, met tering onder de leden. Zo leeft hij tenminste in mijn verbeelding, naar aanleiding van zijn ene regel Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten, want waar anders kun je een God in het diepst van je gedachten zijn dan in de allerellendigste allermiserabelste omstandigheden? Als het je enige strohalm is om je aan vast te klampen? Dan maar een God in het diepst van mijn gedachten...
De nacht, de nacht, zong ik, en ik moest denken aan de zee, de zee die in vers XXXV voorklotst in eindeloze deining, en ik ben niet de enige bij wie die regel in eindeloze deining voortklotst in de hersenpan. Ook Kousbroek kwam er niet los van (O Plas, o Plas klots voort, in golfslag van altijd, in De logologische ruimte) en Komrij evenmin (De Plee, de Plee klotst voort in eindeloze deining, in Onherstelbaar verbeterd) – ik beschouw hun versies als vergeefse duiveluitdrijvingen.
Kloos’ vers XXXV, zie hier, heeft vele raakpunten met het epifanisch moment van Blok voor de drogist (sommige zeggen apotheek) in Petersburg, 1912: de ziel een zee, de zee een ziel, omkeerbaar door de vliesdunne, semipermeabele celwand van het heden; de zee, onbewust, onbelust, en in rust – niets verandert: is dat niet mooi want onontkoombaar?
De Nacht, de eindeloze Nacht kent geen omheining,
Geen grenzen, geen scrupules, geen bodem en geen maat;
De Nacht, gelijk mijn Ziel, kent geen omlijning –
In het verneveld lamplicht begeef ik mij op straat.
De Nacht is mij een zacht infuus van zoete kwijning;
Zij laaft mij met het wee aroma van muskaat.
En iedere gestalte is een geestverschijning –
Halfslachtelijk en ongewis, half droom, half daad.
De Nacht! Je weet soms niet meer of je leeft of niet,
Noch of je ’t ooit zal weten; noch of je ’t ooit wel wist.
De wereld tolt en wentelt, wervelt en vervliedt,
Alles herhaalt zich in de diepdoorzielde mist.
Slechts hij ziet alles die geen hand voor ogen ziet:
De waarheid kan onthullen slechts een – illusionist.
_____
Een doorlopend bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 345, hier.
De nacht, de nacht, zong ik, en ik moest denken aan de zee, de zee die in vers XXXV voorklotst in eindeloze deining, en ik ben niet de enige bij wie die regel in eindeloze deining voortklotst in de hersenpan. Ook Kousbroek kwam er niet los van (O Plas, o Plas klots voort, in golfslag van altijd, in De logologische ruimte) en Komrij evenmin (De Plee, de Plee klotst voort in eindeloze deining, in Onherstelbaar verbeterd) – ik beschouw hun versies als vergeefse duiveluitdrijvingen.
Kloos’ vers XXXV, zie hier, heeft vele raakpunten met het epifanisch moment van Blok voor de drogist (sommige zeggen apotheek) in Petersburg, 1912: de ziel een zee, de zee een ziel, omkeerbaar door de vliesdunne, semipermeabele celwand van het heden; de zee, onbewust, onbelust, en in rust – niets verandert: is dat niet mooi want onontkoombaar?
De Nacht, de eindeloze Nacht kent geen omheining,
Geen grenzen, geen scrupules, geen bodem en geen maat;
De Nacht, gelijk mijn Ziel, kent geen omlijning –
In het verneveld lamplicht begeef ik mij op straat.
De Nacht is mij een zacht infuus van zoete kwijning;
Zij laaft mij met het wee aroma van muskaat.
En iedere gestalte is een geestverschijning –
Halfslachtelijk en ongewis, half droom, half daad.
De Nacht! Je weet soms niet meer of je leeft of niet,
Noch of je ’t ooit zal weten; noch of je ’t ooit wel wist.
De wereld tolt en wentelt, wervelt en vervliedt,
Alles herhaalt zich in de diepdoorzielde mist.
Slechts hij ziet alles die geen hand voor ogen ziet:
De waarheid kan onthullen slechts een – illusionist.
Een doorlopend bijgewerkt register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 345, hier.
"oh kloos klotsende klok met schuimende klepel" (Lucebert, het mirakel van Monte Carlo)
BeantwoordenVerwijderen